Onze Oost en de 6 De Brabantsche Brief I worsteling in China van Dré Ambachtslieden timmeren het Conclave BIJ DEN POTTENBAKKER Alktnaarscbe Kaasmarkt Opwinding en wantrouwen verminderen PERS VAN DE KLEINE STATEN AFHAN KELIJK VAN DE GROOTE BROERS? Juist dezer dagen kwam op Java aan de nieuw benoemde Japan- sche gezant te 's-Gravenhage, Zijne Excellentie Itaro Ishiï en als vlie gen op een stuk kaas zijn de jour nalisten op hem af gevlogen, bij zijn aapkomst te Soerabaia, blijk baar in de hoop wereldschokkende verklaringen uit den mond van den Japanschcn diplomaat te zullen ver nemen. Alvorens de reis naar zijn standplaats, 's-Gravenhage, voort te zetten, zal de ge zant een reis door een groot deel van Ne- derlandsch-Indië maken. De laatstQ jaren was deze gezant hoofd van het „Oost-Aziatisch bureau" van het ministerie van buitenlandsche zaken te Tokio, waaruit men de gevolgtrekking kan maken, dat deze nieuwe Japansche gezant to 's-Gravenhage bijzondere aandacht zal wijden aan de Oost-Aziatische kwestie, waarbij Nederland door zijn Oost-Indische koloniën toch ook min of meer betrokken is. Te meer is er reden tot deze gevolg trekking omdat deze diplomaat een zeer groot deel van zijn loophaan volbracht in China en de Vereenigde Staten van Noord- Amerika. Uit zijn verklaringen aan de pers bleek dat hij vooral zal streven naar een verbetering van de handelsbetrekkingen tusscben Japan en Nederlandsch-Indië, die thans nogal te wenschen over laten. Chineezen boycotten Japanschen handel. De uitvoer van Japan naar Nederlandsch- Indië is de laatste jaren aanzienlijk terug- geloopen, wat heel verklaarbaar is. De Ne derlandsche ingezetenen van Nederlandsch- Indië hebben daaraan geen schuld, doch de handel is er voor een zeer groot deel in handen van Chineezen en die wen schen geen Japansche waren meer te koo- pen. Het woord „bovcott" wordt door hen niet uitgesproken, wat de Nederlandsche regeering niet zou toelaten, maar een boy- cott van Chineesche zijde beslaat er in feite, want men kan natuurlijk de Chinee zen niet dwingen Japansche waren in te siaan. Japansche importeurs vindt men in ÏS'ederlandsch-Indië slechts weinig. In het geheel wonen er in Nederlandsch-Indië nog geen tienduizend Japanners tegen een-en- een-kwart millioen Chineezen, die voor een groot gedeelte handeldrijvende zijn, niet sledvts groot-handelaars, maar ook kleine winkeliers. Bijna geen dorpje is er op Ja va, waar men niet een Chineesche „toko" (winkel) vindt. In de groote steden wordt het leven voor de Europeanen slechts mo gelijk gemaakt door de groote Chineesche toko's (winkels), die eigenlijk meer een soort warenhuizen zijn, waar sokken, erw ten, Fransche en Ilollandschc kaas, siga ren en sigaretten, haring en wijn, jenever en overhemden verkocht worden. „Vreemde Oosterlingen". Als men in den tijd van de echte nieuwe Ilollandsche haring zich zelf eens tractec- ren wil op het zeebanket, dan komt men bij een Chinees terecht; wil men zich eens onthalen op ijskoud Nederlandseh of Duitsch bier, dan moet men naar een Chineesche toko; verlangt men naar echte zuurkool uit het vat of naar Fransche of Hollandsche kaas, ofwel naar Noorsche sar dines, dan brengen de Chineezen weder redding. Europeanen kunnen niet concur- reeren tegen Chineezen, die met een heel kleine winst tevreden zijn. En de Javanen, brave, zorgelooze menschen, hebben over het algemeen geen aanleg voor den handel en kunnen niet met geld omgaan. Al die Chineesche importeurs en winkeliers wei geren Japansche artikelen te koopen en te verkoopen, zonder dat zij het woord boy- cott uitspreken. Echter „officieel" nemen de Japanners in Nederlandsch-Indië een be voorrechte positie in. De Japanners zijn „gelijkgesteld met Europeanen", de Chi neezen daarentegen zijn „vreemde Oos- telingen". Allerminst onvriendelijk was de toon, waarop de Japansche gezant zijn verkla ringen deed en zijn plan, te trachten de handelsbetrekkingen tusschen Nederlandseh Indië en Japan uit te breiden, kan men alleen toejuichen. Gelukt dit hem, dan hebben beide partijen er de voordeelen van. Tendenzieuse berichtgeving. Over den Strijd om de macht in den Grooten Oceaan zweeg de diplomaat na tuurlijk, hoewel velen naar zijn meening hieromtrent wel het een en ander hadden willen weten. Echter, verheugend is het feit, dat de felle belangstelling in Neder landsch-Indië voor de gebeurtenissen in en om China den laatsten tijd sterk is ver minderd. Men volgt nog steeds die ge beurtenissen, maar zonder ecnige opwinding en vaak met min of meer wantrouwen tegenover de verschillende berichten. En dat vertrouwen is volkomen gegrond. Heel vaak zijn de berichten, die wij krijgen over de gebeurtenis sen in China in hooge mate partij dig en „gekleurd". Die berichten komen voornamelijk uit Engelsche, Fransche en Amerikaansche bron nen en zijn daardoor min of meer eenzijdig, daar zij van belangheb benden komen. Ook wat het Neder landseh Persbureau en „Aneta" verzenden, is niet steeds, waar het buitenlandsche gebeurtenissen be treft, „van vreemde smetten vrij." Het zijn namelijk geen eigen berichten, die deze persbureaux melden, maar berich ten uit vreemde, min of meer partijdige bron. Onder dit nadeel, wat de berichtge ving aangaat, lijden alle kleine staten, zoowel Nederland als België, Zweden en Noorwegen, enemarken en Finland, Zwit serland en Portugal. Zij zijn met handen en voeten overgeleverd aan de vreemde berichtgeving, die veelal ontaardt in vreemde propaganda. Door vreemde oogen". Het is merkwaardig: milliocnen worden door die landen uitgegeven voor de verde diging van de grenzen, maar door de prik keldraadversperringen en tusschen de grensversterkingen door laten ze vreemde propaganda ongehinderd binnen en daarin sluimert een ernstig gevaar. Belangrijke po litieke gebeurtenissen op internationaal ge bied bezien de bewoners (en ook de minis ters) dier landen alleen „door vreemde oogen". Gedurende mijn veeljarige loop baan als internationaal journalist heb ik menigmaal do gelegenheid gehad de gevol gen daarvan op te merken: door de vreem de propaganda, die vaak niet den indruk maakte van „propaganda", waren dikwijls sympathieën en antipathieën gewekt, die bij nader onderzoek volkomen misplaatst bleken. Dit had dan soms niet alleen in vloed op de stemming van het volk, doch ook op de houding der regeeringen. Een voorbeeld. Gedurende den oorlog in Abessinië bij voorbeeld, hadden de Engelsche berichtge vers, ook die van het machtige persbureau ..Reuter", de opdracht alles zooveel moge lijk te bezien van den goeden en voordec- ligen kant voor Abessinië. Engelsche dag blad-correspondenten volgden ook die tac tiek en van enkele dier correspondenten verschenen de bijdragen ook geregeld in Belgische, Nederlandsche en Zweedsche bladen, die daardoor den Ëngelschcn de gelegenheid gaven hun propaganda in die landen te voeren. De dwaaste berichten werden gezonden, gedrukt en geloofd. Hoe zit dat nu in China en in den Grooten Oceaan? Is daar de berichtgeving plotse ling onpartijdig en zakelijk geworden? Het komt me weinig waarschijnlijk voor. Het wordt hoog tijd, dat de kleine staten zich vrij maken uit den staat van afhanke lijkheid, waarin ze zich, wat de berichtg> ving aangaat, bevinden ten opzichte van de groote staten. Èn zeer sterk geldt dit voor de kleine staten, die tevens groote ko loniale mogendheden zijn, zooals Nederland en België. J. K. BREDERODE. WOON-, SLAAP- EN EETVERTREKKEN VOOR 272 PERSONEN. GEEN VENSTER ZONDER AFSLUITING. (Van onzen Romeinschen correspondent.) ROME, Februari 1939 Talrijke arbeiders werken reeds sinds dagen aan de veranderingen, die in het Vaticaan voor het bin nenkort beginnende Conclave ter verkiezing van een nieuwen Paus noodig zijn gewórden. Wie in deze dagen de anders zoo rustige Vaticaanstad betreedt, herkent haar niet weer.. De stille en plechtige atmosfeer, die anders binnen de Vaticaanmuren hecrscht, is geweken voor de enorme bedrijvigheid, welke de arbeiders, die de voorbereidingen voor het Conclave treffen, ontwikkelen. I-ïeele rijen auto's komen en gaan. Kardina len, die uit alle deelen van de wereld naar hier gekomen .zijn, begroeten elkaar. Zij ver gaderen iederen dag en regelen het verloop van de komende verkiezing. Daartusschen lost men vrachtwagens en ziet men arbei ders de meest verschillende materialen voor de bedden, keukens en kapellen in het Va ticaan slepen, dat naar de Romeinschc be volking verklaart voor ecnige dagen in een „hotel met beperkt comfort" veranderd wordt. Voor iederen kardinaal een wo ning met drie kamers. Het „Vaticaan-hotel" moet zoo ingericht worden, dat het aan 272 personen voor on- hepaaldcn tijd zonder bijzondere verbinding met de buitenwereld plaats biedt. De 272 deelnemers aan het Conclave zullen naar alle waarschijnlijkheid bestaan uit 62 kar dinalen, 62 secretarissen, 62 kamerdienaars, 24 man dienstpersoneel, 10 artsen, apothe kers en ziekenverplegers, 4 censoren en 48 ambtenaren voor liet ceremonieel. Iedere kardinaal krijgt tijdens het Conclave een woning, bestaande uit drie kamers. Het Va ticaan is natuurlijk niet van 62 drie-kamer- apartementen voorzien. En liet. is al even min op het onderbrengen van 272 personen ingericht, zoodat eenige tijdelijke uitbrei dingen noodzakelijk zijn. Het plaatsgebrek is zoo groot, dat eenige kardinalen, die in de nabijheid van de voor het Conclave bestem de vertrekken wonen, tijdelijk moeten ver huizen. Dit is b.v. het geval met mg. Vigone, de geestelijke van het Vaticaan. Zijn woning wordt voor het Conclave in drieën gedeeld en dient drie kardinalen tot verblijfplaats. Weinig uitgebreid menu. Ook de voeding der 272 personen eischt vele moeilijke voorbereidingen. Er worden voor dit doel twee nieuwe keukens in liet Conclave ingericht. Kolen en briketten wor den in groote hoeveelheden het Vaticaan bin nengebracht, wijl niemand weet, hoeveel Ulvenhout, 23 Februari 1939. Amico, Wat kan 'nen mensch toch somtijen ge- tempteerd worden deur 'n kleinigheid. Ge mot weten, tus schen den Jaan en Tonia is alles weer koek-en-ei. Janus hee beloofd, dat ie nooit meer naar den Anvers zal gaan, mee diepin de zuute hoop, dat die belofte wel op 'nen meineed zal uit draaien en Tonia, nou, die hee-t-'m geloofd mee diepin den weer haak: ik zal oe in de gaten houwen! En zoo zaten ze lesten Zondag braaf naast malkaar in de vroege kerk, als ik daar binnenkwam mee Dré III en den Eeker. Den Jaan had me gehoord, dus keek ie efkens verstolen om, knipte 'n oogske. En dat beteekende: „ge ziet, Dré, 't is weer vrede, ocherm". Ik knipte 'n dogske terug, dat wou zeggen: „hou-de-oew eigen haakt, Janeke!" En zoo kx-eeg ik nog 'nen lochten nasmaak tusschen m'n kiezen, van ons leste toerke mee de propclub. Maar ik was er nog nie. Efkens later kwam Aantje aangestapt, prontekes op 'r Zondagsch, mee... heur nuuwe hoeike op, dat den Blaau- we gekocht had in den Antwerpschen bazar en dat ie later eigens opgezet had om 't over de grens te „smokkelen", jodelend en mee bloote knieën! En als ik dat hoeike zoo in de kerk ineens en op m'n nuchtere maag veromzag, 't veerke astrant omhoog zag pieken, de twee witte, afhangende lintjes op Aantjes mantelkraag zag titsen, dan nou dan heb ik druk werk gekregen mee m'nen zakdoel. En 't zweet brak me al uit, bij 't gedacht, hoe dat gaan moest, als straks ons pastoorke op den prikstoel kwam om den vastenbul af te lezen en m'n oogen telkens getrokken zouwen worden naar dat hoeike vol herinderingenIk heb nou eenmaal 'nen levei*, die makkelijk begint te kwispelsteerten en ik ben daarvoor destijds, onder dienst, den petoet al 'ns ingedraaid, om dat den generaal bij de inspectie spit in z'nen rug had en sjuust „langs de gelederen schreed" of ie 't nie „óp kost houwen". Ineens vezelde den lachduuvel in m'n oor: „dalrjk loopen z'n leerzen vol" en... zuur was ik. Zuur, lijk 'nen overjaarschen trossel druiven. Al m'n verlof naar de pinnekes, den amigo in en gin maand zou 'k 't smoeltje van m'n Truike zien! Kek, jonk, 'nen dartelen lever hebben is heel plazierig, maar ook veur deus, toch aan geboren, plazier mot g'oewen pré opbrengen nou en dan. Niks veur niks in deus leven. Gin pijp tabak! Deu eenen keer betaalde contant, den aanderen keer kiijgde weken, maanden, soms 'n jaar crediet, maar de x-ekening veur Genoten Vreugd wordt oe alty ingepeperd, zonder éénen percent korting. O. L. H. hee, wat dat aanbelangt, puike deurwèèrders in dienst. Als ik eindelijk zoowat gereed was mee m'nen zakdoek, dan vezelde den kleinen Dré in m'n oor: „opa, wat is er toch?" „Nie praten in de kerk," zoo redde-n-ik m'n figuur, maar den brak zee toen: „lot me dan ok 'n bietje meelachen." Toen viel me op, dat den Eeker kolossaal diep over z'nen kerkboe zat gebogen. En in de bank voelde-n-ik 'n lochte trilling 't Wierd hoe langer hoe erger. Ik docht: dét loopt verkeerd af! Ik kén m'n eigen! En toentoen zag ik den Jaan z'n schouders schudden. Geknield zat ie in z'n bank, pront „verdiept" in z'nen missaal, maar ondertusschen schokte-n-ie stillekes van 't lachen, 'k Wierd bekanst kwaad op 'm. Want ik kreeg 't nog benauwder. Veural toen de spichtige Tonia, rechtop als 'nen bessemsteel, den Jaan 'ns vinnig aanstootte. Hij begost toen ook maar z'n heil in z'nen zakdoek te zoeken. Den lach kroop omhoog, achter in m'n keel. Man of er peper in zat, zoo schex*p, zoo heet. En toenToen keek Janus efkens óm. Mee kleine, natte oogskes, die pinkelden in 'nen kop lijk 'nen lampion. Een oogkriek lachte naar me, de ander oogkriek „wees" naar Antje's hoeike. En Tonia keek om. En m'n bank bleef onder „electrieken stroom" staan! Ik zat te schudden, Dré III zat te schokken en den Eeker zat te titsen. Daar was niks aan te doen, ik moest eruit. En hoe! Veur schandaal! Dèèr! Ik voelde dat m'nen kop peers was opgeloopen. 't Dee me zeer in de spieren van m'nen nek. In m'n keel prikkelde 'n half ons peper en m'n oogen traanden. Heel de week vragen de menschen al aan me „of ik m'n eigen weer lekker voel. En wat ik Zondagmergen toch had?" Aan den ingang kwam ik den Fielp teugen. „Dré, ge gaat verkeerd? Waar motte gij hoppaf Ik gaf 'm gin asem, schoot 't kerkplein over, den weg over en bij den Toon binnen, die achter den toog z'n frontje stond veur te cloen, om ok naar de kerk te gaan, „Ge zijt er vroeg bij, Dré?" „Toonpiepte 't uit m'n heete keel en wij er kost ik nie komen. Ik viel neer op 'n stoeltje teugen den muur, hield m'nen kop achterover, m'n ermen slap langs m'n lijf, en lachte. Lachte! Lachte 'ns heerlijk uit. „Maar Dré, wa-d-isser toch?" vroeg den Toon telkens, die nog altij mee z'n frontje stond te frutselen. „Wa-wa-waa-ter," vroeg ik. Zo rap as ie kost, dét mot ik zeggen, brocht ie me 'n glas water, veurzichtig onder z'n frontje, dat lijk 'n presenteerblaaike onder z'n kin veuruit stak. Ik dronk. „As ge me nou maar 'ns ver telt, wat......" JUK Uiti maaltijden er geserveerd moeten worden. Ook eetzalen ontbreken en worden in aller ijl in gereedheid gebracht. Het menu biedt geen verrassingen. Ge braden kalfsvleesch en pasteitjes vormen de hoofdschotels. Het hangt van de vinding rijkheid van de koks af, of het menu des ondanks nog afwisselend genoeg zal zijn.. Zou de verkiezing echter vele dagen duren, dan zal menige schotel tweemaal geserveerd moeten worden. Alle vensters onder controle. De voorziening der kardinaalswoningen van altaren en kapellen stelt eveneens groo te eischen aan het organisatievermogen der verantwoordelijken. Naar alle waarschijnlijk heid zullen er iederen morgen tweehonderd missen worden gelezen. Hoewel menige kar dinaalswoning reeds een eigen altaar bezit, „Toon, zwijg! Als ik dét probeer, kom ik 't niet meer te boven." Ik droogde 't zweet van m'nen kop, hielp den Toon aan z'n frontje en samen stapten we naar de kerk, die sjuust begonnen was. De menschen keken zóó bezurgd naar me, dat 't aandoenlijk was en dat werkte nou sjuust plechtig genogt, om m'n eigen wijers goed te houwen. Den Dré en den Eeker waren ook gekal meerd onderwijl, den electriek" was tenmin ste de bank uit, den Jaan zat onder hypnose van z'n Toontje en naar Antje keek ik nie- meer. 'k Zag 't hoeike tóch wel! 't Wiemelde tusschen m'n oogen en m'nen kerkboek, 't veerke piekte haast in m'n neus, de twee af hangende lintjes dejen samen 'n stepke, maar 't gong. Tot na de veurlezing, als den Fielp mee 't collectezakske den ronde begost. Ik moest, ik kóst nie anders zijnen kant 'ns uitzien, als ie bij Antje zou visschen" mee z'n „schep netje". Ge mot weten: als den Fielp collecteert dan doet ie dat pront. Z'n gezicht staat dan 'n bietje droevig-vaderlijk, sjuust zooals ie veurzittert en de zware ooglejen hangen als twee wolken over z'n oogspleten. Z'nen zwar ten, gekleeden jas mee de korte zijnen revèr- kes, staat lijk 'nen ballon gespannen om z'n kolossale lijf, de vleeschbulten van z'n ermen builen deur de mouwen. En statig, „droevig" dregt ie bank veur bank af, lijk 'nen grooten, zwarten-kater-mee-'n-belleke, die lui deur den huis gaat, waar ie mee dichte oógen den weg wit. Neeë, als 'n ander den Fielp daar dan zoo weerdig en „triestig" ziet gaan, den zwar ten, gladden stok handig langs de rijen ste kend, weer intrekkend en zóó, dat ie sjuust op 'n héér na, den kerkganger op den hoek van de rij achter 'm gin gat in den kop prikt, ik zeg: als ge 'm daar dan zoo weerdig ziet exerceeren of ie mee zijnen langen stok de heele mis dirigeert, dan zoude 'r toch ging erg in hebben, dat gemee hum zo'nen bonk leut kunt lostrappen! Statig, weerdig, droevig, geruischloos als dieën zwar.tgepelsden luien kater van daar- sjuust, schreed ie over de getegelde gang- pajen. Daar kwam ie by Antje.'k Móest kijken. Kijken naar dieën uitgestreken kop van den Fielp. Nog zag ie niks. Dan dan was ie bij den Blaauwe z'n wefke. Bij ,,'t" hoeike Dieper zonken de „wolken" over z'n oogen. Haha! Z'nen mond begost „moelekes" te trek ken. Hij zette 'n soortement van ki-ampachtig kusmondje en langs z'n oogen trokken zicht baar zenuws. 't Bellelce klingelde wat harder, den Fielp z'nen witten, gladden kop wierd ro zig en dan keek ie naar mij. Maar ik sloeg rap m'n oogen neer in m'nen boek en kuchte. Dieën peper moest ik er uit zien te houwen!) Ook den Fiep kuchte. En den Jaan heurde-n-ik ineens veul benaauwd hoesten. Langzamerhand kwam m'n bank weer onder electrieken stroom, Dré m zuchtte, den Eeker keek mee 'n schuin oogske langs me naar den Dré. En als den Fielp tien minuten later z'nen stok had weggehangen en midden deur den pad naar z'n plots veromgong, dan hield ie, veul politiek, z'n hand veur z'nen mond, net of z'n tand- vleesch gevoelig was en keek den teugenover- gestelden kant van Antje uit. Amico, wat kan 'nen mensch getempteerd wordt desondanks een bijzondere kapel met I 20 altaren in de.beroemde zaal der Chiaros-1 curi gebouwd. Daar men van vele kardinaalswo ningen uit op de straten en pleinen kan zien, worden voor het begin van de verkiezing alle vensters aan een bijzondere controle onderworpen. Ieder venster wordt afgesloten en van blinden voorzien. Op deze wij ze kan niemand iets aan de op straat wachtende journalisten door afge sproken teekens mcdcdcelcn. Zoo wordt alles gedaan om het voorge< J. schreven verloop der verkiezing te garan- 1 deeren en den kardinalen en hun medewer- kers de uren en dagen ter „insluiting", voor zoover de voorschriften het toestaan, te ver* gemakkelijken. De hoogste markt was met f 21. onveranderd, maar de gang was een tikje trager. Voor f 21.ging slechts één stapel van de hand. Drie stapels noteerden f 20.en de gang was f 19. a I 19.50. De aanvoer is in doorsnee iets grooter dan verleden jaar, wat wellicht het eenige lichtpunt is voor de Alkmaarsche markt als zoodanig. Met circa 40.000 K.G. is deze gering, terwijl de prijzen lager zijn dan een jaar gele den, toen als hoogste markt f 22.50 werd genoteerd. worden deur 'n kleinigheid, 'n Hoeikege zou zeggen! Maar 't was 't hoeike eigens nie! 't Is 'n heel ordentelijk, Beis-sjiek sjakoowke! Maar 't was 't bééld van den Blaauwe dat er onder schimde. Den Blaauwe mee z'n opgerolde broek, bloote knieën en jodelend onder dat eigenste hoeike, daar bij de douanen, als we over de grens kwamen. Stik-en-strak volhou- wend, dat ze „bij „ons" in-Tirol-alleméél- J zoo'n-hupseh-dingske-droegen mee-'nen-scheer- kwast-achter-in-'t-lint-joechei Dét was 't. En als ge 't zoo gek vindt, dat dieën schim m'nen heelen kerkgang verstoorde 'k heb onder m'n klantjes van m'nen groen- tenwagel dikkels 'n v§i'sch-treurende weduw vrouw, die den hoed van heuren gestorven Kloris aan den kapstok laat hangen, want, zegt ze me dan: „als ik z'nen hoed zie, zie 'k 'm heelegéér!" 't Wefke begint dan te simmen en ik lever bij m'n eerpel en spruiten of peeën m'nen troost als toegift en denkt nouja 't komt er nie op aan wa'k dan hardop teugen m'nen Bles denk, maar dat vertesseltje van dieën eenzamen hoed geloofde-n-ik altij maar half. Maar nou nou wéét ik! En daar kan gebeuren wat er wil, maar den Blaauwe zél er veur te zurgen hebben, dat Antje niemeer mee dat hoeike in de kerk komt! Of hebben wij 'm 's middags in „de Gou wen" gezeed: „óf gij gaat eigens naar de vroege mis en Antje naar de late!" „En handers- draagde 't heigens maar haf", zee den Fielp droevig. ,,'t Heele gesallamander mee jullie is", zee den Blaauwe op 't lest: „als jullie leut hebben, dat iedereen 't dan dalijlc zien mot aan oewen lachenden kop! Ziede dat van mijn?" (Da's wéér! Den Blaauwe lacht als ie eigens wil!) „Maar hoe doede gij dat dan, TIest?" „Ikkie?! Wel ik lach mee m'nen achtex*kant 1 en daar hee niemand weet van, daar hangt m'n hemd over!" Ziedaar, amico, nog 'n onverwacht uitlooper- ke van ons leste toerke. 'k Moest 't oe tóch 'ns vertellen. Misschien hebt gij er ook nog 'n teugske leut aan! Tot de noste week. Veul groeten van Trui, Dré III en den Eeker, en als altijd, gin horke minder van oewen t.a.v. Dré.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1939 | | pagina 16