Nieuws uit een Indische De Brabantsche Brief van Dré VOORJAARSLIEFLIJKHEID Zaterdag 18 Maart 1939 Derde blad aan een Chineesche moeder of grootmoe der; een Chinees, die te donker van kleur' is uitgevallen, wat wel te wijten zal zijn aan een inlandsche moeder of grootmoeder; een inlander met Arabische gelaatstrekken en soms ziet men er menschen, die men met geen mogelijkheid meer tot het een of ander ras kan brengen. Ze hebben alle mogelijke verschillende raskenmerken in zich voreenigd. Nederlandsch wordt er door inlanders en Chineezen vrij veel gesproken. Er zijn na melijk twee inlandsch-Hollandsche scholen en twee Chineesch-Hollandsche scholen. Ook wonen er vele Amboincezen. De bewoners van Ambon gevoelen zich Nederlanders en zijn daar trotsch op. Een "groot gedeelte hun ner spreken dan ook zeer goed Neder landsch. 4 Hoe listig inlanders havenstad 4 de wet ontduiken NEDEHIjAND BRACHT MééR RECHTS ZEKERHEID EN WELVAART, ÓÓK IN MAKASSAR. Aan boord van de Tjinegara, in de Straat van Macassar. We hebben de kust van Celebes achter den horizon zien verzinken en zetten de reis voort in Noord-Westelijke richting. Nog één Nederlandsch-Indische haven zullen we aanloopen, Balipapan op Boineo en da ^be hoort Nederlandsch-Indië voor mij tot het verleden. Bijna een etmaal hebben we in de haven van Macassar gelegen, ladend en lossend, terwijl ik veleu ren door de stad dwaalde. Macassar is een der belangrijkste haven plaatsen van Nederlandsch-Indië en tevens een der oudste nederzettingen der Neder landers in deze streken. Heel veel bloed heeft hier gevloeid, eerst tusschen dc Ne derlanders en de Portugeezen, op wie Ma cassar werd veroverd, cn later in gevech ten tusschen de Nederlanders en inlandsche vorsten. Eeuwen heeft de strijd geduurd, maar sedert dertig jaren heerscht er rust. De laatste militaire expeditie had plaats in 1908. Herinnering aan Nederland. Als men Macassar vanuit zee nadert, yal- Jen het eerst enkele gebouwen en huizen op, die zeer sterk aan Nederland herinne ren: witte gekalkte muren, roode daken, kleine vensters met blinden. Dit is de oor spronkelijke Nedcrlandsche nederzetting, die nog omgeven is door een hooge muur met een ouderwetsche poort. Dit is het zoo genaamde fort Rotterdam, dat echter thans niet de minste militaire waarde meer heeft. Tegen modern geschut zou dit „fort" het geen drie minutpn uithouden en tegen de inlandsche bevolking is het volkomen overbodig, daar die bevolking niet meer aan oorlog denkt. Lastige vorsten verbannen. Een paar "der lastige inlandsche vorsten heeft men naar elders verbannen en de inlanders betreuren hun vertrek niet. On der het Nederlandsche bewind is meer rechtszekerheid, dan de bevolking vroeger ooit gekend heeft de welvaart is er toege nomen*. Er ligt een klein garnizoen van voornamelijk inlandsche manschappen, die zich gemoedelijk onder de bevolking bewe gen. De orde woi'dt er gehandhaafd door zeer vriendelijke inlandsche politic-agenten, die er ook op handige wijze het zeer drukke rerkeer regelen. Prachtige autowegen. De stad heeft tachtigduizend inwoners, maar bovendien is ze het middelpunt van een groote streek. Ook hier zijn enkele prachtige automobielwegen aangelegd. De straten der stad zijn goed onderhouden en zindelijk en 's avonds overvloedig verlicht. Van de tachtigduizend inwoners zijn Slechts 4000 Europeanen. Er wonen 16000 Chineezen, 180 Japanners en 700 andere vreemde Oosterlingen. De rest wordt ge vormd door „inheemschen", dat zijn ook weder menschen van verschillende rassen, die. niet steeds even vriendelijk tegenover elkander hebben gestaan. Onderlinge oor logen, waarhij het heel wreed toeging, wa ren vroeger aan de orde van den dag, maar hehooren nu, onder Nederlandsch bewind, tot het verleden. Groote winkels voor Europeanen. Als een echt Oostersche stad heeft Macas sar kilometers lange winkelstraten, waar groote en kleine winkels elkander afwisse len. De meeste dezer winkels zijn ook hier in handen van Chineezen, die geboren za- kenmenschen. Enkele grootere winkels ujn meer in het bijzonder bestemd voor de Europeanen, wat meestal hun naam al aan geeft. Zoo heet er een, in herinnering aan het bekende groote Parijsche warenhuis het .Xouyre". He nam er eens een kijkje was verbaasd, hoeveel verschillende arti kelen er te koop werden sreboden: keuken gereedschap en lampenkappen, helmhoe den en regenjassen, scheerzeep en schoe nen. Zelfs twee flinke hotels heeft Macassar, en natuurlijk een „sociëteit", die in een In dische stad nooit ontbreekt. Doorreizende Europeanen hebben daar immer vrij toe gang. Een voertuig met een geschiedenis. Macassar heeft als bijzonderheid nog een vervoermiddel, dat ik tot nog toe nergens elders zag. Het is de „roda tiga" een voer tuigje met een geschiedenis. Jaren geleden vond men te Macassar even als in Engelsch-Indië „rickshaws", voer- hiigjes voor twee passagiers, getrokkeh door één man, die bijna steeds in draf 'oopt. Het gebruik van menschen als trek kracht achtte de Nederlandsche regeering onmenschelijk en zij verbood kort en bon dig deze rickshaws. De menschen, in wier belang dit verbod was uitgevaardigd waren daarmede niet tevreden en ze overlegden hoe dit verbod te ontgaan. Ze vonden er iets op en dat was de „roda tiga". een drie- wiel i er wagentje, een soort „bakfiets" op luchtbanden, maar in plaats van de „hak" is er een wagentje met twee zitplaatsen. De newepgkrarht de verhuurder van de „ro da tiga". Hij trekt dus zijn passagiers niet voort (dit is verhoden door de overheid), nt/iar „trapt" als op een gewone fiets. Deze roda tiga's gaan vrij snel. minstens zoo snel als een paard in draf. Deze voertuieies 7-i]n alleen mogelijk daar, waar geen hellin gen zijn te nemen. Macassar is echter vol komen vlak, Buiten de stad. waar het hen- velaehiicr wovdt. brengen die voertnigies n echter niet. De wagentjes loopen heel licht op drie wielen op kogellagers. Ik probeer de er een. Het zwaarst is natuurlijk het aanzetten, maar is het wagentje eenmaal in »ewegmg, dan is de inspanning, die ge- „Roda Tiga's", een soort bakfietsen voor passagiers. vergd wordt van den bsetuurder en aandrij ver, niet zeer groot. Ik geloof wel, dat het tegenover de „rickshaws" een verbetering is Aan het uiterlijk der roda-tiga-mannen kan men niet. bemerken, dat dit een bijzonder ongezond beroep is ,al heeft men er na tuurlijk wel eenigszins stevige kerels voor noodig. Over het algemeen zijn dc roda-tiga- mannen nog jonge kerels, vroolijlc en uitge laten. Blijkbaar ziet ook de Nederlandsche overheid geen bezwaar tegen deze roda ti ga's, tenminste ze bestaan al vele jaren zonder dat de overheid ze verbiedt. Menschen in soorten. Als men van Java komt vallen op de an dere typen op Celebes, al wonen ook hier toch enkele Javanen, landverhuizers. Te Macassar ziet men Toradja's en andere volken van Celebes, maar ook Chineezen, Japanners, Engclsch-Indiërs, Arabieren, Ar- menianen en dan nog mengsels van al deze menschensoorten. Men ontmoet er soms een Europeaan met in zijn oogen de herinnering 't Is bedrijvig In de haven! Voor deze te Macassar gevestigde Amboi- neezen zijn er ook twee Amboineesche scho len, want het onderwijs in Nederlandsch- Indië is inderdaad een zeer bijzondere zorg der regeering, Maar ook aan den handel wijdt ze haar aandacht en de „naar Euro- peesche verhoudingen) kleine stad Macas sar heeft een uitstekende haven, waar zelfs groote schepen van 10.000 ton aan de kade kunnen meren. Op Celebes bestaan echter geen spoorwegen, maar wel uitstekende automobielwcgen, die ver het binnenland in voeren. Onder Nederlandsch bestuur zijn er irrigatiewerken aangelegd, waarvan een niet minder dan acht millioen gulden heeft gekost. Maar dat geld brengt zijn rente op. Er wonen te Macassar ook vele inland sche Christenen, bij voorbeeld Amboineezen en Menadoneezen. Ik zag echter ook een moskee, een „missigit", zooals men dat in Nederlandsch-Indië noemt, en enkele Chi neesche, Boeddhistische tempels. In het binnenland is een groot deel der bevolking bij voorbeeld de Toradja's nog heiden. Loos alarm. Te Macassar heeft de gouverneur van de Groote Oost zijn zetel. Deze heerscht over een uitgestrekt gebied: Celebes en onder- hoorigheden, de eilanden der Molukken en Nieuw-Guinea, Timor en onderhoorigheden, Bali en Lombok, een gebied, véle malen zoo groot als geheel Nederland. Hij bewoont te Macassar een aardig paleisje. In Europa hoort men soms menschen, die Indië in het geheel niet kennen, spreken van de mogelijkheid van een opstand in Nederlandsch-Indië tegen het Nederlandsch gezag. Te Macassar gelooft men aan die moge lijkheid niet en het paleis van den gouver neur wordt er bewaakt door één politie agent, die zich in het geheel niet ongerust maakt. J. K. BREDERODE Amico, Ulvenhout, 16 Maart 1939. Als ik Zondagmer- gen uit de kerk kwam, mee Dré III en den Eeker, dan stond er 'nen venijnigen Noord ooster, schuins over den weg en 't kerk plein op. Ik schoof m'nen, eiges deur Trui gebreiden, das hooger langs den nek, zette m'nen kraag op en knoopte den bovensten knoop van m'nen bon- ker steuvig toe. Ook de kleine mannen kropen weg in huiliën jas, lijk slakken in hun Csuiske en we zetten, aller wegen groetend de vrienden en kennissen, er 'nen steuvigen pas in, huistoe. Klodders van wolken dreven hoog over de velden, ,'n Waterzonneke scheen „valsch" deur 't durp; en de schaduwen over den weg en gunder over 't akkerland zonken telkens weg in den grijzen bojem. 't Eene moment floot den geniepten wind deur 't kale hout; den anderen oogenblik was 't stil, vol zon. Aan de blaauwblikkerende ramen hongen waterdroppen, 't Moest dus ook nog efkes geregend hebben, onder de mis. „Smerig wirke, opa," zee m'n -baaske: ,,'k zou vandaag maar nie wijd gaan, nou ge pas beter zjjt." „Ik blijf ook fijn thuis," bromde den Eeker achter z'nen opstaanden kraag, ,,'k Haal m'n kistje maar naar benejen, denk ik" (z'n boeken) „Dan gaai ik maar 'n bietje rippeteeren," zee Dré III: „die ouverture van Willem Teil is vrèkt moeilijk. Ge brikt nou en dan den nek over de noten!" En zoo, ons plannen makend, trokken we deur den guren, Mèèrtschen Zondagmergen naar ons veilige huiske. Eerst kregen we nog 'nen gier in den inrij; op den erf ruurde Mèèrt zijnen steert, lijk 'nen kwaaien, blazenden kater, maar eenmaal binnen, dan was alles goed. 't Plattebuiske stond te "snorren op den trek van de stur- mende vlagen, die woeiden deur de schouw, die flierden om den huis. „Gullie doen net of ge kou hebt", spotte Trui, als z'ons binnenzag komen mee den kraag op. „Mensch, 't is zo'n gemeen weer! Wij heb ben onderweg al teugen malkaar gezeed: „we zullen nie wijd gaan vandaag!" „Dan beslachte mij," zee Trui: „als ik straks verom ben van de kerk, mij niemeer gezien, buiten. Schuift maar gaauw aan, de kermenajen zijn nog werm!" Maar eerst hongen we pront onze jassen weg, den Dré op 't opkamerke, den Eeker boven, ik in de kleerkast, de boordjes dejen we af, de vesten los en de colbertjaskes hongen we in de voorkamer over de leuningen van de stoelen. Ik dee m'n huisklompen ook nog aan ziezoo: de stekken veur 'nen luien, huiselijken Zondag waren gezet. En als we aan tafel zaten, dan zee Trui, onderwijl, als ze den koffie inschonk: „nou kan 't me nie veul schillen dat guilie oew jassen in m'n goeie kamer over de stoelen hangt, maar als ik over 'nen dag of veertien heb schoon- gemokt, dan blijven guilie daaruit, horre!" Pats! De smaak van m'nen eersten teug koffie was al bedorven. Bah, mensch, wie sprikt er nou mee zo'n winterweer al over schoonmaak!" ^.Ikke", gaf ze droog ten antwoord: „en zwijg efkes stil", toen sloeg ze'nkruiske: „da'k bidden kan". 't Was even heel stil. Ge hoorde de kachel trekken, den wind langs de raam schuiven en toen ineens 'n zacht lawijt van fijn gekraak: regen, die teugen 't glas aansloeg. Trui sloeg 'n kruiske, keek onderwijl vuil naar den dag. „Echt schoonmaakweer," treiterde-n-ik: „goed om de griep op oewen nek te halen!" ,,'t Bleft zoo nie," zee Trui: ,,'t kan ieder oogenblik omslaan. Zeg, Eeker, kunde gij witten?" „Déér is toch gin kunst aan," zee 't man neke mee eerlijke verwondering. Dré III schupte me, onder de tafel, aan. Toen knipte-n-ie 'n oogske naar me en dat beteekende: den Eeker zit er al in! „Neeë," piekte Trui boven water: „kunst is er niet aan, maar ik ken er toch 'n paar, wien 't kunstje veul te machtig is...!" „Nou, dat zijn dan 'n paar groote stomme lingen," zee den Eeker eerlgk en onschuldig en hap! daar beet ie greet in den vetten rand van zijnen kermenaai. Trui leut! Dèt verstade. „Nouja stommelingen," zee den Eeker toen: „ze zullen 't nie geren doen. 't Is ook 'n akelig baantje!" Ha, docht ik, die hee van Dré III ook 'nen schup g'ad. „Beginde gjj ook al?" vroeg Trui njjdig aan den sproetenkoning. 0 „Wablief vroeg ie verlegen, mee 'nen rooien kop. Toen keek Trui mij mee toegeknepen, hei melijke oogen zoo spottend aan en dan zee ze, heel vriendelijk: „Eeker, als gij me pron- tekes helpt bij m'nen schoonmaak, den huis netjes wit, hier en daar 'n kwastje verf op- douwt en vóór 't behang 'n bietje bijplakt, dan krrjgde, als we klaar zijn, van mij 'n schoone vulpen, veur oew studie!" Den Eeker vergat te schransen. De kom koffie, waarmee ie „onderweg" was, bleef hal verwege de tafel en z'nen mond steken, 't Man neke wierd 'n bietje bleek van verrassing. Dré III vergat ook deur te eten. Keek mij 'ns aan, mee z'n oogen vol verontwèèrdiging...! Ook van verrassing! En ik, 'k zat ook efkes betutterd. Die wijven toch! Vijf minuten ge- lejen nog waren wij, mansvolk, 't mee malkaar ééns daar op den guren weg, als mannen het eens kunnen zijn. En nou...? Ik had er gin woorden veur. Maar de kanten muts triom feerde op 'n manier om uit oew vel te sprin gen. En den verlcochten-en-gezakten Eeker zette toen z'n kom neer en 'n bietje heesch, verklaarde-n-ie. „Vrouw, ik zal witten en verven of de Ko ningin hier komt logeeren. Wanneer mot ik beginnen? Waar kan 'k kalk krijgen? Hebt ge 'nen steuvigen borstel? 'k Zal ook 'n bol- leke blauw deur den kalk ruuren, dan zulde 's zien hoe helder 't wordt!" Sodemaerel dieën Eeker pakte-n-uit als 'nen Schoonmaak-profeet! Ik gaai toch vanmiddag maar 'n propke leggen in de Gouwen Koei, dacht ik. En Dré III zee: ,,'k gaai dalijk Bles 'n bietje-n-afrijen". Trui zee niks. Die had den mond vol eten, lachte naar den Eeker of ze verliefd op 'm was, smikte, bromde, snorde als 'n poes. „Dré?" vroeg ze toen aan m'n baaske: „wat is 't beste merk veur vulpennen. Want hij krijgt 'n goeie, 'k hou nie van todden". „Van vulpennen heb 'k ging verstajum," bromde Dré III. ,,'k Zal 't wel aan den bovenmeester vra gen," loste den Eeker, die van heel de in trige nog gin kèès gegeten had, 't geval op. „Da's bestig," zee Trui: „da's eigenlijk ook 't sjecuurste adres, Eeker. Nog 'n kommeke koffie, mee 'n lekkere snee krentemik toe?" Sodemerakel, wat lagen den Dré en ik er uit...! Wat was die ouwe bij de pinken. En terwijl ze veur den Eeker 'nen dikken, malschen krenten-botram afsnee, vroeg ze mij: „gij ook?" „Jawel." „En gjj?" teugen Dré III. „Jawel." Weer kreeg ik, onder tafel, 'nen schup en m'nen le;*°r spartelde! En maar zuur kijken, net als mijn baaske. 's Middags ben ik gaan proppen. Veul leut g'ad en heel de zaak van den schoonmaak vergeten. Maar als ik van de week thuis-gerejen kwam, mee den groentenwagel, dan Laat ik 't zóó vertellen: 't bleef de heele week koud! Grimmig weer. En als ik, na den eten, nog 'n uurke in den akker gewerkt had, dan kwam ik teugen half zeuven vertind thuis .Zóó zuur bleef 't. Van de week, Woensdag om 't sjuust te zeggen, ree ik op huis aan, mee de beste be- doelings. Goed verkocht, gèèf zaken gemokt, den arbeid bekanst gedaan veur deuzen dag, na den eten nog 'n uurke groenten-uitdoen en dan 'nen ganschen avond rust„vort Bleske, de vrouw wacht mee ons werm maal", riep ik, vlak bij huis. Den beest trok van plazier den wagel uit m'n handen haast, ik draaide 'm bijtijds en lijk 'n schip de haven inzeilt, zoo gierden, wij den inrij deur, den erf op. En toenOf 'k 'n pats veur m'nen kiezen kreeg! Heel den erf stond vol mee m'nen huisraad, torenhoog gestapeld, tot de takken van den notenlèèr. 't Schol 'n horke of ik had heel m'n huihouwen aanpuin gerejen. Veur ik af laaide gong 'k 'ns binnen kijken. In 'n stem ming, 'n stemming om revolutie te maken. Om heel 't kot wijers af te breken! Den eer ste dien 'k zag, was den Eeker, bovenop 'nen trap, wit h 'nen stucadoor op Zaterdag middag, En 'n bekkes als pap mee bruine suiker. Want z'nen sproetenkop was nou n">g extra gevlekt mee duuzend kalkspetters. Daar bovenop z'nen bos rosse stekels, stijf van den kalk 't manneke zag er uit als 'n reclameprent teugen den mot, vèur 't ge bruik. „Dag baas," zee-t-ie: „we eten in 't ach terhuis." „Zoo. En slapen? Doen we dat op den erf vannacht?" Daar kwam Trui aan. Om mee gin tang vast te pakken. En 'n paar oogen...! Troebel van de drukte. Ze zkg me maar amper. „Schiet nou maar op," zee ze, „hou dat jonk nie van z'n werk, oew eten staat gereed naast de pomp." „Zoo? Zoozoo? Dat zal vetten sjuu geven, denk 'k!" 'k Draaide me om. Moest den wagel nog gaan leegen. „Eeker, waar is den Dré?" „In den akker, baas. 'k Heb 'm van heel den dag nie gezien trouwens". Maar als ik buiten kwam, tenminste éénen meevaller! Dré III had den wagel al afge tuigd, sjuust smeet ie de leste manden mee 'nen smak 't schuurke in. „Gin goeien zin, Dré III?" „Gij wel, Dré I?" „Ga maar rap naar binnen. Den diner is geserveerd in den gootsteen!" „Zoo," zee-tie. „En we eten zekers uit den p..pot En dat kwam er zoo nijdig en vlot uit bjj dat jonk, da'k ineens in den lach schoot. Trui had 'nen stamppot klaargemokt. Al licht. Als die wijven iets bijzonders om handen hebben, maken ze stamppot. Aan den wagel: „och, geef me maar wat savoyen Dré, 'k heb de naaister vandaag, 'k zal maar mee 'n stamppotje volstaan." Of: ..Zuurkool brj oe? 'k Ben aan den wasch. We zullen 't maar mee 'nen stamppot doen vandaag." Of: „hoe is den boerenkool? Geef me maar 'n zooike. 'k Mot van den middag uit, zo'n stamppotje is makkelijk." Neeë, stamppot is heel goed eten, maar als ge zoo langs de deuren komt, dan krygd» van stamppot toch ginnen hoogen dunk...! Ik gong naast de pomp zitten aan de recht bank zoogezeed, den Dré nam 'nen omgekeer den stalemmer als tafel en 'nen plavuis als zetel, den Eeker bleef op den trap zitten en Trui at aan den anderen kant van 't aanrecht. Dré III, daar op den grond, mee den rug naar ons toe, gaf op zijn manier 'n soortement van mantfestatie teugen den schoonmaak. „Zeg Dré," riep den Eeker onder 't maal: „wilde gij me dalijk 'ns efkes heipen mee 't beddegoed, asteblief? De bedstee is nou droog, 't kan naar binnen!" Maar Dré Hl gaf gin asem, eerst. Toen antwoordde-n-ie zuur: „als ik dan ook 'ns schrijven mag mee jouw vulpen." Trui en ik keken malkaar 'ns aan. Schoten in den lach om dieën kleinen baas z'n kwaaie bui. Ineens zee-t-ie weer: „bah!" en mökte 'n. beweging of ie iets wegsmeet. „Wadisda?!" schrok Trui, die altij erg kiem op 'r eten is. „'Nen vetten spinnekop," zeer Dré III: „z'n pooten bewogen nog! bah! Zuurkool gestoofd in aftreksel van vetgemeste spinnekoppen, opgediend op 'nen omgekeerden emmer, spécialité de la maison". En dat gong allegaar zonder lachen, gulzig schransend en foeterend. Trui zat 'r eigen te verbijten. Ik lachte me tranen. Den Eeker glee van z'nen trap af. „Als ge hier komt liggen zal 'k oe oprapen," zee Dré III, den ennigste die niet schrok. Den Eeker stond op mee in elke hand 'n helft van z'n bord. „Wie zich verheft," preekte den Dré: „zal vernederd worden." En toen: „leg dat bord veurzichtig op den mesthoop, Eeker en zurgt dat er niks aan komtaan den mesthoop! Want die is 't enigste dat nog gèèf is, hier!" En zoo, amico, sabotteert Dré III den schoonmaak. Terwyl den Eeker ginnen steen op z'n plek laat. Hij wit, schrobt, verft, schuurt, teert ik denk als den schoonmaak gedaan is, dat we dan den Eeker wel 'nen nacht te weken meugen zetten in 'n vet zipsoke. Ik begin werendig z'n vertrouwde sproeten te missen. Kom, ik schei er af. Schrjjven op 'n wasch- plank, onder den steert van 'n koei, valt nie mee! DRé. Scheidsrechtert houden een spelreael-avomlje

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1939 | | pagina 9