m vredigen, voldoet niet langer aan talloos velen. Knellende geestelijke boeien worden verbroken. En snel schrijden wij voort naar den modernen tijd. De verandering in het denken der menschen is bijna ongelooflijk. De geestesrichting is absoluut veranderd. Het is in hooge mate belangwekkend aan de hand van deskundigen zich te verdiepen in het ontwikkelingsproces van de laatste vijf eeuwen. Wel is er uiterlijk veel gelijk gebleven, want de traditie is sterk en vor men weten zich lang te handhaven, maar innerlijk heeft de mensch groote verande ring ondergaan. Tegelijk met de wijziging in het economische leven is gekomen een geesteswijziging. Ik las voor eenigen tijd een artikel, waarin de vraag: „gaat de wereld aan haar intellect te gronde?" werd behan deld. Daarin werd gewezen op de vlucht, welke het verstand genomen heeft in 't bij zonder op het terrein der techniek. En de aandacht werd gevestigd op de mechanisee ring en de rationaliseering van schier alles in het leven. Ontstellende dingen werden daarin verteld. En, mij dunkt, dat ieder, die nauwkeuig waarneemt, moet vaststellen dat hoe langer hoe meer de geest van den mo dernen mensch zich richt op het materieele. En met zeldzame energie wordt gezocht en gewerkt niet opdat de wereld mooier, rechtvaardiger, liefdevoller zal worden, maar opdat meer winst kan worden gemaakt Op welke wijze? Het doet er niet toe. Desnoods door een tweeden wereldoorlog! De mensch is materialistischer dan ooit! En toch kan hij van zijn oerverlangen niet loskomen. Diep in zijn hart hunkert hij naar licht, naar warmte, naar liefde. Wilt gij 't bewijs hiervoor? Neemt hem mede naar een kerstviering; ik bedoel hiermede niet een kinderfeest met een kerstboom vol lichtjes, met tractaties enz. Neen, ik denk aan een bijeenkomst van groo te menschen. Hebt gij dan niet meegevoeld de ontroering, welke kwam over den men schen als het: „stille nacht, heilige nacht" werd gezongen? Hebt ge dan niet opgemerkt de stemming, die er heerschte, wanneer ge sproken werd over dat simpele verhaal van de herders, die een engelenkoor het „eere zij God, vrede op aarde, in de menschen een welbehagen" beluisterden? Dat heele verhaal sprak tot hun gemoed, stuwde even bij hen omhoog de gedachte, dat er iets is van meer waarde dan het materieele, dat zijn ziel onbevredigd blijft, wanneer de mensch niet blijft zoeken naar het waarachtig schoone, dat is in overgave aan den diépsten drang in hem, in een leven van dienende liefde, in trouw aan de waarheid. Daarom heeft het Kerstfeest zijn blijvende waarde als de voortzetting van het oude lichtfeest onzer voorvaderen. R ij gaan in gedachte terug naar het verre verleden. Noord-Europa is schaarsch bevolkt met menschen. In geweldige uitgestrektheid lig gen de onmetelijke wouden over de aarde. Sedert het laatste ijstijdperk hebben zij hun veroveringstocht met taaie volharding voortgezet, opdringend van het zuiden. Waar slechts de geringste bestaansmoge lijkheid was, hebben de zaden zich ontwik keld tot boom en. Wie ooit een bezoek heeft gebracht aan het Zwarte Woud in Duitschland, kan zich een voorstelling vormen van het beeld, dat Europa eens te aanschouwen gaf. Tot aan den sneeuwgrens groeiden de donkere den nen. Dicht opeengedromd stonden de naald en loofboomen. Dennen, sparren, eiken en beuken voerden een stillen, taaien strijd om het leven. Alle rekten ^ich uit naar de groo te levensbron, naar.de stralende zon. Maar in de wouden was de eeuwige -schemering overdag en de geheimzinnige, spookachtige duisternis des nachts. Toch was het eindelooze bosch vol .leven. De wisent en het reuzenhert, het everzwijn en de wolf, de vos en de bever zochten daar in hun voedsel en hun prooi; de gems, de stoutste klimmer onder de dieren, ging op naar de hoogste bergtoppen; de vogels in 1 eindelooze verscheidenheid, van den grob- ten auerhahn tot het kleinste meesje bouw-, den hun nesten en lieten in het voorjaar flhun lokkende minnelied trillen door de mil de lucht en als de najaarsdagen kwamen, dreunde de bronstschreeuw van den herte- bok, een uitdaging voor den medeminnaar. En bij en tusschen die eindelooze bos- schen, aan de oevers der meren en rivieren, had zich de mensch een plaats gezocht. Vanwaar was hij gekomen? Uit het hart van Azië? Het is volgens vele onderzoekers niet aan twijfel onderhevig. In ieder geval: hij was er gekomen, gedreven door het oer- instinct van honger en zelfbehoud. Hij zocht de vischrijke meren en rivieren, de schaar- sche weideplaatsen. Deze mensch was nog zoo zuiver natuur wezen. Twee driften slechts kende hij; zij woelden in hem niet als bewust beheersch- te krachten, maar als onweerstaanbare im pulsen, als onbegrepen duistere drangen en die twee waren: honger en liefde (deze laat- ste nog niet vergeestelijkt; maar zuiver lijfüjk). Als natuurwezen zocht ook hij de zon, had haar lief, vereerde en vergoddelijkte haar. Wat moest er in dit natuurkind omgaan als de dagen gingen korten en versom- beren, als sneeuw en hagel en ijs een witte doodswade spreidden over de aarde, als alles scheen te verstarren en te versterven? - Is het niet volkomen begrijpelijk, dat hij reikhalzend uitzag naar den dag der win terzonnewende, naar den dag waarop de zon haar laagste punt had bereikt, om daarna weer gestaag hooger te stijgen, toe te nemen in kracht en uiteindelijk den win- terschen dood te overwinnen? En daar was vreugde in 't hart van den inensch. Hij deed fakkels branden en trok 'het donkere woud in, naar de gewijde plek ken, waar de Wodanseik zich verhief. En hij uitte zijn vreugde in offers aan de god heid en in dans en spel en feest. Vreugde vuren werden ontstoken ter eere der goden, van wie men geloofde dat zij in dezen tijd hun hemelsche woonplaatsen verlieten naar de aarde kwamen om mensch en bo dem te zegenen. Voorop ging Wodan, de scheppende kracht, met Freya, de godin der aarde, dan kwamen Fro, de god der vrucht baarheid en Donar, de dondergod. Twaalf dagen lang lag alle arbeid stil, twisten bestonden niet meer, het volksge richt functioneerde niet. Zoo vierden vele eeuwen geleden onze voorvaderen het feest, dat later als Kerst feest zou herleven. Wij zien en waardcere'n daarin wat leefde in de harten van den primitieven natuur- mensch; het onstuimig verlangen naar licht, naar warmte, naar zon, naar leven. Een geweldige verandering heeft zich vol trokken in de germaansche volken. Hun aantal groeide; de duizenden werden mil- lioenen. De aanraking met 'de zuidelijke volken van Europa bracht nieuwe denkbeel den. Van Rome uit werd het Christendom gepredikt. De natuurgodsdienst verdween, de Wodanseikcn werden geveld. Kapellen, kerken, straks trotsche kathedralen verre zen alom. Een nieuwe wereld was geboren. De middeleeuwen, ingeluid door den doop van Karei den Groote, veranderen geleide lijk de mentaliteit der Germanen. Niet meer de natuur, maar het bovennatuurlijke wordt ..het voornaamste voor den Noord-Eu ropeaan. Hij gaat naar rijn kerk en aanbidt niet meer de natuurgoden, maar knielt ne der voor den nieuwen God, cfeh'barmhar- tigen, die zijn eenigen zoon, den Christus, gaf aan de wereld om deze te verlossen. Èn de Mariacultus bloeit op, de vereering van de eeuwige, onbevlekte maagd. Een sterk bogen hoofd gaat de mensch zijn doornig pad maar dan breekt een jubeltoon door: Christus is geboren, de Heiland is gekomen om de zielen te redden. Hij is het groote licht, de Zoon Gods, de eindeloos goede voor wien de geringste mensch zijn waarde, zijn eeuwige waarde heeft. En de hoofden ver heffen zich en de blikken richten zich op het beeld van den gemartelde, dat hangt aan het kruis. En *t is of dat beeld gaat leven, of die oogen neerzien op de men schen met goddelijke ontferming, of de mond zich opent om een zegenbede te uiten. Een stil geluksgevoel komt op in de har ten. Wat den mensch ook treffe: aan het groote hart van Christus vindt hij altijd weer rust. In de donkere wereld is het licht in Hem verschenen. De middeleeuwen gaan voorbij. In de zes tiende eeuw breekt een niéuwe tijd aan. De renaissance, de wedergeboorte. Oude mee ningen vallen weg, een levens- en wereldbe schouwing, die duizenden had kunnen be geestelijke element dringt binnen in de le venssfeer van hen, die eens zoo nauw zich wisten verbonden aan de natuur en haar liefhadden in haar grootsche verhevenheid en haar vreesden in haar donkere dreiging. Maar één ding bleef: het verlangen naar licht en warmte, dat oeroude, onuitroeibare verlangen in plant en boom, in dier en mensch. Dit verlangen mócht niet onbevredigd blijven. Dat begreep ook de kerk: het Kerst feest werd ingesteld. En zooals ééns de oude Germanen trok ken naar het duistere woud om hun dank baarheid te uiten jegens de goden, omdat de wintersche dood werd overwonnen door de hooger rijzende zón, zoo trokken hun na komelingen naar de kerken in den kouden nacht om te danken voor het geesteslicht, in Christus opgegaan, dat de duisternis van het heidendom had overwonnen. Buiten hangt de zwarte nacht over de aarde. Over de wegen en paden richten zich ouden en jongen naar het bedehuis, uit wel ker vensters het licht' naar buiten schijnt. Door de geopende kerkdeur treden zij bin- 'nenT Vóór hen het :altaar, waarop de kaar sen branden. Zacht klinken de orgeltonen en melodieus zingt, het koor. Wondere ge voelens ontwaken in de harten. Het leven is hard en de zonden zijn groot en met ge

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 9