Met spanning volgt Nederl.-lndië het
lje5?ë__i Japansch-Chineesche conflict
De Brabantsche Brief
van Dré
BELEEFD VERKEER
Campagne voor den bouw van een slag vloot
VOORBEELDIGE OFFERZUCHT
DER CHINEEZEN.
SOERABAIA, November.
Juist toen in Europa de gemoederen
na de oplossing der Tsjechoslowaak-
sche kwestie weer tot rust kwamen,
ontstond hier ongerustheid over de
gebeurtenissen in China naar aan
leiding van het Japansclie militaire
succes bij Hankau. Men vreesde,
dat Japan nu de handen vrij zou
krijgen voor andere militaire on
dernemingen meer naar het zuiden,
bij voorbeeld naar Nederlandsch-
Indië.
De Chineesche draak heeft echter vele
koppen en als de Japanners een dier kop
pen afslaan,-is er weder een andere om te
bijten. De Chineesche opperbevelhebber
heeft verklaard, dat hij een nieuw soort oor
log voert en dat schijnt inderdaad het geval
te zijn: één Chineesch leger wordt verslagen
en dan wordt een nieuw Chineesch leger,
waarvan urnen voor dien tijd niets hoorde,
als het ware uit den grond gestampt.
Over enkele maanden hoop ik dien merk-
waardigen strijd ter plaatse bij te gaan wo
nen.
Een monsterverbond.
Men ziet in Europa evenals hier alleen het
nabije gevaar en te veel ziet men zoowel
ginds als hier over het hoofd, dat dit alles
één gevaar is. Reeds vroeger heb ik hier
uiteen gezet, dat de gebeurtenissen in Eu
ropa (Spanje, het optreden van Duitsch-
land) in nauw verbands taan met den aan
val van Japan op China. Al deze beangsti
gende gebeurtenissen in Europa en Azië
zijn een uitvloeisel van den nu bijna ver
geten oorlog in Abessinië, toen Japan als
vergoeding voor zijn belangen in het rijk
van Hailé Selassié de toezegging van Itali-
aanschen steun bij zijn optreden in China
(door Engeland het vuur na aan zijn sche
nen te leggen) kreeg; toen (in Maart 1036)
Mussolini aan Hitier den wenk gaf het Rijn
land te bezetten en tevens het optreden van
generaal Franco met Italiaanschen steun
werd voorbereid. Het Anti-Komintern-Pact,
het tegen Rusland gerichte verbond van
Duitschland, Japan en Italië is een mon
sterverbond, dat dreigt de belangen van En
geland en andere Westersche mogendheden
in Azië meer te benadeclen dan Rusland.
Een „blank" front.
In Frankrijk zijn stern-men opgegaan tot
stichting van een „blank" front, dat wil
zeggen een verbond van de Westersche mo
gendheden tegen „het gele gevaar".
Van „een blank front" spraken ook de
Italianen in Abessinië enkele jaren gele
den en hevig verontwaardigd waren ze
over de Europeesche mogendheden, die
zich in naam van den Volkenbond keer
den tegen Italië ten voordeele van de Ethi-
opiërs en aldus, volgens de meening van de
Italianen, verraad pleegden aan „het blanke
ras". Europeanen, die streden aan Ethiopi
sche zijde werden door de Italianen, als de
zen hen gevangen namen, eenvoudig dood
geschoten als „verraders" tegenover „Eu
ropa".
En nu gaat van Fransche zijde de roep
op om een „blank front", waarvan de Ita
lianen thans niet meer spreken.
In Japan is dezer dagen het feest om het
Anti-Komintern-Pact met groote geestdrift
gevierd, in Italië was de herdenking van
het sluiten van dit verbond minder geest
driftig en in Duitschland is die herdenking
bijna ongemerkt voorbij gegaan.
Dit heeft hier een hoopvollen indruk ge
maakt, al komt dit weinig tot uiting in de
pers. De Indische bladen zijn ecnigszins
voorzichtig voor alles wat Japan betreft,
al ziet men algemeen in Japan „de staats
vijand No. 1".
De oproep van den
ex-keizer.
Duitschen
Het !s lang geleden, jaren voor den we
reldoorlog, dat een Europeesch vorst zijn
alarmkreet tegen het „gele gevaar" deed
hooren: „Volkeren van Europa, bescherm
Uw heiligste goederen."
De heerscher, die deze alarmkreet deed
hooren, leeft thans als een rustig burger
te Doorn. Denkt de ex-keizer nog wel eens
aan dien oproep, welke hij meer dan een
derde gedeelte van een eeuw geleden over
de wereld deed klinken? En (wat van meer
belang is) herinneren zich de machtheb
bers in Duitschland dien kreet?
Het zou voor de geschiedenis der mensch-
heid niet zonder belang zijn.
De gebeurtenissen in China worden in
Nederlandsch-Indië. maar ook in Britsch-
Indië en het Fransche Indo-China met meer
aandacht gevolgd dan in Europa, omdat
men er nader bij betrokken is. Het drei
gend gevaar is meer nabij.
Met spanning ziet men uit welke
houding de Vereenigde Staten van -
Noord-Amerika zullen aannemen en
met vreugde heeft men het bericht
van hét aanstaande bezoek van En-
gelands koning aan de Vereenigde
Staten begroet. Men hoopt daarvan
een nauwere samenwerking tus-
schen Engeland en de Noord-Ame-
rikaansche republiek, met als ge
volg daarvan een krachtiger hou
ding tegenover Japan*
Het is volkomen zeker, dat Engeland, in
dien het in Europa de handen geheel vrij
had, zooveel van Japan niet zou verdragen.
Japan is het ernst met zijn leus: „Azië voor
de Aziaten," dat wil zeggen: „Azië voor de
Japanners", al zou de verwerkelijking van
die leus voor de niet-Japanschc Aziaten ïiiet
aangenaam zijn. Zachtmoedige meesters
zijn de Japanners bij voorbeeld in Korea
niet.
Shanghai's haven slibt dicht
Zonder geweld te gebruiken, verhinderen
de Japanners zooveel mogelijk de Europee
sche scheepvaart op China, waaronder in
de eerste plaats weder Engeland heeft te
lijden. Zoo is bij voorbeeld het uitbaggeren
van de haven van Shanghai door de Ja
panners verboden en die haven slibt lang
zaam dicht, wat de scheepvaart er thans
reeds ten zeerste belemmert. Japan wil een
eigen nieuwe haven ontwikkelen tc Woo-
sung, een stad, die ligt inliet door Japan
gecontroleerde gebied. Do meteorologisch*
dienst in de door Japan bezette Chineesche
havens is stil gelegd, wat de scheepvaart
in de gevaarlijke Chineesche zeeën ten
zeerste bemoeilijkt. Echter, de berichten
van de meteorologische stations blijven wèl
ter beschikking van de Japansche scheep
vaart, welke dientengevolge een voorsprong
heeft op buitenlandsche concurrenten.
Campagne voor een slagvloot.
In Nederlandsch-Indië, waar men het Ja
pansche gevaar uit den aard der zaak
sterker voelt dan in het moederland, gingen
drie weken geleden, na de nederlaag der
Chineezen, luide stemmen op voor den
bouw van een slagvloot, dat wil zeggen: een
vloot, waarvan de kern wordt gevormd
door slagschepen van 40.000 ton. Nederland
moest in Indië hebben, zoo redeneerden de
voorstanders van een slagvloot, een zee
macht, die een eventuoelen sterken vijand
niet alleen kon „hinderen", maar „weer
staan". Die campagne voor een .slagvloot"
ging uit van een groot blad te Soerabaja,
de basis der Noderlandsche vloot in Indië
en vooral over geheel Indië vrij
wel algemeen e instemming. Drie slag
schepen van 40.000 ton zouden moeten ge
bouwd en bij dien eisch werd een bereke
ning gevoegd, waaruit zou moeten blijken,
dat financieel zoo'n vloot van drie slagsche
pen, daarbij behoorende kruisers, torpedo
booten, vliegtuigen en onderzee-booten voor
Nederland geen onmogelijkheid is.
In hoever dit juist is, kan ik niet beoor-
deelen.
Plichtsverzaking?
In Indië verwijt men thans hot moeder
land, dat, het te weinig uitgeeft voor de
landsverdediging. Een der bladen heeft be
rekend (en de meeste andere bladen heb
ben hot met instemming overgenomen) dat
Nederland 18 procent van de begrooting be
steedt aan de wermacht, terwijl de uitga
ven van Indië voor de weermacht bedragen
bijna één vierde van de begrooting. Men
beschouwt dit als een soort plichtsverza
king van het moederland.
Men wijst in dit verband op de offerzucht
der in Nederlandsch-Indië wonende Chinee
zen voor hun vaderland en werkelijk, het
is bewonderenswaardig hoeveel geld uit Ne-
derlanclsch-Indië door de 'Chineezen wordt
gezonden aan de Chineesche regccring ter
aanschaffing van oorlogsmateriaal.
Het offer der Chineezen.
In Nederlandscli-Indië leven iets meer
dan een millioen Chineezen, waarvan de
moesten koelie zijn op ondernemingen en in
den mijnbouw en (gerekend naar Euro-
pesche verhoudingen) voor zeer lage loo-
nen werken. Andere zijn winkeliers en han
delslui, enkele zijn rijk.
Deze millioen Chineezen hebben al vele
millioenen (Chineesche) dollars naar hun
vaderland gezonden als bijdrage in de kos
ten van den oorlog en steeds wordt er
door hen nieuw geld bijeengebracht.
Ik ken hier een Canton-Chinees, die een
kleinen winkel houdt en een weinig Neder-
landsch spreekt. Hij is getrouwd en heeft
twee nog jonge kinderen. Dikwijls praat
ik met hem en dezer dagen zeide hij: „Mijn
vrouw en ik leven bijna uitsluitend van
droge rijst, alleen voor de kinderen wordt
nu en dan iets beters ingeslagen. Zoolang de
oorlog duurt moeten wij zuinig zijn: „zij
hebben daarginds (in China) veel geld noo-
dig voor den oorlog."
En toen ik hem vroeg, wat hij dacht van
den afloop van den strijd, zag ik plotse
ling in zijn oogen een somber vuur bran
den en hij antwoordde. „De Japanners win
nen het nooit"
En de Chineezen waren toch eenmaal'het
vreedzaamste volk ter wereld.
J. K. BREDERODE.
Ulvenhout, 24 November 1938.
Amico,
'Nen schralen Zuid
ooster blaast over de
ir^ze akkers, vol ber
sten van den drogen
wind. Lage lochten
staan strak over de
velden, vervagend in
1en duisteren dag. 't
Kaal geboontt adert
zwart in den matten
glans van de kleur-
tooze lochten, waarin
n zeldzame kaauw
rap wegwiekt deur 'n
stilte, waarin ge den
wiekslag klappen hoort op eerde.
Daar waar de zon mot zijn, speur ik 'n
deurschijnende plek in al 't hemelgrijs, dat
zachtkes naar de eerde wemelt. Dat stillekes
kruipt in oew zielement. Fijnen, grijzen we-
mel, die alle geluid versmoort: die valt over
de verlaten dreven in de krakensstille bos-
schen, waar ge 'n dood takske hóórt breken,
van den boom, hóórt vallen deur den kruin,
hoort smakken teugen 't zachte blarendek,
deur den Herfst geborduurd in alle tinten
van goud op den onmetelrjken boschbojem.
Advent.
Tij van stille verwachting. Van... blije ver
wachting ook, om de komst van 't Kindeke-
Gods, dat weer herboren gaat worden in de
harten van 'n hopend en biddend Menschdom
dat geren efkens toeven gaat in 't poover
stalleke van Bethlehem. Daar aan 't kribbe-
dierenruifke, waarin geboren wierd 't eerst-
vervolgde Joodje...!
Advent.
Tg van devote verwachting om de herge
boorte van 't Kruisdragerke, Goddelijk voor
beeld veur 'n weareld die vol kruisdragers is.
Nooit, de oorlogen meegeteld, woog
't kruis zoo zwaar op de Menschheid, als
deuze dagen, die vol vervolging en verraad
zrjn. Vol afgunst en bedrog; "ol vertwijfeling
en harteleed. Vol hoogmoed en vernedering.
Vol egoïsme en onderlingen haat.
Wel nóóit stond teugen den graauwen
Avondhemel 't zwarte kruis zoo scherp afge
lijnd als op deuze weareld, die zoo dor is, zoo
leeg, zoo ermtierig aan naastenliefde.
't Hemelgrijs wemelde zachtkens naar de
eerde, kroop in oew zielement. En 'k was
content, Zondagmergen, ni<- alleen te zijn, als
ik onderweuge was naar den Vic z'n huis,
daar diep in de bosschen.
Enkele meters veur me uit gongen Dré m
en den Eeker, druk klasjeneerend, maar mee
ingehouwen stem, want den mensch, hoe jonk
hij nog is, hij praat nooit hardop in de plech
tige stilte van 't kerk of in 'n bosch, dat sui
zelt van Adventsgepeinzen!
Ja, ze hebben 't druk samen, deus twee
mannekes. Ze hebben malkaar veul te vertel
len en gaar ongemerkt waren ze veur me uit
gaan loopen, want 't wierd moeilijk praten
mee malkaar, mee zo'nen grooten keerel tus-
schen huillie in
Stijf liep den Eeker rechtop in zijnen nieu
wen winterjas, die hem nog 'n bietje de
baas is. Och ja, 'k heb den jas aan z'n lijf
laten maken deur Guust Verhagen, m'nen
barbier ge wit, die is nog zoo'n bietje ach-
teraffamilie van Trui, maar den Guust
voert al z'n werkstuk!-en nou eenmaal mee
eikenhouten paneelen of zoo iets. Degelijk,
soiled werk, maar ge mot er eerst aan wen
nen!
ja ze hebben veul te praten, deus twee
mannekes, na alle wederwèèrdighedens van
den lesten tijd. Maar 't is gezellig in den
huis. Den Eeker is den ouwe weer, die weinig
zegt teugen groote menschen, veul klasje-
neert mee Dré III. Den ouwe... d.w.z. op de
roofkes na van de krabbels van Madame Del-
homme, die hier en daar nog zichtbaar zijn
in de kuilen van z'nen mageren nek.
Als Trui Zondagmergen naar d'Hoogmis
was, den Dré gereed mee zijnen wekelijk-
schen brief naar Amsterdam en den Eeker
zijnen Zondagschen jas had aangeschoten
maar nie goed wist waar ie naar toe zou
gaan, dan stelde-n-ik veur: „allee, mannen,
laten we 'n uurke gaan bosschen mee z'n
drieën, dan smokt strak." Trui d'ren koffie
en krentenmik veul lekkerder!"
Rap had den Eeker zijnen jas uitgedaan,
m'n schoenen opgezocht, aan m'n voeten ge
trokken en mee z'nen zakdoek 't stof van de
schoenen geslagen. Dré III vulde uit den
tabakspot mijn en zijn eigen doos, niks zoo
lekker dan 'n pepke-smoren in de bosschen,
en binnen vijf minuten waren we gespoord
en gelèèrsd.
„Hoe zullen we gaan, opa?" vroeg Dré III
en als ik 'm daar zoo zag staan mee 't groene
gleufhoeike 'n bietje schuins boven z'nen
bruinen snoet, dan had ik weer leut in
m'nen compagnon en zee: „we gaan naar de
familie Zonneveld". Den Eeker keek even 'n
bietje schuw, dan lacht-nie 'ns teugen den
Dré. Duidelijk zag ik den Eeker z'n oogen
staan: „Gieljom Teil", maar 'k zweeg.
Ochja, den eersten indruk is altij héél
sterk, veural bij jonge gastjes en... als „schut
ter" had den Eeker den Vic 't eerst ontmoet.
En wat veur 'nen schutter! Eenen, die r&&k
wou schieten en dus im 'n kano vroeg, daar
in die pijpenschieterij
Al we 'n half uurke later bij den Vic z'n
boschhuis kwamen, dan lag 't huis daar stille-
kesweg te droomen onder den grijzen wemel
van deuzen Novemberdag. 'Nen blaauwen
glans glom langs de ramen, aie spiegelden in
den matten dag. Den voorhof lag proper ge-
rijfd, zonder één blaaike.
Daar begost Herman te blaffen. En 'n
bietje angstig mompelde den Eeker: „da's
dieën boxer, Dré, kwaai zwijnjak!"
„Zijde bang van 'm, Eeker?" vroeg ik.
En mee angstoogen schudde-n-ie van neeë.
Toen kwam Hanneke deur 'n raam kijken.
Allee, düt smoeltje zien, amico, is de zon zien
schijnen deur den triestigsten Najaarsdag. Ze
dee van alles tegelijk. Ze lachte, wuifde,
knikte, riep den Vic en spoeide zich naar de
voordeur. En 'j. half telleke stonden ze alle
bei al aan de deur.. „Dat noem ik 'n prachtige
driekaart van trroef-boerr!" brulde den
Vic, z'n armen in de ho< gte. Herman was ook
meegekomen, jankte van plazier, snuffelde
aan den Eeker, die 'n bietje in Dré III zijnen
zak kroop.
Den Vic zee: „Hanneke, stuur Herman
naar binnen!"
Hanneke zee gelijktijdig: „Vader, stuur
Herman naar binnen!"
Want ze wilden allebei on» drieën helpen
mee 't ophangen van de kleeren. Den Eeker
vond 't maar „zoo-zoo" om z'nen jas te mot
ten afgeven! Z'n oogen zochten haar Her
man, die sterke taanden genogt bezit om tien
„eikenhouten" jassen van Guust Verhagen te
verscheuren. Toen zag ik, hoe den kwiebus
mee 'n rappe beweging z'nen jas onder den
mijnen aan den kapstok haakte...!
Hanneke vrouwen zien èlles scheen
den gedachtengang van den Eeker óók ge
snapt te hebben. Ze knipte rap 'n oogske
naar my, kneep dan in den Eeker zijnen jas
Beiersche glasblazers aan den arbeid
en zee teugen mij: ,,'n fyne jas is dat, Dré!"
„Kommaarat!" zei ik. „Heeft ie eigens
verdiend!"
Den Eeker kreeg 'n kleur, keek naar den
grond. Dan riep den Vic van uit de kamer,
waar ie op ons stond te wachten: „of we
eindelijk eens gerreed waren, daar in de Ves
tiaire!" Ja, vestiaire mee 'n hoofdletter,
want den Vic verstaat de kunst om ook ge
spróken woorden mee 'n hoofdletter te onder-
scheiën! Hij sprikt nie van „schilderkunst",
neeë hij zegt duidelijk „Schilder-Kunst"!
,Zijn jullie daarr gerreed in de Vestiaire?!"
't Was nou sjuuts ot we den Burcht van
graaf Zus-en-Zoo binnengongen. Allee,
't Is 'nen koninklijken tiep, deuzen witten
Kunstenéér, die nooit iets „klein" doet! Die
schilderijen mokt, waarveur ge stil wordt.
Die sprikt, lijk 'n kerkklok galmt over 't veld.
Die zijn woord van zuiver goud is. Die 'n
hart heeft groot genogt veur 'nen koning,
maar ook klein genogt om 'nen Eeker uit
den essetee te halen!
Maar genogt. Ge ként den Vic!
Als we de kamer binnenkwamen, dan
wierden we daar opgewacht deur drie ge
lukkige, lachende menschen
Den Vic, die daar stond lijk 'nen vorst,
't Ouwe mevrouwke, blozend of roze licht
deur haar porceleinig kopke scheen. Willem!
Den Ingenieur uit de West! „En als je één
keer „meneer" tegen onzen Willem zegt,"
brulde den Vic: „dan roep ik twee bruine
slaven om j< al de Trapppen van m'n Paleis
af te smijten, Dré! Willem, voor jou geldt
't --•lfde: dit is nou dén Dré! Mijn
Onsterrflijke Vriend!"
Den Willem is 'nen kop grooter dan den
Vic. Blond ook, als Hanneke. 'Nen gebruin-
den, vlotten tiep, mee 'n paar lichte zonmoeie
oogen.
Blij thuis te 'ijn, Willem?" zoo schud-
de-n-ik 'm 'nen steuvigen poot.
,En óf... Dré!" En rteuiviger kneep ie
nog 'ns m'nen klavier.
,Ditt, Willem, is Drré Drrie! Dat soort is
genummerd, zieje Drré Twee ontbreekt. Da's
'n Künstenaar, Colleega van me!"
Dré III en Willem mokten kennis. „Mynen
compagnon," dee ik er nog bij.
,Hah!" zee den Willem: „dan zullen wy
mekaar ook maar tutoyeeren, Dré drie!"
Den Dré lachte 'ns. Zee: „geren, Willem!"
„Ditt," zee den Vic: „is den Eeker! Tot
voor kort Bedrijfsleider van een Wapen
inrichting in het Buitenband, nou adsistent
van Dré III, maar je mag ge-rust „Eeker"
tegen 'm zeggen, hij is 'n eenvoudig, joviaal
mensch gebleven!"
Amico, 't'boschhuis stond te daveren! Te
daveren onder 't „klokkengegalm" van den
Vic, die al zijnen geest, al zijn geluk, al
zijnen... dank daarveur telkens en telkens
mot uitleven, mot uitdaveren, mot uitbrüllen,
bij èlk woord, bij elk gebaar, bij de minste
kans die ie krijgt!
En als dan den koffie was ingeschonken,
de sneeën beboterden koek in torens op
den kristallen schottel stonden, 'n royale kist
goud-geringde sigaren de tafel smakelijk
sierde en ik in druk gesprek was mee Willem
•uneveld, dan viel me evenkes op hoe dieën
anti-anti-lawaaicampagne, hoe dieën Vic daar
stillekes te kijken zat, te schouwen over 't
heele gezelschap.
Maar lang kan ie nie stil zyn, deus brok
trillend leven.
Ineens sprong ie op. Pats! 'Nen klap op
tafel, dat Hannekes koektoren beefde op z'n
fondamenten!
„Drree!" Vuur sprong uit z'n troebele
schildersoogen. „Dré! Ik con-sta-teer..." pats!
góng den toren! „dat de Bbende... com-
plleet.* is!"
Hij zweeg, 't Vuur uit z'n oogen lichtte tot
op den bojem van m'n zielement!
Dan weer: „com-pleett, Dré! Jij weet wat
er in me omgaat...!"
Efkes docht ik, dat ie gek was geworden
van geluk. Die oogen! Die troebele, vonk-
spettende oogen...! Dieën witten bevenden
krans van zijen krullen om den bleeken kop.
„Drré! Lieneke terug! Hanneke thuis! Wil
lem thuis...! Jij hebt je compagnon gekre
gen! Je compagnon heeft z'n Eeker terug
gevonden..., Dré, ik ga 'n auto opbellen, ik
ga jou Trui erbij halen!"
Meteen vloog ik de kamer uit, waar ineens
'n stilte was gekomen, dat ge 't zuiveren
tikske van den pendule hoorde tikken teu-
Dit is zoowaar een pracKt-ïdee,
En 't. resultaat valt zeker mee!
BELEEFD TE ZIJN BIJ HET VERKEER
Komt steeds op samenwerking neer,
Dat brengt een frisch en goed beleid,
Bij toegenomen veiligheid,
En daarom is 't in elk seizoen
Langs onze wegen toch te doen!
Het doet eerst wat onwennig aan,
We vragen meestal ruime baan,
Met ons belang als nummer één,
En daarna meer in 't algemeen!
We zien vaak in een eigen fout
Een zachte wenk tot zelfbehoud,
Maar doet een ander eens onjuist,
Dan ballen we een stille vuist!
Dit nu is een verkeerd gebaar,
O, fietser en o wandelaar,
O snelle automobilist,
Dat steeds zijn doel nog heeft gemist
Het snelverkeer eischt langs den weg
Welwillendheid en overleg.
En houdt ge steeds het juiste spoor,
Dan gaat ook eens een ander vóór!
Dan wijzen we met zachtcn drangf
U was het eerst, dus gaat uw gang!
Of wel we geven op hun tocht
Ook and'ren ruimte in de bocht.
Moet men op 't rijwielpad voorbij,
We laten ruim den doortocht vrij,
En, wat het wandelpad ons geeft
Aanvaarden we, maar dan.., beleefd!
Ik weet het niet, wie bij de K.N.A.C.,
Tot een onschatbaar weg-gemak,
Dit nieuw idee heeft voortgebracht
En voor ons land heeft uitgedacht!
Maar breidt het uit en kweek het aan,]
En laat het langs de wegen gaan,
En neem voor hem, die 't denkbeeld
Breed en beleefd de hoeden af
gee
dar
der
tige
con
een
bui
ten
zal
met
we«
pla
tijd
scb
tou
Als r
Hans i
tadeer
rer di
riking
ijds k
Eei
wij
stel
val
kei
November 1938.
KROES,
(Nadruk" verboden^
De r
gen oew slapen. We keken malkaar 'ns, als
na 'nen harden slag, aan. Dan zag ik 't ouwa
mevrouwke mee heur kanten zakdoekske 1 inlussc
traan uit den ooghoek d ppen. En dan zee ze C.G.T.
„Dré, ik ben soms bang voor al ons gelui
't Is, of het te groot is. Vic werkt zoo har'
lééft zoo hard,, hij is 'n steeds oplaaiend
vlam!"
Maar Hanneke was me al veur! Ze pf
heur moederke bij de schouwers: „Moe,
geluk gaat niemand dood, Vader is sterk! Wijl
hebben den sterksten Vader die er bestaat!"p0r(je
Willem wou iets zeggen. Bedocht z'n eigen ook ec
toen. 't Was bij Hanneke in goei' handen!
Dus zee-'t-ie: „Dré, laten we nog 'ns 'n ver sluitor
sche flambouw aansteken!"
En hij schoof de kist toe.
Dan kwam den Vic binnen. „Ziezoo,
taxi is onderweg!"
„Ge krijgt Trui nooit mee Vic!'
Mee da'k 't gezeed had, ha'k spijt v«
n'n woorden. Want den Eeker, verlegen tl vindei
de be
schijn
daar
nog gin woord ha<_ ie gezeed, li<
z'n eigen ineens ontvallen: jee-ja!"
Geschaterd hebben we om dat jonk. |IU1
Trui is meegekomen! In 'n auto deur d' groot(
eigen durp..., 't was iets. Niks veur Trui
Maar wie weerstaat den Vic? Wie weef
staat 'nen gelukkigen mensch??
Schoonen dag, dieën eersten Adventsdag!
Dat, amico, dat belooft 'nen schoon#
Kerst! Geleuf me. Afijn daar zult ge wel vtt
hooren.
Veul groeten van allemaal en gin hork
minder van oewen
tAv.
DRÉ.
dinersn
der dt
Bnssei
weinif
ook sl
De
uit bi;
EEN
In
houd,
ïache
of fa:
geen
acht
Iers i
In
een
laind