balineezen zijn als kinderen De Brabantsche Brief van Dré Ivèrtelt: Zaterdag 4 Februari 1939 Derde blad Zt houdtn het meest van hun verminkte poppen bb xbhpelpoorten op het eiland dl* zwijgende goden. denpassar (bali). vMai n-aar ilt woonde, heette „Sa- naar'op 4«n de h"»*5'® Hindoe- die der krijgslieden Er zijn in het ï.hèe vier kasten: de Brahmanen, de pries. f/rkï te die der eardsche goden; de Sa- trvak de kaste der krijgslieden, die in Britsch-Indië K«h.ttrya« wordt genoemd; j. v.i«vai de kaste der kooplieden en land bouwers- en de Soedra's, de kaste der be dienden.' in Brittsch- Indië beslaan er dan noi de „paria's", die daar weer onderver deeld zijn in «n™ proepen. Op Balt wor den enkele in de bergen levende stammen als paria's" kwchouwd, maar een eigenlijk nariavrearsluk bestaat daar niet. Men zal lii voorbeeld niet weigeren van een paria (zooals in Britsch-Indië het geval is) te drinken van een waterput in een dorp, dat bewoond is door kaste-Hindoes. De afschei ding tussrhen de kasten is op Bali veel minder streng. De verschillen tusschen de kasten borden er zeer weinig in acht ge nomen. Een paria voor de badkamer. Die verschillen tusschen de kasten vor men in Britsch-Indië een dagelijksche moeilijkheid, waaraan men eerst moet -wennen. Ik had hij voorbeeld in Britsch- Indië als bediende een Hindoe van de Soe- dra-kaste. Hij bediende me aan tafel, hij onderhield mijn kleeren, hij maakte mijn 'bed op, hij veegde mijn kamer aan, maar... mijn badkamer mocht hij niet schoon ma ken. Dat was strijdig met de waardigheid van zijn kaste en daarvoor moest een paria komen, die natuurlijk apart moest worden betaald. In mijn hotel op Bali zijn de bedienden meerendeels ook uit de Soedra-kaste, maar nietieeenstaande dat, verrichten zij alle werk, ook het schoon houden der badka mers. Bevordering. Op Bali schijnt, het zelfs voor te komen (votgens verklaring tvan enkele Balinee zen), dat een persoon van de ééne naar de andere kaste wordt bevorderd. Dit is vol komen in strijd met de beginselen van den Hindoe-godsdienst. „De kaste van een man is hei uileriifke teeken van de geschiede nis zijner ziel." Een man is bij voorbeeld paria, omdat hij in een vroeger leven (de Hindoes, en dus ook de Balineezen, geloo- ven aan de wedergeboorte) een ernstige zonde heeft begaan, bij voorbeeld een Brahmaan heeft gedood of beleedigd. Tot straf daarvoor wordt hij gedurende eenige eeujvcn telkens wedergeboren als paria. Gedraagt hij zich gedurende dien tijd voor beeldig, dan kan hij eindelijk bij een we- derxeboorte in de Soedra-kaste komen. Dan, na eeuwen, kan hij bij. een wedergeboorte onklimmeii tot een boogere kaste, om ein delijk (maar daar zijn vele eeuwen mee gemoeid) geboren te worden als „aardsche god", als Brahmaan. Een verhooein? van kaste gedurende een aardsrh bestaan is dus geheel en al on mogelijk, echter... op Bali schijnt dit toch te gebeuren met goedvinden van de „Brahmanen", van menschen uit de pries terkaste. Geen weduwenprobleem Huwelijken tusschen menschen, die tot verschillende kasten bohooren, zijn op Bali ook niet zeldzaam. Weuwen kunnen er honderd dagen na het overlijden van den echtgenoot hertrouwen, zoodat er niet het ernstige „weduwen-probleem" bestaat, dat we,vinden in Britsch-Indië, waar weduwen mmniër mogen hertrouwen en verachte „slavinnor." worden van de familie van den overleden echtgenoot. Er leven daar n .boenen weduwen, waaronder honderd- 'J'iizonden, die eigenlijk nog kinderen zijn. ftieine meisjes van zes 'en zeven jaar t ouwen daar reeds. Voor het twaalfde jaar 'enen ze echter niet met haar man te- amen, doch sterft die man. dan mag de aaed-wedmve nimmer hertrouwen en is fnihf ,0< cen zecr ongelukkig leven fn ij van haar schoonouders. Er zijn pR-e a - gebiedsdeelen, waar op •rw, mcisies onder de vijftien jaar «r 581 weduwen zijn. "Wr z]ïn de Hindoes van Britsch- wraÜ/i u degelijke zonderlinge, begrippen ten opzichte van «lftoe ven huldigen, dezelfde Hin- ow. waarvan een deel telkens luid cmi? °m "vr'iheid" en „demo- D.0».?» bestaat geen „weduwenvraagstuk" daar n*ers van den Hindoe-godsdienst hun pni!!,!^enioe<?ehiker en nemen het met me n'et 200 erg nauw. Het komt te verionir, aar om zekerheid daaromtrent vertoavflnf6^t20}1 iarifrer op Bali moeten haneerï v Balineezen juist zoo aan- de javpnl en Hindoe-godsdienst zijn als Wil aanhangers van den Islam, dat "Men: feitelijk zijn ze het niet Een tempelpoort. de bestaan die op Bali ook niet. Er zijn al leen „tempel poorten", die toegang geven tot „tempelhoven," ommuurde ruimten, waar afgodsbeelden, bidkastjes e.d., verband hou dende met den eeredienst, staan opgesteld. Er zijn vaak nog groote afgedakte gedeel ten, een dak op eenige palen, waar de „tempelgangers" beschutting kunnen vinden tegen de zon of den regen, maar deze primi tieve schuilplaatsen kan men moeilijk „tem pels" noemen. Er is nog een verschil met Britsch-Indië. Daar mag men de tempels als nict-Hindoe niet betreden. Op Bali is de toegang tot de „tempelhoven" vrij, alleen staat er op de poorten, dit tot die tempelhoven toegang ge ven, in het Nederlandsch en het Bngelsch vermeld, dat men zelf die poorten niet mag openen en wachten moet, tot een Balinees dat doet. Hoofden van afgodsbeelden als souvenirs. Dit voorschrift is gemaakt, omdat vroe ger vele toeristen alleen die hoven bezochten en dan vernielingen aanrichten. Van afgods beelden werden de hoofden afgeslagen, ver sieringen werden afgerukt om mede te ne men als „souvenirs". Ik bezocht den „Satrya-tempel" onder ge leide van den beheerder- van hotel Satrya, die op zeer goeden buurschappelijken voet bleek te staan met den Brahmaan, den „aardschen god", die het beheer heeft over dien temepl. Eerst zond de beheerder van het hotel een Balineesclien bediende naar het huis van den Brahmaan, om onze komst aan te kondigen. De. bediende kwam terug met de mededeeling, dat de Brahmaan niet thuis was, maar twee van zijn dochters zou den ons bij het bezoek aan den „tempel" wel begeleiden. Toen wij aan de poort kwamen, werd de ze geopend door twee alleraardigste schuch tere meisjes van (naar schatting) vijftien en zeventien jaar, die ons bedeesd toelach ten. De poort-ingang was niet grootsch of wijd, maar de poort zelve was versierd met allerlei vreemde gedrochten in zandsteen en de poort werd bewaakt door twee groote zandsteenen figuren, afschrikwekkende geesten, die er slechte invloeden buiten moesten houden. Als de aarde beeft. Aangezien de beeldhouwwerken op Bali bij na steeds zijn vervaardigd van zandsteen, dat snel verweert, vindt men op Bali slechts weinig beeldhouwwerk in steen, dat oud heidkundige waarde heeft. Ook de poor ten, die toegang geven tot de tempelhoven zijn gewoonlijk nooit oud en kunnen dit ook niet worden. Deze soms hooge poorten zijn meest opgebouw van baksteen van een aangename roode kleur. De baksteenen zijn echter niet tezamen gemetseld, maar eenvoudig op elkander gestapeld. Eerst worden daartoe de zijkanten van die stee- nen glad gewreven.' Zeldzamer worden die steenen met leem min of meer onderling vastgelegd, maar lang houdt dit niet. Bij elke aardbeving (cn aardbevingen zijn op Bali niet zeldzaam) en bij eiken heftigen storm vallen dus steeds eenige „tempelpoor ten" als slachtoffers. Gewoonlijk bouwen dan de Balineezen zonder eenige overhaasting die „tempelpoor ten" uit het nog bruikbare materiaal we der op. Bij de instorting hebben vaak de zandstee nen goden en geesten den kop of een of meer armen verloren, maar dat komt cr voor de Balineezen minder op aan. De Ba lineezen brengen wel steeds offers aan go den en geesten, maar zeer zorgzaam zijn ze voor hen toch niet. Trouw zijn ze echter wel en die zwaar gehavende goden blijven ze toch nog offers brengen. Als kinderen zijn de Balineezen: ze houden soms het meest van hun verminkte poppen. J. K. BREDERODE. TT ÏXIS hi den tempel der Satrya-kaste, eenUtml^ej0ve^ mi'n hotel, Satrya, staat kriiKiiJu Satrya-kaste, de kaste der 1', die min of meer in verval is Bali hun direct j v. u,c uun OI "i hp«ft„, Nederlanders op Destuur vestigden. DpmintÜ u'i worgen van mijn verblijf te Ik dien tempel bezocht, van «f, ï1*?* e<?ns °P. dat als ik spreek verkeantÜ wa °P ®ali- dit eigenlijk een pels" Vlt(!rukking is. Eigenlijke „tem- Bali VÖ0®18.In Britsch-Indië. heb ik op gezien en naar men mij mededeel- Ulvenhout, 2 Februari 1939. Amico, Daar zijn van die ziektes, die ge ginnen naam kunt geven. En nen mensch, die daar .an sukkelt, aan zoo'n aaamlooze kwaal, is veul te beklagen. Hij sjouwt de dok ters af, zit om te be ginnen dus al uren in wachtkamers, waarin Oezonde menschen al ,ziek" zouwen wor- jen, al was 't alleen maar van 't zenuw achtig geritsel van viesgelezen tijdschriften van verlejen jaar, waarin 'nen anderen wacht- kamerkes-lotgenoot zit te snuffelen mee 'n lawijige neus, waaruit telkens bekanst 'nen drup valt. Al was 't alleen maar van dat drif tige koekoeksklokske, dat rusteloos, rusteloos, rusteloos oewen goeien tijd kapot tikt. Al was 't alleen maar van 't doktersbelleke en 't toe slaan van de voordeur, waar 'nen gelukkige „vrijgelaten" wordt. Al was 't alleen maar van vier, zes, tien paar oogen, die na deus belleke de ronde weer doen en oe „tellen" als nom- mer zooveul, die vóór is! Wachtkamerkes, waarin 'nen gezonden mensch ziek zou wor den, al was 't alleen maar van die wachtka merstilte, waarin dat doktersbelleke telkens lijk 'n zweep over oew zielement striemt; waarin dat klokke-slingerske aan oew oogen trekt; waarin elke minuut 'nen neusdroppel van vallen wordt „gered"; waarin tien wach tende patiënten, gezeten op 't randje van den stoel, allegaar precies 't eigenste denken en... dat van malkaar weten. Ziek zoude worden van zoo'n stilte, die zoo vol zichtbare gedach ten en geluidloos lawaai is, dat g'op 'n moment dwars deur de ramen naar buiten zoudt stap pen, 't waarachtige, 't échte levenslawijt in, daar in die drukke straat...! Neee, ze zijn nie te benijen die tiepen, die nie weten waaraan ze ziek zijn en uren, uren deurbrengen in zulke wachtkamerkes, gemeu beld mee tien verschillende stoelen, zitbanken, 'n ui tgaskacheltjes, 'n bruinverschoten plaat: „doktersbezoek van Jan Steen", teugen 't vochtig-uitgebeten behang en 'nen verlepten palm ieverans in den hoek van deus paar vier kante meters hel. Ze zijn nie te benijen, deus wachtkamer-ver doemden. Die dan eindeüjk, eindelijk bij den Witjas komen, daar achter z'n bureau en dan huilie klachten zeggen mee deuze woorden: „dokter, ik weet nie wat ik heb... maar." Maar ook den bleek-moejen Witjas is nie te benijen dan, die wèl ziet dat z'nen nuuwen klant wat dof uit de oogen ziet, 'n paar zweet- peerls op z'n graauwe veurhoofd heeft, die wat onzeker van stem is en slap in den stoel zit. En honderd teugen één, dat den vermoeiden dokter bij z'n eigen denkt: as gij 't eigens niet wit, weet ik 't ook nie," maar ge zult 't zelfde hebben als ik. „Rookt ge veul?"... neeë, hij wil dat nie vragen, 't Is zoo uit de... mode. „Eet ge..." Ochneeë de slankelijn is ook al ouwerwetsch. Onderzoeken...? Allee, bij zulke grappen makers zijn longen, hart en zoo, wel in orde. Bloeddruk... Oem uit de mode weer! Tja hij mot iets doen... onderzoek dus en de wachtkamer zit nog vol...! En terwijl den patiënt achter 't scherm te frutselen staat, ziet den witjas verlangend naar z'n wageltje, dat daar aan den over kant van de straat geparkeerd staat, en waarin ie geren weg zou rijen. Weg van deus stoffige practijkhuis, mee den dorren palm. den dorren huisknechts, die dorre pa tiënten, lijdende aan „ikweetniewatikheb- maar" en rap weg van zijnen eigen dorren smaak hier, om in 't wageltje 'n pittig ge sausde cigaret aan te steken! En na 't onderzeok? Den patiënt is gin patiënt! Hart, longen... tiptop! Maag misschien? „Nergens pijn?" „Oem nneeë dokter, maar alles doet me zeer." „Spijsverfming goed?" „Oem -v^ja, maar 'k heb gin eetlust!" Bloeddruk? Ha, te hoog. Maar ocherm, die is altij te hoog bij die zweetende tiepen tg- gens het onderzoek. Den dokter gokt: „U moet ophouden met rooken." „Krooknie." Den dokter vloekt geruischloos. Maar wordt veurzichtiger. „Drinkt u?" SNEEUWBED IN DE BERGEN. „Koffie, ja!" „Veel?!" „Gewoon ee. gewoon. „Oem dan weet ik 't Kleed u maar aan!" Hij wit niks. En alles! Hij kan deuzen gezonden zieke naar Dr. van Spuitum sturen, den zenuwen-specialist- mee-'n-slang-op-de-waterleiding Hij kan 'm naar Dr. van Priktum sturen, den stofwisselings-specialist. Maar als de vent z'n aandeelen op de beurs weer eens willen stijgen, of als z'n huizen weer eens verhuurd zijn, is ie óók beter En als Hitier en Mussolini en Chamberlain en Daladier en Roosevelt 'ns drie maanden d'ren kop hielden, dan... „Ja, dan waren al z'n patiënten beter, enne... neëe. Hij gong dadelijk na 't spreek uur eerst 'ns 'n uur naar buiten rijen, mee 't raamke open... even voelen... ja, nog 'n paar steuvige Amerikaansche sigaretten be zat ie. En dan pas naar die douirière van den Burcht, anders hong ze vanavond weer aan de telefoon. En dieën film wóu ie zien! Daar zijn van die ziekte, die ge ginnen naam kunt geven. En den mensch, die aan zoo'n naamlooze kwaal sukkelt, is veul te beklagen. Z'n organen zijn gezond, alleen't hart slaat 'n tikske te rap. Z'n spierenze zijn wat stijf. Z'n maag..., ze is 'n bietje lui. Urine..., er zit' 'n percentje te veul van dit, te weinig van dat in, maar da's brj duuzen- den, die gin klachten hebben. 't Bloed...? Tja de verdeelings zfjn goed, den „spiegel" is belange nie kwaad, maar hij toont nie Alles! Lever, milt, nieren allee, d'organen, zgn toch goed! Misschien iets te zwaar. Maar ja ook 't gewicht is belange veur alle menschen nie gelijk.' Beroerte-aanleg...? Tja we kunnen alle maal krijgen... Neeë, waar ge ziet, waar ge wijst, 't is alle gaar wel in orde en... ja, alles kén nog beter zijn. Maar van veul menschen is alles minder en ze hebben gin klachten! Deuzen patiënt hij hee recht op behan deling, want hg betaalt toch. En hij hee klachten! Ge kunt 'm ook zóó behandelen: „vent, ge mankeert niets! Zie. dat ge weg komt en gaauw! Pak 'nen borrel, pak 't leven bij z'nen nek, ga-d-'ns mee op 'n snoepreis mee den Dré en z'n vrinden en lach oew kaken stram." Maar thuis zeggen dat ie er „niks goed uit ziet" en dat „dieën dokter 'nen vent van niks is." Neeë die „behandeling" is veur den dokter eigens niet goed! Nou zoude wel 'ns willen weten, amico, waar ik mee heel dit vertessel naar toe wil? Wel dat zit zoo: dieën dokter had deuzen patiënt kunnen behandelen op z'n trage maag. Op z'n rappe hart. Op z'n pijn die overal en nergens zat. Op ja waarop nie Hg had 'm kunnen vergiftigen mee duuzenderlei middel- cijnen, mee injecties. En den patiënt zou we zenlijk ziek geworden zijn! Hij had 'm ook kunnen sturen naar tien specialisten veur tien onderdeelen en den pa tiënt zou... arm gestorven zijn. Den eene had 'm van de sokken gespoten mee de brandspuit. D'n ander was 'ns gaan kijken in z'n maag. Nommer drie had z'n dakpan 'ns gelicht en d'harsens bekeken. Nommer vier had 'm naar huis gestuurd mee z'n blindendarm in de hém den. Nommer vijf had 'm mager laten worden aan raauwe peeën en zuren slaai. Maar... kapot was ie gegaan, mee stuks- kes tegelijk. Overleden op afbetaling. In ter mijnen. Terwijl... den vent zoo weinig mankeerde, dat z'nen eersten dokter, die 's avonds naar den film wou, al gin raad mee 'm wist. 'k Wil ditte zeggen, amico: is 't zoo ook ge steld mee patiënte madammeke Weareld? Wordt aan heur nie te veul gedokter? Deur allerhande specialisten, huisdokters enkwakzalvers Dokter Roosevelt is er van overtuigd, dat madame best kan vortleven mee lamme bee- nen en hij probeert 't bloed af te binden, zoodat alle kracht in den romp blrjft, al het goud in Amerika. Dokter Hitier wil uit de patiënt de harsens wegnemen. Blijf dan wijers maar gezond, is zgn gedachte, dan zal ik wel veur oe den ken! En om de zieke krachtig te maken, stopt ie ze vol meestaal Dokter Mussolini voelt veul veur die har senoperatie en staalkuur, maar daarneffen zou ie geren Madame's orgaan „Engeland" wegopereeren, hoewel ie mee afbinden en afsterven daarvan ook wetenschappelijk ver antwoord is veur Madame. Dokter Stalin z'n diagnose is: „klachten? Hoedt U voor na maak Snij Madame den nek af en alle klachten zijn veurgoed verdwenen!" Dokter Chamberlain wil 't liefste alle spe cialisten 'n klein bietje huiliën gank laten gaan: 'n klein bietje dé beenen afzette, 'n klein bietje staal, 'n kliekske harsens eruit, 'n klein sneeke in den nek, maar toch zóó, dat Madame er nie'n klein bietje aan dood gaat! Daarom hee Madame in hum 't meeste ge loof, want 't menschke zou geren nog wat leven, maar d' andere specialisten lachen collega Sjem uit. Stiekum natuur, want zulke dokters-specialisten meugen malkaar veur madame Waereld nie openlijk uitlachen Madame zou dan gin fiducie mee hebben in de perfesters! Dokter Daladier was eerst vlak veur de methode van Leermeester Stalin, maar in 't Najaar sprak ie 'ns mee collega Hitier en nou...? Ja, nou speurt dokter Daladier nog naar den steen der wijzen. Onderwijl, hij mot toch iets doen, onderwijl doet ie den Sjem 'n bietje na en gift Madame van alles wat. Allee, ze gaat er nie aan dood en den Dal blijft er ook mee in 't leven. Specialist Franco zoekt z'n heil in 't af drijven van veul kwaje stoffen en... dat mot gezeed zijn, dat kan zékers nooit kwaad! Ondertusschen dokteren naast al die spe cialisten nog tientallen van anderen aan Madame Weareld. Allegaar discipels van de genoemde perfesters, die allegaar te werk gaan naar de school die ze gehad hebben. Om dan van de kwakzalvers, waar Mada me ook naar toe is geloopen, als heur ge loof in perfester Zus-of-Zoo weer zakte, maar niks te zeggen. En... éls Madame vandaag of mergen weer 'nen crisis mot deurmaken, dan wordt 't zoetekens aan de groote vraag, of deus taaie merakel er nog deur komt!... Ze is oud gewoi'den! Veul oud! Maar... ze gaat nog 'ns dood aan 't specialisme! Toen Madame Weareld veur 't eerst bij den dokter kwam, ge wit wel, dieën Witjas mee z'n druke practijk en z'nen dooien palm en toen ze klaagde: „kweetniewattikhebmaar". toen had dieën Witjas 't wel goed bekeken! Ze héd niks. Kwaaltjes, meegebtocht deur den leeftijd, 'n bietje spleen, 'n bietje verveeldheid, 't was te lang goed gegaan. Ze kost nie meer lachen, vóelde alles! Zoo is den mensch, zoo zijn de menschen, zoo ismadame Weareld. Den humor, den geest gong er bg Madame uitEn allerhande ismen kwamen er veur in de plek, samen te vatten onder 't ééne woord „specialisme". Zoo gaauw de ismen binnenkomen, slopen ze 't lichaam, lijk 'nen kanker. Al de ismen in den Godsdienst hebben 't Ge loof nou haast genekt. Al de ismen in de kunst, hebben de kunst genekt. Al 't speciaal-isme mokt 't leven kapot! 't Leven is 'n harmonie. Mot dus harmonisch bekeken, behandeld worden! Nie deur 'nen Specialist in goud. Nie deur 'nen Specialist in staal. Nie deur 'nen Specialist In bloed. Enz. Deus specialisten mokten Madame de Waereld doodziek en eenen keer nog 'ns kapot. En ochèrme, 't sukkelèèrke is zoo pijnlijk, zoo gevoelig geworden! Als 'r buikske krampt (als Hitier hoest!) dan vertrekt heur gezicht (dan grijnst Roosevelt). Als heur been scheuten krijgt (als Mussolini redevoert) dan klopt heur hart zoo rap (dan gaat Daladier op reis). Als ge maar wijst naar heur ledematen, dan bleirt ze, dan simt ze, dan haat ze. (Zie naar 't menschdom!) 't Ouwe, ziek gespecialiseerde madameke is veul beklagensweerdig geworden, na den dag dat ze 't lachen verleerd was. Dat de ismen geboren wier den. Daar is éénen troost. Madame is oud, mada me is taai. Lijdende overleeft ze veul speciale ismen. Heur teere, bloedarme hart hield 't uit teugen al 't staal! 't Staal waarvan kogels, granaten, bommen, onderzeeërs, kanonnen, ja tot en met lampen en stoelpooten van gemokt wierden. Heur teere, bloedelooze hart hield 't uit teu gen de stalen tralies van gevangenkampen, stalen pinnekesdraad, helmen engewetens. Heur teere, bloedarme hart hield 't uit teugen 't onverwoestbaarste staal waar oorlogsvloten van gesmeed wierden en die al weer lank ge sloopt zgn als oud roest. En als er 'nen dag mag komen dat 't ouwe' Madameke 'ns steuvig wordt geapenklierd, dat ze jonk en frisch en vroolijk worden kan, dan zal dieën dag den gelukkigste veur Madame Weareld zijn. Of wij 'm méé beleven...? Madame is zooveul taaier dan wy, die alle maal cureeren aan heur ouwe, doodzieke car- cas...! Dét amico, wilde-n-ik zeggen mee dat ver telseltje over dieën patiënt, die nie ziek was en toch alle wachtkamers van de dokters be- gost af te loopen! En die, toen ie sterven gong, nog efkes zag dieën dorren palm in die allereerste wacht kamer en toen docht: had ik maar geluisterd naar dieën eersten Witjas, die me 'nen borrel, wat leut en 'n snoepreis veurschreef. Maar jah! Veul wijsheid komt in de leste stonden van 't leven en dan is 't te laat. Dat wou ik gezeed hebben g'ad in deus tijen van oorlogsdreiging,- waarin ge zoo weinig meugt zeggen, want... Madammeke is zoo ziek, zoo pijnlijk, zoo... gevoelig! En daarom schei Tt er nou af, mee veul groeten van Trui, Dré III en den Eeker en ging horke minder van oewen t.a.v. DRE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1939 | | pagina 9