ïen jolig feest op het oegoslavische platteland De Brabantsche Brief van Dré Spontaan en ongekunsteld is het boerenvolk Saterdag 17 December 1938 Derde blad lANSEN, zingen, bonte kleeren 't Is alles geen goud wat er blinkt; ook niet op 't gebied van „populair zijn". Ik ben tenminste een illusie armer geworden sinds ik in Piskorevci als een beroemdheid werd gevierd, want nu weet ik, dat populariteit ook wel schittert, maar toch geen goud is, doch integendeel alleen een vermoei end en beschamend bezit. Dat laatste in ieder donp voor mij, daar in dat dorp, omdat ik niets roemwaardigs had gepresteerd en als er dan zoo veel menschen me kwamen bekijken, bekroop me 't schuldige gevoel, dat ik ze wat beetnam. t Speet me bijna, dat ik geen baard had niet kon jodelen of zooiets, om ze daar- ee te kunnen vermaken. Nee, ik voelde heelemaal geen ster, tenzij dan een lartster, vanwege de eeuwige staart suwsgierigen, die trouw overal achter me n kwispelde, waar ik me. ook vertoonde. Waarschijnlijk stelde ik echter de men- fien niet teleur. Ze vonden me zóó als ik is en deed al hoogst bijzonder en genoten paald, als Seka steeds weer geanimeerd n koffer uitpakte: „Zie, dit is een tanden- rstel; en dit een doos waar een stuk zeep past; en dit een échte zijden onderjurk, el maar eens hoe zacht." Dan stonden ze ofdschuddend te kijken, tot Seka alles met orzichtige handen teruglegde en bewonde- nd zuchtte: „fine, fine!" Maar niet alleen de dorpelingen, ook de idslui lieten zich niet onbetuigd. Zoo kwam eens een belasting-ambtenaar, gevolgd lor een agent, welke laatste zich opstelde :hter den stoel van den ambtenaar. Ik hrok al haast en ging vlug in gedachten wat ik kon hebben misdaan. Maar ook ize heer was alleen uit nieuwsgierigheid (komen, omdat hij al zooveel over mij had hoord en gelezen. „Gelezen?" Ja zeker, er ond eiken dag een stukje over mij in de ant. Dat wilde ik natuurlijk zien (ik was eenmaal nog wat groen als beroemdheid) ging op zoek naar iemand die een dag- d las. 't Bleek, dat de onderwijzer zoo'n plicht man was en op staanden voet be- k ik een visite bij hem. En daar las ik dat er een Gospodjize uit Ghollandija in korevci was; een volgenden dag had „de gdige Ghollandjanke" een zadruga be- cht; dan weer werd m'rf leeftijd verklapt werd er iets verteld over 't land van „de frmpathieke Mart", want Joegoslaven zijn Itijd complimenteuze lieden. Ook landbonw-ordening. Ia de dorpen heb ik o.a. het werk leeren ennen van de „Seljacka Sloga" (lett. „Boe- en-vereeniging"). Deze verceniging telt 5.500 fdeelingen niet een 170.000 leden en is door e boeren zelf opgericht. (In Zuid-Joegosla- ië was alleen een door den Staat ingesteld ureau, van waaruit men het land trachtte e bewerken.) Zoowel de financieele als de ultureele belangen der boeren worden be- artigd. Zoo zorgt b.v. een aparte coöperatie oor den melkverkoop in de stad, omdat roegcr de boeren weinig voor hun melk kre- en, terwijl de consument wel veel betaalde, illeen in Zagreb heeft men reeds een 170 nelkzaakjes, waardoor men ook de winst an den tusschenhandel aan zichzelf heeft ;etrokken. Verder is de vleeschprijs met 30 erhoogd, door een minimum-prijs vast te stellen. In alle dorpen zijn een paar boeren lis arbiters aangesteld, om bij een eventueel chil uitspraak te doen, zoodat advocaten- ten worden vermeden. Een speciaal bu- au houdt zich bezig met het bestudeeren n den landbouw en het voorlichten der boc- Ook bestaat er thans een vrouwenbond, nog wel niet veel tot stand brengt, maar Bardoor ook de vrouwen in het groote ge- la een paar dorpen van Kroatië dragen de vrouwen zoo'n overdadige versiering van bloedkoralen. Onze medewerkster viej. M. T. Boekei, heeft tijdens haar reis door Joegoslavië hartelijke vriendschap gesloten met vele vreemdelingen, vooral met de plattelandbewoners en bewoonsters. Ongedwongen beweegt zij zich tusschen het boerenvolk in zijn schilderachtige kleederdracht, neemt deel aan allerlei feesten èn wat het voornaamste is, zet al haar belevenissen om in een smakelijk reisverhaal, waarvan wij onzen le zers hierbij wederom ren hoofdstak aanbieden. heel zijn betrokken. Deze vereeniging is an ders dan bij ons de Bond van Boerinnen e.a. Plattelandsvrouwen; in Kroatië is politiek niet vreemd aan de beweging, terwijl alleen werkelijke boerinnen lid zijn. Eigenlijke ver gaderingen houdt men niet, alleen komen de vrouwen soms samen om te spinnen en de weven. Wel wohdt af en toe les gegeven in broodbakken, koken, slachten enz. Bestrijding van het analphabetisme. Op cultureel gebied is voor de Seljacka Sloga nog veel te doen. Men probeert o.a. het aantal 'analphabeten te verminderen. Daarvoor wordt een eenvoudig a.b.c.-boekje uitgegeven, dat samen met 2 schriften en een potlood slechts 20 ct. kost cn als dan een leerling hulp krijgt van iemand die reeds kan lezen, dan leert hij (zij) het zelf ook vrij gemakkelijk. Ongeveer 100.000 menschen hebben reeds van deze methode geprofiteerd, zoodat het ook steeds gemakkelijker wordt om de boeren met een landbouwkrant te be reiken, wat. tot nu toe altijd maar voor een deel mogelijk was. Een muzikaal volk. Ook voor het behoud der klcederdrach- ten werkt de Boeren vereeniging, vooral, om dat in enkele streken men dure stoffen ging koopen in plaats van die zelf te weven. De bedoeling is echter, dat de boeren hun eigen hennep, wol enz. blijven verwerken, opdat ze niet afhankelijk worden van de stad. Om nu de drachten in 't midden der belang stelling te houden, wordt eens in de 5 jaar een boerenfeest georganiseerd in Zagreb, waarheen uit heel Kroatië en Dalmatiü dorps menschen komen om op het tooneel van het Nationale Theater te zingen en te dan sen. Zoo'n feest trof ik juist. M'n vrienden bij de Seljacka Sloga garven me een vrij kaart je en zoo zat ik op een fijnen rood-plu- schen stoel, temidden der kopstukken uit de stad en de vereeniging. Tijd om rond te kij ken had ik echter nauwelijks, omdat ik vóór het begin nog de te zingen liederen wilde probeeren te lezen. Want juist de inhoud der liederen is buitengewoon interessant. Het zijn nooit versjes van een dichter, maar steeds producten van het volk zelf, evenals de melodieën daarbij. Ik had het zelf in Piskorevci meegemaakt op een avond toen het jonge volk voor mij danste, dat er plot seling een nieuw liedje ontstond, dat nog nooit eerder was gezongen. Hierdoor hebben de verzen natuurlijk altijd betrekking op het leven der boeren, hun werk en hun vee. Groote nationale gebeurtenissen zoowel als kleine voor va'1 en uit het dorp worden in liederen vastgelegd en voor het nageslacht bewaard. Geen plankenkoorts. Nog voor ik klaar was met lezen, ging het licht uit en werd het feest door een aanzeg ger geopend, die ons vertelde, dat als eerste de groep Komin zou optreden. Maar van eigenlijk „optreden" had Komin geen besef; evenals alle volgende groepen, waren die menschen in de eerste plaats voor eigen ge noegen gekomen en ze kwamen dan ook eerst eens voor op het tooncel staan om de zaal te bekijken en elkaar te wijzen, dat daar héél boven ook nog menschen zaten, tot van achter een coulisse een hand ver scheen, die hun met heftige bewegingen tot zingen aanmaande. Toen begonnen ze en ze waren nauwelijks klaar, of daar wandelde al een nieuwe afdeeling het tooneel op, 7 ontzettend ouwe kerels uit Lesze, die 't niet verder brachten dan wat schorre klanken uit te stooten. Als ze even ophielden klapten wij waardeerend en dan begonnen ze vol moed opnieuw. Ze deden wel erg hun best en zakten aan 't begin van eiken regel door in de knieën om meer kracht te kunnen zetten, maar 't was toch betrekkelijk een opluchting toen ze maar verdwenen. Goede bekenden. „Dakovo!" werd er aangekondigd. Ik maakte me zoo lang mogelijk, want deze kende ik. En ja, daar kwamen ze, een goeie vriend voorop, die ik eens bij 't ploegen had aangetroffen en waarvan ik afscheid had ge nomen met een: „tot ziens in Zagreb". En nu zag ik hem, maar hij mij niet. Ik klapte zóó hard. dat alle papieren van m'n knieën gleden en ik tusschen de deftige banken Ulvenhout, 15 Dec. 1938. Amico, Korte dagen, deus van den Advent. Rij ik 's mergens van huis, dan is de lamp nog op. En kom ik in den laten namiddag verom, de meeste keeren zie 'k ons raam alweer in den bleek-gelen licht schijn vierkant staan gloren over den stil len, duisteren erf, waarover Blek zijnen roep hol verloren gaat in den vroegen doom van den wijkenden dag. Nog mag 'n rooie vuurstreep aan den Westerender smeulen, over de velden achter den erf schimmen de kromme knotwilgkes al weg in den langen, roerloozen nacht, waaraan den maansikkel al koud te glanzen hangt. In 't stalleke en 't wagelschoep is den duis ter al zoo dik. dat ge 'r den weg mee toeë oogen mot kennen, om de manden en benne- kes en den wagel zoo te bergen, dat ge niks omver loopt. Overal stoot ge 'oe teugen den stillen donker, dus onwillekeurig houdt g'al oew bewegings 'n bietje in, tastende mee onzekere handen en voeten, mee starend' oogen ook. En ondertusschen doofde den les ten gloei aan den wyen ender, werlt 'nen- zwarten poeier over de weareld, die stillekes verzinkt in den vroegen Decembernacht. 'Nen groenen maneschamp blikkert uit 't halfronde stalraamke, dat lijk 'n groot kattenoog over den donkergevallen erf loert, 't Gestamp van de runders dreunt gesmoord in den bojem. Den Eeker is daar doende, 'k Bespeur dat aan de stille manier van werken daar. Want bij Trui maken de emmers en de kan nen veul meer lawijt. En den Dré fluit of neuriet meestal onder den arbeid. Minstens zit ie, als 't meugelijk is deur dea aard van 't werk, mee zijnen voet de maten te trommelen van 't nuuwe stuk, dat ie bij d'Harmonie in studie heeft, onderwijl de melodieën slissend over z'n tong. Ja in 't Wintertij kunnen we den arbeid met eigen volk af. En we maken gin lange dagen. Vaneigeifs nie. In d'akkers staat alles stil en Hierboven draaien ze den pit van de groote lamp zoo rap neer. Ten avond trekken de twee kleine mannen weer aan den leerdij. Na den eten doet Trui eerst den bordenwasch, den Eeker helpt daar aan met afdrogen en wegzetten 'n handje mee: ik vat m'n krantje, stop m'n pijp en kruip veur den heelen avond in m'n Winter- sche hoekske, onder de schouwkap. Dré Hl haalt boven van de kast. aan den kant van de schouw z'n clarinet (daar lee ze 't veiligst droog) vat z'nen muziek, zet op tafel 'n eiges- getimmerd lezenèèrke om te gaan rippeteeren en studeeren de muziekstukken, die Constantia in studie nam. Den Eeker vat z'n boeken en schriften, legt die naast 't lezenèèrke en dan amico, als Trui ook eindelyk heur plekske bij de plattebuis heeft ingenomen, mee 't naai en stopgerei op den schoot, dan is den avond begonnen. 't Is veul anders bij vorige winters, als Trui en ik daar samen alleen zaten. En ge de lamp kost hóóren branden: 't avondwindeke hóórde schuiven langs den buitenmuur. Ja, da's veul anders, mee die twee jonge gastjes om ons henen. Maar 't is nie onplazierig, neeë! Belange nie. Wy motten dikkels stiekum lachen als we ze samen bezig zien. En hooren klasjeneeren. Ge snapt -nie, somtijen, waar ze de woorden vandaan halen! Veural Dré III is daarin 'nen kwast. Afijn, ge hebt verlejen week z'nen brief gelezen en ge zult wel bespeurd hebben: aan woorden gin gebrek! Eerst mot den Eeker 'n half uur schrijf oefeningen maken. „Ge hoeft wel nie zoo schoon te schrijven als onzen Broeder Am- brosius op Kostschool dat kon, maar nou schrijfde bekans zoo slecht als 'nen dokter", zee den Dré. „Veur 'nen dokter is dat nie zoo erg, Eeker! Als die uit z'n eigen hanen- pooten nie meer wys kan, dan zullen de apothekers 't nog wel klèèren, maar gij mot 't zonder die gifmengers stellen, man". Den Eeker gichelde 'ns en begost. „Neeë!" kwekte den Dré: „ge houdt die pen sjuust eender vast als opoe den pol lepel „Zeg, lot mü-n-er buiten, ee", vroeg Trui. Maar den Dré onderwees wijers: „ge gaat toch ginnen pot boerenkool stampen! Kek, zóó mot 't doen. Los! Zoo'n bietje: wat kan mij 't verro..." ('n schuin oogske naar Trui) „verschillen!" Dan begint den Eeker te oefenen en den Dré clarinette te blazen, mee één oog op den muziek en één oog op den Eeker. Schoon is 't nie, dat verassereer ik oe, amico! Mee dat zwarte dink mee die nikkelen kleppen scheurt ie oe de vellen van oew lyf, maar allee, 't manneke kan gin clarinet- oefenen zonder te blazen! En óf ie blaast. Want ocherm, 't splitje waar in geblazen mot worden, is zoo naauw. Als ge ginnen sterken buik hebt, zoude oew eigen 'nen dubbelen breuk toeteren! Den Eeker merkt van dat lawyt niks. Be halve als ie fouten maakt en den Dré dan, onder 't musiceeren deur, ineens mee den toeter in den Eeker z'n oor blaast. Dan stikt de pen deur 't pampier henen in de tafel, 't manneke schrikt, den Dré blaast kalm deur tot 't eerstkomend rustpunt en dan zee-t-ie, mee wangen die stram van 't toeteren zijn: „stoppen chauffeur, ge rijdt ver keerd." Na dat half uur gaat den Dré vort mee aardrijkskunde. „Alee, Eeker, mokt 'ns 'n reisje naar Rotterdam!" Dan gaat den Eeker op reis. Maar 'k mot zeggen: hy pakt nie altij den kortsten weg." Den Dré blaast, den Eeker bleirt, over 't getoeter henen! „Breda!!" Efkens prakizeert ie. „Gilze Rijen!" Den Dré blaast deur. ziet den Eeker aan en vraagt mee z'n oogen of den Eeker be-dit of be-dat is. Den Eeker verzint. Dan zet ie groote oogen op, rekt z'nen mageren nek en... terwijl den Dré onverwachts ophoudt mee blazen, kwekt den Eeker in de plots gevallen stilte: „Etten- Leurü" En dat klinkt zoo komiek, amico, dat ge in den lach schiet, teugen wil en dank. Dan legt den Dré z'nen toeter efkens op den knie en leeraart: „wel, stom achterènd van 'n verken, pak 'n pampierke en schrijf op: Breda, moest kruipen om ze weer te krijgen. Toen ik weer verscheen, was hun liqd bijna uit, waarna we weer klapten. De groep stond nog even de zaal in te kijken en besloot zoetjes aan tot den aftocht. En toen plotse ling zwaaide vrind Andrija z'n grappig hoedje tegen het publiek en riep: „hui!" Dat was aanleiding tot een ware ovatie. Vanaf toen zat de rechte stemming er bij iedereen in. Even later: „Piskorevci!" Ik schoot weer overeind en probeerde harder te applaudi- seeren dan de rest. Ze zongen een lied, dat ik nu ook kende. Ik hield het niet meer uit en ging er bij staan te klappen. Op eens ontdekten dan toch twee meisjes me. „Ah widi, (oh kijk), onze gospodjize!" „Gde, gde( waar, waar)?" „Tamo" weze ze en meteen stonden ze allen tegen nie te wui ven. Ik stak eveneens m'n arm op en riep nu ook „hui!" Maar daarmee kwam er een eind aan de begroeting, omdat Piskorevci alweer van de planken werd verdrongen. Het werd één bonte afwisseling van kleuren en klanken. Wat een natuurlijke rijkdom en on gekunstelde schoonheid! Wanneer wij onze oude volksdansen nog eens weer opvoeren, hebben we ze eerst moeten instudeeren en 't is altijd een beetje onecht, omdat ze toch niet meer waarlijk in ons leven. Maar hier waren ze nog een stuk van de menschen zelf. Groote kinderen Later trof ik de Piskorevcianen in de stad en bleef verder bij hen. In optocht trokken we door de straten, waarbij de meisjes zich angstig aan mij vastklemden, omdat het drukke verkeer ze hang maakte. We bezoch ten een tentoonstelling, maar zagen er niets, omdat ze zich alleen maar interesseerden voor de reclame-papiertjes die overal wer den uitgedeeld. En wanneer ze er geen kre gen, dan namen ze die eenvoudig: want al die bonte biljetten, onverschillig wat er op stond, vonden ze een kostbaar bezit, omdat ze thuis al zelden een krant krijgen en nooit de vele drukwerken waarmee wij in Holland overladen worden. Wanneer ik eens iets be ter wilde bekijken, trokken ze me gewoon aan m'n rokken mee verder. Bij den uitgang van de tentoonstelling ont moette ik een Amerikaansche die ik kende. „How do you do?" vroeg ze. „Magnifiek" zei ik, „zooals u ziet". Ja, ze zag het; maar hoe kreeg ik dat toch klaar om met al die schil derachtige menschen zoo goed hekend te zijn? Ik wist 't zelf niet. Het geluk is wel vaak een beetje met me, maar 't was alles zoo maar vanzelf gegaan. „Ik heb bij ze ge logeerd", wist ik alleen als reden. „Oh, maar dat was toch very oncomfortabel geweest? Want die lui hadden meestal niet eens een bad." Ik dacht terug aan het waschkommetje, temidden van een schare toekijkende vrou wen nee, comfortabel was het niet, maar dat alles is óók schilderachtig. En dat ik zulke dikke vrienden met ze werd, dat kwam misschien wel mee, omdat ik zelf toch ook veel van hen hield. 't Mag dan niet alles goud zijn wat er blinkt, maar er is ook wel goud dat niet schittert. Lage Zwaluwe, Dordrecht, Schiedam, Delft, Rotterdam. Schrijf dat nou maar 'ns dertig keeren onder malkaar!" En 'n kwartier lang kan den Dré dan z'n looperkes en moeilijke gedeeltes honderd keer achter malkaar blazen, terwijl den Eeker ge dwee z'n „strafwerk'.' zit te schryven. En zoo studeeren ze samen tot 'n uur of acht toe. Als den Eeker ooit nog 'ns perfester wordt, dan kan ie, mee de hand op z'n hart beweren, dat ie 't geworden is mee muziek! Maar ditte mot ik zeggen: den Eeker is al zoo wijd, dat ie, langzaam nog, al heel behoor lijk schryft; dat ie van Breda af deur heel Ne derland kan reizen èn veromkomen, terwyl ie ook al deelt en vermenigvuldigt mee vier cyfers! Toeterende, scheldende, lachendé brengt Dré m 'm alles bij en den Eeker doet veul z'n best om te leeren. Lezen kan ie. Na de les, as ik m'n krant uit heb, wil ik hebben dat zuilie alle bei 'm 'n half uurke lezen, want per slot is de weareld nog wel 'n stukske grooter dan Ulven hout! Zoo komen ze gebeiën op de hoogte van de dingen. Die zijn wel nie schoon, maar allee, ze motten weten, wat er te koop is Leutig is 't te zien, hoe verschillend die twee kwiedammen de krant lezen. Den Eeker begint van veuren af en leest 'm sjuust, zooals ie den akker wiedt. Van veur naar 'achter, plichtsgetrouw lijk dat manne ke is. Den Dré blajert er deur en zoekt datte, wat van zijnen gading is: Sport, 'n verhaal, de marktprijzen en de Nuuwkes uit den omtrek. 't Gekke gevolg daarvan is, amico, dat den Eeker, die nooit veul wijer komt dan 't eerste blad, want hy doet 't sjecuur, veul beter op de hoogte is van de buitenlandsche politiek, dan van 't stads- en durpennuuws. Van Berlijn en Rome en van Madrid wit ie nog- wel nie veul meer, dan dat de stejen 'n heel end uit de buurt zullen liggen, maar over Hitier, Mussolini en Franco sprikt ie sjuust, of ie mee die kaerels in één kaartclubke zit. Den Dré? 't Merd hee-t-ie aan alles wat er in de groote politiek wordt gaargestoofd. 't Is 'm te wijd van z'n bed af. Maar 't is interessant volop, die twee man- nekes in 't oog te houwen! Ge wordt er eigens weer jonk mee! Gisterenavond liet den Dré z'n clarinet op de kast liggen. Volstond mee den Eeker te gaan lessen in Nederlandsche taal. 'n Heksentoer, maar aan de hand van 't boekske komt den Dré er wel uit. Oefeningen staan er ook in, dus h(j houdt den Eeker wel op slag. Want als den Dré 'n luie bui heeft, of om andere dingen er nie mee den kop heelegaar by is, dan lot ie den Eeker maar oefenen, oefenen, allee dan lot ie 'm z'n vingers krom schryven. En den ge- dweeën Eeker dóet 't. Soms, tot 't zweet in de smalle rimpels van z'n voorhoofd staat. Want ochèrm, er gaat nog niks van eigens, dat ver- stade! Gin letterke krijgt ie nog cadeau, bij mot ze stuk voor stuk moeizaam vormen. Neeë, den Dré had er ginnen goesting in, gis terenavond. Hy liep zoowat op en neer. Stopte 'n pepke, vergat te trekken, gong zitten, gong opstaan, hij had ginnen zit in z'ngewitwel. Trui had me al 'ns mee 'n vraagoogske aan gekeken. Ik had 'n oogske geknipt. Want ik docht wel te weten wat er in m'n baaske rond- gong. Kwansuis boog ie z'n eigen 'ns over den Eeker, verbeterde 'n fout en zee toen teugen mij, zoo langs z'n neus weg. ziende naar den kalender: ,,'t schiet op, opa!" „Ja, man, de spullekens komen haast weer veur den dag!" „Fyn!" „En óf!" Den Eeker steunde, schreef. Trui ruurde den avondpap. De zuutemelksche geuren wolkten deur den huis. En efkens zag ik, hoe den Eeker rap naar die veulbelovende pan keek en z'n lippen likte. „Ik denk wel, dat ons Wieske weer komt mee Vaders en zoo", zee den Dré toen knip- oogend, achter Trui's rug. Nou toen wierd Trui óók wakker. „Oh guillie hebt 't over den Kerst?" „Tuurlijk, Toeteloeris!" „Zyde gereed, Eeker?" vroeg den Dré. „Bekanst, Dré. Is 't nou: de klok heeft ge slaan? Of geslogen?" „Geslagen, Assiepan!" Den Eeker gichelde. „Verlejen week waren we onderweuge, ee, Dré?" „Opruimen, Eeker! Mergen zoeken we dat geslagen, geslaan, geslaagd en zoo wel 'n uit. 't Is acht uren, nou. Maak heel de tafel leeg." Toen smeerde den Dré 'm naar boven, naar 't opkamerke en kwam daarvan verom mee de bekende, ouwe hoeiendoos, waarin de spul- lekes van ons Kerststalleke geborgen zyn. Dat was iets veur dieën Eeker. Hy kreeg 'n kleur als ie al die heilige beel dekens, de ezel, den kemel, de schopkes, de ster, 't Godslampke daar uit de ouwe, bruin geworden kranten zag rollen. En eindelyk zee-t-ie, 'n bietje heesch: heb ben... jullie... 'n... stalleke van Betteljem... ookal? Hy vergat, lyk ie anders na de les vast ge woon is, 'n stinkstokske op te steken. ,,'t Stalleke", zee den Dré: „dat maken we ieder jaar eigens. En van 't jaar 'n dubbel schoon, Eeker, want gij kunt goed timmeren!" timmeren!" Verlegen lachte den Eeker! ,,'k Zal geren helpen, Dré, zoo goed als 'k kan. 'k Gaai alle winkelramen af in stad en we maken 't schoonste precies na. Maar schoon- der nog! Ik weet éénen winkel..., daar gong ik vroeger ieder jaar kyken. En daar hebben zp stallekes, stallekes! zoo schoon hebt ge ze nog nooit gezien, 'k Heb er ooit 'ns zóó lank staan kyken, tot er 'nen pliesie kwam zeggen, da 'k deur most loopen." „Waarom?" vroeg den Dré fel. ,,'k Weetnie", zee den Eeker kleintjes. En meteen knipperde-n-ie zenuwachtig mee z'n oogen. Toen begost den Dré te vertellen, hoe le 't al tien jaren zoo mee opa ieder jaar opge steld had. „Kek", deuzen ezel heb ik er op kostschool nog veur gezaagd. En meneer Zonneveld, ge wit;;" „Ja, pa, Dré, Gieljom Teil?" „Sjuust! Die is kunstschilder ee! Nou. die heeft 'm zoo schoon geschilderd! Ziede die hoeven, die oogen, die manen? Kek's de oog- horkes staan er zelfs op!" Amico, 't wierd 'nen plazierigen avond. Toen ik op den middag die rooie winter- locht daar zag uitsmeulen aan den ender, toen voelde-n-ik, dat er in den komenden avond iets plazierigs, iet schoons besloten zat! Hier kwam den Kerst op tafel! En van den avond zyn de twee kleine mannen op stap gegaan, veur 'n schoon plan hoe 't stalleke zal gebouwd worden! Mee zo'nen jas aan. meugde zoo laank veur de ramen kyken als ge wilt," zee den Eeker zelfverzekerd. Benuuwd wat ze 'r van maken. Maar de baaskes gloeien van ambitie! 'k Heb er dus gin hard hoofd in. Vol. Veul groeten van Trui, Dré in, den Beker en gin horke minder van oewen t.a.v. Dré. Correspondentie. P. Blokker, Pretoria Zuid-Afrtka. „Eeker" beteekent „eekhoorn". En den Dré heeft Sjaak Hoppenbrouwers zoo „gedoopt", omdat den Sjaak, mee zijnen spitsen, schranderen Snoet, de vlugge schichtig' oogkeB en mee z'n rapheid zoo sterk aan 'nea Eekhoorn denken doet. d. „PLEWITZKAJA" HOORT TWINTIG JAAR DWANGARBEID TEGEN ZICH EISCHENDe gezichten der verdedigers van Plewitzkaja, de vrouw van Sko- blin, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de ontvoering van den Russischen generaal Miller, staan zeer ernetig, nu zij er niet in hebben kunnen slagen, hun cliënte vrij te pleiten. Net seneeHoneele Parijeche proces is hiermee jeilaiH#*.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 9