ïen jolig feest op het
oegoslavische platteland
De Brabantsche Brief
van Dré
Spontaan en ongekunsteld is het boerenvolk
Saterdag 17 December 1938
Derde blad
lANSEN, zingen, bonte kleeren
't Is alles geen goud wat er blinkt;
ook niet op 't gebied van „populair
zijn".
Ik ben tenminste een illusie armer
geworden sinds ik in Piskorevci als
een beroemdheid werd gevierd, want
nu weet ik, dat populariteit ook wel
schittert, maar toch geen goud is,
doch integendeel alleen een vermoei
end en beschamend bezit. Dat laatste
in ieder donp voor mij, daar in dat
dorp, omdat ik niets roemwaardigs
had gepresteerd en als er dan zoo
veel menschen me kwamen bekijken,
bekroop me 't schuldige gevoel, dat ik
ze wat beetnam.
t Speet me bijna, dat ik geen baard had
niet kon jodelen of zooiets, om ze daar-
ee te kunnen vermaken. Nee, ik voelde
heelemaal geen ster, tenzij dan een
lartster, vanwege de eeuwige staart
suwsgierigen, die trouw overal achter me
n kwispelde, waar ik me. ook vertoonde.
Waarschijnlijk stelde ik echter de men-
fien niet teleur. Ze vonden me zóó als ik
is en deed al hoogst bijzonder en genoten
paald, als Seka steeds weer geanimeerd
n koffer uitpakte: „Zie, dit is een tanden-
rstel; en dit een doos waar een stuk zeep
past; en dit een échte zijden onderjurk,
el maar eens hoe zacht." Dan stonden ze
ofdschuddend te kijken, tot Seka alles met
orzichtige handen teruglegde en bewonde-
nd zuchtte: „fine, fine!"
Maar niet alleen de dorpelingen, ook de
idslui lieten zich niet onbetuigd. Zoo kwam
eens een belasting-ambtenaar, gevolgd
lor een agent, welke laatste zich opstelde
:hter den stoel van den ambtenaar. Ik
hrok al haast en ging vlug in gedachten
wat ik kon hebben misdaan. Maar ook
ize heer was alleen uit nieuwsgierigheid
(komen, omdat hij al zooveel over mij had
hoord en gelezen. „Gelezen?" Ja zeker, er
ond eiken dag een stukje over mij in de
ant. Dat wilde ik natuurlijk zien (ik was
eenmaal nog wat groen als beroemdheid)
ging op zoek naar iemand die een dag-
d las. 't Bleek, dat de onderwijzer zoo'n
plicht man was en op staanden voet be-
k ik een visite bij hem. En daar las ik
dat er een Gospodjize uit Ghollandija in
korevci was; een volgenden dag had „de
gdige Ghollandjanke" een zadruga be-
cht; dan weer werd m'rf leeftijd verklapt
werd er iets verteld over 't land van „de
frmpathieke Mart", want Joegoslaven zijn
Itijd complimenteuze lieden.
Ook landbonw-ordening.
Ia de dorpen heb ik o.a. het werk leeren
ennen van de „Seljacka Sloga" (lett. „Boe-
en-vereeniging"). Deze verceniging telt 5.500
fdeelingen niet een 170.000 leden en is door
e boeren zelf opgericht. (In Zuid-Joegosla-
ië was alleen een door den Staat ingesteld
ureau, van waaruit men het land trachtte
e bewerken.) Zoowel de financieele als de
ultureele belangen der boeren worden be-
artigd. Zoo zorgt b.v. een aparte coöperatie
oor den melkverkoop in de stad, omdat
roegcr de boeren weinig voor hun melk kre-
en, terwijl de consument wel veel betaalde,
illeen in Zagreb heeft men reeds een 170
nelkzaakjes, waardoor men ook de winst
an den tusschenhandel aan zichzelf heeft
;etrokken. Verder is de vleeschprijs met 30
erhoogd, door een minimum-prijs vast te
stellen. In alle dorpen zijn een paar boeren
lis arbiters aangesteld, om bij een eventueel
chil uitspraak te doen, zoodat advocaten-
ten worden vermeden. Een speciaal bu-
au houdt zich bezig met het bestudeeren
n den landbouw en het voorlichten der boc-
Ook bestaat er thans een vrouwenbond,
nog wel niet veel tot stand brengt, maar
Bardoor ook de vrouwen in het groote ge-
la een paar dorpen van Kroatië dragen de
vrouwen zoo'n overdadige versiering van
bloedkoralen.
Onze medewerkster viej. M. T.
Boekei, heeft tijdens haar reis door
Joegoslavië hartelijke vriendschap
gesloten met vele vreemdelingen,
vooral met de plattelandbewoners
en bewoonsters.
Ongedwongen beweegt zij zich
tusschen het boerenvolk in zijn
schilderachtige kleederdracht,
neemt deel aan allerlei feesten èn
wat het voornaamste is, zet al haar
belevenissen om in een smakelijk
reisverhaal, waarvan wij onzen le
zers hierbij wederom ren hoofdstak
aanbieden.
heel zijn betrokken. Deze vereeniging is an
ders dan bij ons de Bond van Boerinnen e.a.
Plattelandsvrouwen; in Kroatië is politiek
niet vreemd aan de beweging, terwijl alleen
werkelijke boerinnen lid zijn. Eigenlijke ver
gaderingen houdt men niet, alleen komen
de vrouwen soms samen om te spinnen en de
weven. Wel wohdt af en toe les gegeven in
broodbakken, koken, slachten enz.
Bestrijding van het analphabetisme.
Op cultureel gebied is voor de Seljacka
Sloga nog veel te doen. Men probeert o.a.
het aantal 'analphabeten te verminderen.
Daarvoor wordt een eenvoudig a.b.c.-boekje
uitgegeven, dat samen met 2 schriften en een
potlood slechts 20 ct. kost cn als dan een
leerling hulp krijgt van iemand die reeds
kan lezen, dan leert hij (zij) het zelf ook
vrij gemakkelijk. Ongeveer 100.000 menschen
hebben reeds van deze methode geprofiteerd,
zoodat het ook steeds gemakkelijker wordt
om de boeren met een landbouwkrant te be
reiken, wat. tot nu toe altijd maar voor een
deel mogelijk was.
Een muzikaal volk.
Ook voor het behoud der klcederdrach-
ten werkt de Boeren vereeniging, vooral, om
dat in enkele streken men dure stoffen ging
koopen in plaats van die zelf te weven. De
bedoeling is echter, dat de boeren hun eigen
hennep, wol enz. blijven verwerken, opdat
ze niet afhankelijk worden van de stad. Om
nu de drachten in 't midden der belang
stelling te houden, wordt eens in de 5 jaar
een boerenfeest georganiseerd in Zagreb,
waarheen uit heel Kroatië en Dalmatiü dorps
menschen komen om op het tooneel van
het Nationale Theater te zingen en te dan
sen. Zoo'n feest trof ik juist. M'n vrienden
bij de Seljacka Sloga garven me een vrij
kaart je en zoo zat ik op een fijnen rood-plu-
schen stoel, temidden der kopstukken uit de
stad en de vereeniging. Tijd om rond te kij
ken had ik echter nauwelijks, omdat ik vóór
het begin nog de te zingen liederen wilde
probeeren te lezen. Want juist de inhoud
der liederen is buitengewoon interessant. Het
zijn nooit versjes van een dichter, maar
steeds producten van het volk zelf, evenals
de melodieën daarbij. Ik had het zelf in
Piskorevci meegemaakt op een avond toen
het jonge volk voor mij danste, dat er plot
seling een nieuw liedje ontstond, dat nog
nooit eerder was gezongen. Hierdoor hebben
de verzen natuurlijk altijd betrekking op het
leven der boeren, hun werk en hun vee.
Groote nationale gebeurtenissen zoowel als
kleine voor va'1 en uit het dorp worden in
liederen vastgelegd en voor het nageslacht
bewaard.
Geen plankenkoorts.
Nog voor ik klaar was met lezen, ging het
licht uit en werd het feest door een aanzeg
ger geopend, die ons vertelde, dat als eerste
de groep Komin zou optreden. Maar van
eigenlijk „optreden" had Komin geen besef;
evenals alle volgende groepen, waren die
menschen in de eerste plaats voor eigen ge
noegen gekomen en ze kwamen dan ook
eerst eens voor op het tooncel staan om de
zaal te bekijken en elkaar te wijzen, dat
daar héél boven ook nog menschen zaten,
tot van achter een coulisse een hand ver
scheen, die hun met heftige bewegingen tot
zingen aanmaande. Toen begonnen ze en ze
waren nauwelijks klaar, of daar wandelde
al een nieuwe afdeeling het tooneel op, 7
ontzettend ouwe kerels uit Lesze, die 't niet
verder brachten dan wat schorre klanken uit
te stooten. Als ze even ophielden klapten
wij waardeerend en dan begonnen ze vol
moed opnieuw. Ze deden wel erg hun best
en zakten aan 't begin van eiken regel door
in de knieën om meer kracht te kunnen
zetten, maar 't was toch betrekkelijk een
opluchting toen ze maar verdwenen.
Goede bekenden.
„Dakovo!" werd er aangekondigd. Ik
maakte me zoo lang mogelijk, want deze
kende ik. En ja, daar kwamen ze, een goeie
vriend voorop, die ik eens bij 't ploegen had
aangetroffen en waarvan ik afscheid had ge
nomen met een: „tot ziens in Zagreb". En
nu zag ik hem, maar hij mij niet. Ik klapte
zóó hard. dat alle papieren van m'n knieën
gleden en ik tusschen de deftige banken
Ulvenhout, 15 Dec. 1938.
Amico,
Korte dagen, deus
van den Advent. Rij
ik 's mergens van
huis, dan is de lamp
nog op. En kom ik in
den laten namiddag
verom, de meeste
keeren zie 'k ons
raam alweer in den
bleek-gelen licht
schijn vierkant staan
gloren over den stil
len, duisteren erf,
waarover Blek zijnen
roep hol verloren gaat in den vroegen doom
van den wijkenden dag. Nog mag 'n rooie
vuurstreep aan den Westerender smeulen,
over de velden achter den erf schimmen de
kromme knotwilgkes al weg in den langen,
roerloozen nacht, waaraan den maansikkel al
koud te glanzen hangt.
In 't stalleke en 't wagelschoep is den duis
ter al zoo dik. dat ge 'r den weg mee toeë
oogen mot kennen, om de manden en benne-
kes en den wagel zoo te bergen, dat ge niks
omver loopt. Overal stoot ge 'oe teugen den
stillen donker, dus onwillekeurig houdt g'al
oew bewegings 'n bietje in, tastende mee
onzekere handen en voeten, mee starend'
oogen ook. En ondertusschen doofde den les
ten gloei aan den wyen ender, werlt 'nen-
zwarten poeier over de weareld, die stillekes
verzinkt in den vroegen Decembernacht. 'Nen
groenen maneschamp blikkert uit 't halfronde
stalraamke, dat lijk 'n groot kattenoog over
den donkergevallen erf loert, 't Gestamp van
de runders dreunt gesmoord in den bojem.
Den Eeker is daar doende, 'k Bespeur dat
aan de stille manier van werken daar.
Want bij Trui maken de emmers en de kan
nen veul meer lawijt. En den Dré fluit of
neuriet meestal onder den arbeid. Minstens
zit ie, als 't meugelijk is deur dea aard van 't
werk, mee zijnen voet de maten te trommelen
van 't nuuwe stuk, dat ie bij d'Harmonie in
studie heeft, onderwijl de melodieën slissend
over z'n tong.
Ja in 't Wintertij kunnen we den arbeid
met eigen volk af. En we maken gin lange
dagen. Vaneigeifs nie. In d'akkers staat alles
stil en Hierboven draaien ze den pit van de
groote lamp zoo rap neer.
Ten avond trekken de twee kleine mannen
weer aan den leerdij. Na den eten doet Trui
eerst den bordenwasch, den Eeker helpt daar
aan met afdrogen en wegzetten 'n handje
mee: ik vat m'n krantje, stop m'n pijp en
kruip veur den heelen avond in m'n Winter-
sche hoekske, onder de schouwkap. Dré Hl
haalt boven van de kast. aan den kant van
de schouw z'n clarinet (daar lee ze 't veiligst
droog) vat z'nen muziek, zet op tafel 'n eiges-
getimmerd lezenèèrke om te gaan rippeteeren
en studeeren de muziekstukken, die Constantia
in studie nam. Den Eeker vat z'n boeken en
schriften, legt die naast 't lezenèèrke en dan
amico, als Trui ook eindelyk heur plekske bij
de plattebuis heeft ingenomen, mee 't naai
en stopgerei op den schoot, dan is den avond
begonnen.
't Is veul anders bij vorige winters, als Trui
en ik daar samen alleen zaten. En ge de lamp
kost hóóren branden: 't avondwindeke hóórde
schuiven langs den buitenmuur. Ja, da's veul
anders, mee die twee jonge gastjes om
ons henen. Maar 't is nie onplazierig, neeë!
Belange nie. Wy motten dikkels stiekum
lachen als we ze samen bezig zien. En hooren
klasjeneeren.
Ge snapt -nie, somtijen, waar ze de woorden
vandaan halen! Veural Dré III is daarin 'nen
kwast. Afijn, ge hebt verlejen week z'nen
brief gelezen en ge zult wel bespeurd hebben:
aan woorden gin gebrek!
Eerst mot den Eeker 'n half uur schrijf
oefeningen maken. „Ge hoeft wel nie zoo
schoon te schrijven als onzen Broeder Am-
brosius op Kostschool dat kon, maar nou
schrijfde bekans zoo slecht als 'nen dokter",
zee den Dré. „Veur 'nen dokter is dat nie
zoo erg, Eeker! Als die uit z'n eigen hanen-
pooten nie meer wys kan, dan zullen de
apothekers 't nog wel klèèren, maar gij mot
't zonder die gifmengers stellen, man".
Den Eeker gichelde 'ns en begost.
„Neeë!" kwekte den Dré: „ge houdt die
pen sjuust eender vast als opoe den pol
lepel
„Zeg, lot mü-n-er buiten, ee", vroeg Trui.
Maar den Dré onderwees wijers: „ge gaat
toch ginnen pot boerenkool stampen! Kek,
zóó mot 't doen. Los! Zoo'n bietje: wat kan
mij 't verro..." ('n schuin oogske naar Trui)
„verschillen!"
Dan begint den Eeker te oefenen en den
Dré clarinette te blazen, mee één oog op den
muziek en één oog op den Eeker.
Schoon is 't nie, dat verassereer ik oe,
amico! Mee dat zwarte dink mee die nikkelen
kleppen scheurt ie oe de vellen van oew lyf,
maar allee, 't manneke kan gin clarinet-
oefenen zonder te blazen! En óf ie blaast.
Want ocherm, 't splitje waar in geblazen mot
worden, is zoo naauw. Als ge ginnen sterken
buik hebt, zoude oew eigen 'nen dubbelen
breuk toeteren!
Den Eeker merkt van dat lawyt niks. Be
halve als ie fouten maakt en den Dré dan,
onder 't musiceeren deur, ineens mee den
toeter in den Eeker z'n oor blaast.
Dan stikt de pen deur 't pampier henen in
de tafel, 't manneke schrikt, den Dré blaast
kalm deur tot 't eerstkomend rustpunt en
dan zee-t-ie, mee wangen die stram van 't
toeteren zijn: „stoppen chauffeur, ge rijdt ver
keerd."
Na dat half uur gaat den Dré vort mee
aardrijkskunde. „Alee, Eeker, mokt 'ns 'n
reisje naar Rotterdam!"
Dan gaat den Eeker op reis. Maar 'k mot
zeggen: hy pakt nie altij den kortsten weg."
Den Dré blaast, den Eeker bleirt, over 't
getoeter henen!
„Breda!!"
Efkens prakizeert ie. „Gilze Rijen!"
Den Dré blaast deur. ziet den Eeker aan en
vraagt mee z'n oogen of den Eeker be-dit of
be-dat is.
Den Eeker verzint. Dan zet ie groote oogen
op, rekt z'nen mageren nek en... terwijl den
Dré onverwachts ophoudt mee blazen, kwekt
den Eeker in de plots gevallen stilte: „Etten-
Leurü"
En dat klinkt zoo komiek, amico, dat ge in
den lach schiet, teugen wil en dank.
Dan legt den Dré z'nen toeter efkens op den
knie en leeraart: „wel, stom achterènd van 'n
verken, pak 'n pampierke en schrijf op: Breda,
moest kruipen om ze weer te krijgen. Toen
ik weer verscheen, was hun liqd bijna uit,
waarna we weer klapten. De groep stond
nog even de zaal in te kijken en besloot
zoetjes aan tot den aftocht. En toen plotse
ling zwaaide vrind Andrija z'n grappig
hoedje tegen het publiek en riep: „hui!" Dat
was aanleiding tot een ware ovatie. Vanaf
toen zat de rechte stemming er bij iedereen
in. Even later: „Piskorevci!" Ik schoot weer
overeind en probeerde harder te applaudi-
seeren dan de rest. Ze zongen een lied, dat
ik nu ook kende. Ik hield het niet meer
uit en ging er bij staan te klappen. Op
eens ontdekten dan toch twee meisjes me.
„Ah widi, (oh kijk), onze gospodjize!" „Gde,
gde( waar, waar)?" „Tamo" weze ze en
meteen stonden ze allen tegen nie te wui
ven. Ik stak eveneens m'n arm op en riep
nu ook „hui!" Maar daarmee kwam er een
eind aan de begroeting, omdat Piskorevci
alweer van de planken werd verdrongen. Het
werd één bonte afwisseling van kleuren en
klanken. Wat een natuurlijke rijkdom en on
gekunstelde schoonheid! Wanneer wij onze
oude volksdansen nog eens weer opvoeren,
hebben we ze eerst moeten instudeeren en
't is altijd een beetje onecht, omdat ze toch
niet meer waarlijk in ons leven. Maar hier
waren ze nog een stuk van de menschen zelf.
Groote kinderen
Later trof ik de Piskorevcianen in de stad
en bleef verder bij hen. In optocht trokken
we door de straten, waarbij de meisjes zich
angstig aan mij vastklemden, omdat het
drukke verkeer ze hang maakte. We bezoch
ten een tentoonstelling, maar zagen er niets,
omdat ze zich alleen maar interesseerden
voor de reclame-papiertjes die overal wer
den uitgedeeld. En wanneer ze er geen kre
gen, dan namen ze die eenvoudig: want al
die bonte biljetten, onverschillig wat er op
stond, vonden ze een kostbaar bezit, omdat
ze thuis al zelden een krant krijgen en nooit
de vele drukwerken waarmee wij in Holland
overladen worden. Wanneer ik eens iets be
ter wilde bekijken, trokken ze me gewoon
aan m'n rokken mee verder.
Bij den uitgang van de tentoonstelling ont
moette ik een Amerikaansche die ik kende.
„How do you do?" vroeg ze. „Magnifiek" zei
ik, „zooals u ziet". Ja, ze zag het; maar hoe
kreeg ik dat toch klaar om met al die schil
derachtige menschen zoo goed hekend te
zijn? Ik wist 't zelf niet. Het geluk is wel
vaak een beetje met me, maar 't was alles
zoo maar vanzelf gegaan. „Ik heb bij ze ge
logeerd", wist ik alleen als reden. „Oh, maar
dat was toch very oncomfortabel geweest?
Want die lui hadden meestal niet eens een
bad." Ik dacht terug aan het waschkommetje,
temidden van een schare toekijkende vrou
wen nee, comfortabel was het niet, maar
dat alles is óók schilderachtig. En dat ik
zulke dikke vrienden met ze werd, dat kwam
misschien wel mee, omdat ik zelf toch ook
veel van hen hield.
't Mag dan niet alles goud zijn wat er
blinkt, maar er is ook wel goud dat niet
schittert.
Lage Zwaluwe, Dordrecht, Schiedam, Delft,
Rotterdam. Schrijf dat nou maar 'ns dertig
keeren onder malkaar!"
En 'n kwartier lang kan den Dré dan z'n
looperkes en moeilijke gedeeltes honderd keer
achter malkaar blazen, terwijl den Eeker ge
dwee z'n „strafwerk'.' zit te schryven.
En zoo studeeren ze samen tot 'n uur of acht
toe. Als den Eeker ooit nog 'ns perfester wordt,
dan kan ie, mee de hand op z'n hart beweren,
dat ie 't geworden is mee muziek!
Maar ditte mot ik zeggen: den Eeker is al
zoo wijd, dat ie, langzaam nog, al heel behoor
lijk schryft; dat ie van Breda af deur heel Ne
derland kan reizen èn veromkomen, terwyl ie
ook al deelt en vermenigvuldigt mee vier
cyfers! Toeterende, scheldende, lachendé brengt
Dré m 'm alles bij en den Eeker doet veul z'n
best om te leeren. Lezen kan ie. Na de les, as ik
m'n krant uit heb, wil ik hebben dat zuilie alle
bei 'm 'n half uurke lezen, want per slot is de
weareld nog wel 'n stukske grooter dan Ulven
hout!
Zoo komen ze gebeiën op de hoogte van de
dingen. Die zijn wel nie schoon, maar allee, ze
motten weten, wat er te koop is
Leutig is 't te zien, hoe verschillend die twee
kwiedammen de krant lezen.
Den Eeker begint van veuren af en leest 'm
sjuust, zooals ie den akker wiedt. Van veur
naar 'achter, plichtsgetrouw lijk dat manne
ke is.
Den Dré blajert er deur en zoekt datte, wat
van zijnen gading is: Sport, 'n verhaal, de
marktprijzen en de Nuuwkes uit den omtrek.
't Gekke gevolg daarvan is, amico, dat den
Eeker, die nooit veul wijer komt dan 't eerste
blad, want hy doet 't sjecuur, veul beter op de
hoogte is van de buitenlandsche politiek, dan
van 't stads- en durpennuuws. Van Berlijn en
Rome en van Madrid wit ie nog- wel nie veul
meer, dan dat de stejen 'n heel end uit de buurt
zullen liggen, maar over Hitier, Mussolini en
Franco sprikt ie sjuust, of ie mee die kaerels in
één kaartclubke zit.
Den Dré? 't Merd hee-t-ie aan alles wat er
in de groote politiek wordt gaargestoofd. 't Is
'm te wijd van z'n bed af.
Maar 't is interessant volop, die twee man-
nekes in 't oog te houwen! Ge wordt er eigens
weer jonk mee!
Gisterenavond liet den Dré z'n clarinet op de
kast liggen. Volstond mee den Eeker te gaan
lessen in Nederlandsche taal. 'n Heksentoer,
maar aan de hand van 't boekske komt den
Dré er wel uit. Oefeningen staan er ook in, dus
h(j houdt den Eeker wel op slag. Want als den
Dré 'n luie bui heeft, of om andere dingen er
nie mee den kop heelegaar by is, dan lot ie den
Eeker maar oefenen, oefenen, allee dan lot
ie 'm z'n vingers krom schryven. En den ge-
dweeën Eeker dóet 't. Soms, tot 't zweet in de
smalle rimpels van z'n voorhoofd staat. Want
ochèrm, er gaat nog niks van eigens, dat ver-
stade! Gin letterke krijgt ie nog cadeau, bij mot
ze stuk voor stuk moeizaam vormen.
Neeë, den Dré had er ginnen goesting in, gis
terenavond. Hy liep zoowat op en neer. Stopte
'n pepke, vergat te trekken, gong zitten, gong
opstaan, hij had ginnen zit in z'ngewitwel.
Trui had me al 'ns mee 'n vraagoogske aan
gekeken. Ik had 'n oogske geknipt. Want ik
docht wel te weten wat er in m'n baaske rond-
gong.
Kwansuis boog ie z'n eigen 'ns over den
Eeker, verbeterde 'n fout en zee toen teugen
mij, zoo langs z'n neus weg. ziende naar den
kalender: ,,'t schiet op, opa!"
„Ja, man, de spullekens komen haast weer
veur den dag!"
„Fyn!"
„En óf!"
Den Eeker steunde, schreef.
Trui ruurde den avondpap.
De zuutemelksche geuren wolkten deur den
huis. En efkens zag ik, hoe den Eeker rap naar
die veulbelovende pan keek en z'n lippen likte.
„Ik denk wel, dat ons Wieske weer komt
mee Vaders en zoo", zee den Dré toen knip-
oogend, achter Trui's rug.
Nou toen wierd Trui óók wakker. „Oh
guillie hebt 't over den Kerst?"
„Tuurlijk, Toeteloeris!"
„Zyde gereed, Eeker?" vroeg den Dré.
„Bekanst, Dré. Is 't nou: de klok heeft ge
slaan? Of geslogen?"
„Geslagen, Assiepan!"
Den Eeker gichelde. „Verlejen week waren
we onderweuge, ee, Dré?"
„Opruimen, Eeker! Mergen zoeken we dat
geslagen, geslaan, geslaagd en zoo wel 'n uit.
't Is acht uren, nou. Maak heel de tafel
leeg."
Toen smeerde den Dré 'm naar boven, naar
't opkamerke en kwam daarvan verom mee
de bekende, ouwe hoeiendoos, waarin de spul-
lekes van ons Kerststalleke geborgen zyn.
Dat was iets veur dieën Eeker.
Hy kreeg 'n kleur als ie al die heilige beel
dekens, de ezel, den kemel, de schopkes, de
ster, 't Godslampke daar uit de ouwe, bruin
geworden kranten zag rollen.
En eindelyk zee-t-ie, 'n bietje heesch: heb
ben... jullie... 'n... stalleke van Betteljem...
ookal?
Hy vergat, lyk ie anders na de les vast ge
woon is, 'n stinkstokske op te steken.
,,'t Stalleke", zee den Dré: „dat maken we
ieder jaar eigens. En van 't jaar 'n dubbel
schoon, Eeker, want gij kunt goed timmeren!"
timmeren!"
Verlegen lachte den Eeker! ,,'k Zal geren
helpen, Dré, zoo goed als 'k kan.
'k Gaai alle winkelramen af in stad en we
maken 't schoonste precies na. Maar schoon-
der nog! Ik weet éénen winkel..., daar gong
ik vroeger ieder jaar kyken. En daar hebben
zp stallekes, stallekes! zoo schoon hebt ge
ze nog nooit gezien, 'k Heb er ooit 'ns zóó lank
staan kyken, tot er 'nen pliesie kwam zeggen,
da 'k deur most loopen."
„Waarom?" vroeg den Dré fel.
,,'k Weetnie", zee den Eeker kleintjes. En
meteen knipperde-n-ie zenuwachtig mee z'n
oogen.
Toen begost den Dré te vertellen, hoe le
't al tien jaren zoo mee opa ieder jaar opge
steld had. „Kek", deuzen ezel heb ik er op
kostschool nog veur gezaagd. En meneer
Zonneveld, ge wit;;"
„Ja, pa, Dré, Gieljom Teil?"
„Sjuust! Die is kunstschilder ee! Nou. die
heeft 'm zoo schoon geschilderd! Ziede die
hoeven, die oogen, die manen? Kek's de oog-
horkes staan er zelfs op!"
Amico, 't wierd 'nen plazierigen avond.
Toen ik op den middag die rooie winter-
locht daar zag uitsmeulen aan den ender,
toen voelde-n-ik, dat er in den komenden
avond iets plazierigs, iet schoons besloten zat!
Hier kwam den Kerst op tafel!
En van den avond zyn de twee kleine
mannen op stap gegaan, veur 'n schoon plan
hoe 't stalleke zal gebouwd worden!
Mee zo'nen jas aan. meugde zoo laank veur
de ramen kyken als ge wilt," zee den Eeker
zelfverzekerd.
Benuuwd wat ze 'r van maken. Maar de
baaskes gloeien van ambitie! 'k Heb er dus
gin hard hoofd in.
Vol.
Veul groeten van Trui, Dré in, den Beker
en gin horke minder van oewen
t.a.v. Dré.
Correspondentie.
P. Blokker, Pretoria Zuid-Afrtka.
„Eeker" beteekent „eekhoorn".
En den Dré heeft Sjaak Hoppenbrouwers
zoo „gedoopt", omdat den Sjaak, mee zijnen
spitsen, schranderen Snoet, de vlugge schichtig'
oogkeB en mee z'n rapheid zoo sterk aan 'nea
Eekhoorn denken doet. d.
„PLEWITZKAJA" HOORT TWINTIG JAAR DWANGARBEID TEGEN ZICH
EISCHENDe gezichten der verdedigers van Plewitzkaja, de vrouw van Sko-
blin, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de ontvoering van den
Russischen generaal Miller, staan zeer ernetig, nu zij er niet in hebben kunnen
slagen, hun cliënte vrij te pleiten. Net seneeHoneele Parijeche proces is hiermee
jeilaiH#*.