Bij de
Philippino's
RADIO
De Brabantsche Briet
van
Halfbloeden verdtl.igen
inlanders
PROGRAMMA
SPAANSCHE EN AMER1XAANSCHE IN-
VLOSPEN OP DE PHILIPPIJNEN.
Op de Tjinegara in de
Mindoro-Zee.
Gistermiddag laat zijn we vertrokken
van Zeboe (een niet-betoonde e; de nadruk
op de tweede lettergreep), morgenochtend
vroeg loopeii we de haven van Manilla bin
nen. Nog steeds varen we tusschen de
eilanden van de Philippijnen-archipel, maar
de afstand tusschen het westelijke eiland,
Palawan of Paragua, en de andere eilan
den is zoo groot, dat het hier geen „straat'
is, maar een „zee", de Mindoro-Zee, die
hier en daar een breedte heeft van meer
dan driehonderd kilometer. Aan stuurboord
hebben we de kust der eilanden niet uit
het oog verloren: aan bakboord strekt zich
het rustige, blauwe watervlak uit tot aan
den horizont.
Gisteren heb ik bijna den gcheelcn dag
rondgedwaald door de stad Zeboe, op één
na de grootste stad der Philippijnen en de
eerste plaats, waar de Spanjaarden zich
vestigden op de Philippijnen. Hier kwam
Maghelacn aan na zijn beroemden tocht
door de „straat", die naar hem genoemd is.
Welk een kerels waren dat! Zonder kaar
ten, zonder de zeevaartkundige instrumen
ten, waarover men thans beschikt, in zeil
vaartuigen van slechts enkele honderden
tons, waagden ze zich op de wereldzeeën
vertrouwden alleen op God en op hun goed
gesternte. Toen Maghelacn eindelijk op
Zeboe, toen een klein plaatsje van inlan
ders, meer dan vier eeuwen geleden, in
1521, aankwam, werd er een mis gecele
breerd om uiting te geven aan de dank
baarheid der mannen voor hun behoud en
ter herinnering aan die mis werd een
kruis opgericht, dat men nog zien kan op
een der voornaamste pleinen van Zeboe.
Ruim veertig jaren geleden, in 1S98, gingen
de Philippijnen voor de Spanjaarden ver
loren gedurende den SpaanschAmeri-
kaanscheri oorlog. De Philippijnen werd
Amerikaansch, doch kregen de belofte van
spoedige onafhankelijkheid. Deze vVerd
echter telken® weder uitgesteld. Nu is ze
.beloofd voor 1940, maar er zijn Pilippino's
die met angst cn heven dit oogenblik tege
moet zien, daar zij vreezoh, dat dan spoe
dig andere meesters zullen komen, name
lijk de Japanners.
Herinneringen aan de Spanjaarden.
Driehonderd-cn-zeven-enzeventiff jaar heb
ben de Spanjaarden dus op de Philippijnen
geheerscht en er is nog heel veel, dat aan
hen herinnert. Dat begon al dadelijk bij
onze aankomst te Zeboe.
Aan den wal wachtten vele menschen de
.aankomst van ons schip af, onder hen
chauffeurs, hotelportiers, gidsen en koop
lieden met allerlei soort „souvenirs". Maar
onder deze kooplieden waren er ook met
guitaren, mandolines en andere tokkel-in-
strumenten in verschillenden vorm. De
Spanjaarden zijn muzikaal en ze hebben
ook de Philippino's muzikaal gemaakt. Bo
vendien, de bewoners der steden zijn voor
het groote meerendeel „halfbloeden" cn
hebben dus ook Spaansch bloed in de ade
ren.
Nog een vreemdeling.
Dadelijk na aankomst Ie Zeboe ging ik
alleen de stad in. Nauwelijks was ik op
weg of ik werd aangesproken door een
Europeesch gekleeden jongeman van goed
twintig jaar. Hij sprak keurig Nederlandsch
en toen ik verbaasd opkeek, zag ik voor
mij een Javaan. „Meneer", vroeg hij, „mag
ik zoo ver met u mede loopen, want ik
ben hier totaal niet bekend".
Hij bleek ook een passagier van mijn
schip, al had ik hem tot nu toe niet op
gemerkt. Hij was evenals ik op weg naar
Manilla en zou daar landbouw gaan stu-
deeren.
Ik antwoordde, dat ik er niets tegen
had, dat hij met me mede wandelde, maar
dat ik in Zeboe even weinig bekend was
als hij.
Wij dwaalden, Nederlandsch sprekende,
door Zeboe cn het merkwaardigste waren
voor mij de opmerkingen van den jongen
Javaan, die vrij ontwikkeld was en o.a.
twee jaar een Amerikaansch college op
Java had gevolgd, dus uitstekend Engelsch
sprak. Vermoedelijk daardoor was hij ertoe
gekomen, al zeide hij dit niet, te Manilla.
Amerikaansch gebied, te gaan studeeren.
Voor het eerst kwam hij buiten Java en
ging de wereld ontdokkon. Niets ontging
hem en zijn opmerkingen hield hij niet
voor voor zich.
Critiek op Amerika.
Welke wonderen had hij gemeend in de
Amerikaansche kolonie te zullen zien? Ik
weet het niet, maar wel trok hij elk
oogenblik vergelijkingen tusschen de
Philippijnen en Java, tusschen het Ameri
kaansch koloniaal beheer en dat der Ne
derlanders. die niet ten voordeele der Ame
rikanen uitvielen, al was daarin iets on
billijks. De Amerikanen hebben in veertig
jaar niet het wanbeheer van eeuwen (door
de Spanjaarden) goed kunnen maken. De
politie-niannen, de verkeersregeling, de be
strating, alles moest de critiek van den
Javaan ondergaan.
Zeboe is een belangwekkende stad. Hier
en daar is er al iets Amerikaansch, enkele
groote gebouwen, banken, de kamer van
koophandel, het postkantoor. Dan vindt men
weer straten .die min of meer een Spaansch
karakter hebben door den bouwtrant dol
huizen, maar elders weer vindt men de wo
ningen der echte Philippino's, houten hui
zen van twee en drie verdiepingen, door
verschillende huisgezinnon bewoond. Toen
we door een dezer straten liepen, zeide de
Javaan: „Meneer, de !Po««chcn in de kam
pong (inlandsch dorp) h:.j ons wonen beter
en aangenamer."
Ook de zindelijkheid der straten en der
winkels vond in de oogen van den Javaan
een minder gunstige beoordeeling.
In een café ontmoetten we enkele Ameri
kanen, eveneens passagiers van de „Tjine
gara" en hun indruk was, na een verblijf
in Nederlandsch-Indië, evenmin zeer gun
stig, zoo scheen me. Lachend vroeg ik, wij
zend op een groepje Philippino's: „Dat zijn
ook Amerikanen?''
Een der Amerikanen antwoordde met
een zekere bitterheid: „Geen Amerikanen,
maar Spanjaarden. Het is hier nog steeds
Spaansch, al behoort dit gebied thans tot
de Vereenigde Staten."
„Neen," zeide de Javaan met een toon van
afkeuring in zijn stem „het zijn allen In
do's", daarmede bedoelend halfbloeds.
Weinig echte Inlanders.
Waar is het ,dat men te Zeboe
weinig echte inlanders zag. De
eigenlijke oorspronkelijke bewoners
van de Philippijnen wonen meer
in de binnenlanden. Zij doen niet
mede aan de politiek, zij waren het
niet, die altijd weder opstanden be
gonnen tegen de Spanjaarden, zij
zijn het niet, die thans over „onaf
hankelijkheid" spreken. Zij zijn door
de halfbloeden verdrongen tot zelfs
uit de eenvoudigste beroepen in de
stad.
Hetzelfde heb ik indertijd opgemerkt te
Ceuta, de Spaansche stad aan Afrika's
Noordkust. Daar heeft echter minder bloed
vermenging plaats gehad en de schoenpoet
sers in de straten zijn daar slechts voor een
deel halfbloeden en voor de rest echte Span
jaarden. In de Engelsche en Nederlandsche
koloniën zou iets dergelijks onmogelijk zijn.
Van dergelijke toestanden kan men echter
de schuld niet op de Amerikanen schuiven.
Deze toestanden ontstonden onder Spaansch
bestuur en de Amerikanen konden er geen
einde meer aan maken. Fouten in het koloni
aal beheer zijn dikwijls onherstelbaar en
werken in elk geval nog zeer lang na.
St. Nicolaas zonder baard.
Van de herinneringen in bouwwerken aan
het Spaansch bestuur vallen vooral op het
fort en enkele grootere kerken. In een dier
kerken ben ik geweest, een eeuwenoud ge
bouw met zeer primitieve, kinderlijke hei
ligenbeelden. Voor deze kerk staat een stand
beeld van een heilige en toen ik het op
schrift bekeek zag ik, dat het St. Nicolaas
was, een St. Nicolaas zonder baard, gladge
schoren. De Javaan, die, hoewel Mohamme
daan, door zijn omging op school met
Europeesche kinderen, toch ook St. Nicolaas
kende, aanschouwde dit standbeeld lachend
en zeide: „Wat? St. Nicolaas zonder baard.
Het is eenvoudig een schandaal".
Toen we aan boord terugkeerden trof
fen we daar een Philippino die naar Ma
nilla moest. Hij was bokser van beroep en
vertelde ons van Manilla: „Dan zult u een
stad zien. Manilla heeft het grootste haven
hoofd ter wereld en het grootste danshuis
van het Verre Oosten."
Gezien zijn beroep vonden we het maar
het beste geloovig zijn geestdrift over het
grootste havenhoofd en het grootste dans
huis te deeleu.
J. K. BREDERODE.
ZONDAG 2 APRIL 1939.
Hilversum I. 1875 en 415,5 m.
8.30 KRO. 9.30 NCRV. 12.15 KRO. 5.00
NCRV. 7.*511.15 KRO.
8.30 Morgenwijding.
9.30 Orgelspel.
9.50 Gereformeerde Kerkdienst. Hierna: Ge
reformeerd Evangelisatie-Zangkoor „Haar
lem-Noord" en solist.
12.15 Causerie „Palmzondag",
12.35 Gramofoonmuziek.
1.00 Boekbespreking.
I.20 Rococo-octet en gramofoonmuz ck.
2.00 Religieuze vragenbeantwoord.ng.
2.45 Gramofoonmuziek.
3.00 Radiotooneel.
4.10 Voor de zieken.
4.55 Berichten.
5.05 Vocaal kwartet „Musica fiacra" met
orgelbegeleiding.
5.45 Gramofoonmuziek.
6.20 Evange.ischLuthersche Kerkdienst.
7.45 Berichten.-
7.50 Gramofoonmuziek.
8.00 Berichten ANP, mededeelingen.
8.15 De Minnestrelen.
8.30 KRO-orkest en soliste.
9.00 Vervolg de Minnestrelen,
9.15 Radiotooneel.
10.15 Gramofoonmuziek.
10.30 Berichten ANP.
10.40 Epiloog.
II.0011.15 Esperanto-nieuws.
Hilversum II. 301,5 m.
8.55 VARA. 10.20 AVRO. 5.00 VARA. 6.30
VPRO. 8.00—12.00 AVRO.
8.55 Gramofoonmuziek.
9.01 Sportnieuws.
9.05 Reportage (opn.).
9.45 Causerie „Van staat en maatschappij".
9.59 Sportnieuws.
10.00 Bach-cantate.
10.30 Declamatie „Weg met de staketselen".
12.20 Berichten.
12.25 AVRO-Musette-ensemble en soliste.
12.55 Boekbespreking.
I.30 Toonkunstkoor, jongenskoor „Zanglust",
Concertgebouw-orkest en solisten. In de
pauze: Pianovoordracht.
Ca. 5.00 Sportnieuws ANP.
o.00 De Ramblers.
5.30 Kinderhalfuur.
6.00 Sportpraatje.
6.15 Sportnieuws ANP, Gramofoonmuziek.
6.30 Causerie „Het sociale werk van de NPB,
7.00 Vryzinnig Hervormde Kerkdienst,
lingen.
8.00 Berichten ANP, Radiojournaal, meddee-
8.20 Verkort zangspel „Das Dreimaderlhaus".
9.25 Radiotooneel.
10.00 AVRO-Amusementsorkest en „The In
ternational Three". (Ca. 10.25 Interview).
II.00 Berichten ANP. Orgelspel.
11.30—12.00 De AVRO-Dance-Band.
3LAANDAG 3 APRIL 193?.
Hilversum I. 1875 en 415,5 m.
NCRV-Uitzending. 6.307.00 Onderwijs
fonds voor de Scheepvaart.
8.00 Schriftlezing, meditatie.
8.15 Berichten, gramofoonmuziek. (9.309.45
Gelukwenschen).
10.30 Morgendienst.
11.00 Christelijke Lectuur.
11.30 Gramofoonmuziek.
12.00 Berichten.
12.30 Alt, hobo en orgel.
1.15 Gramofoonmuziek.
2,00 Voor de scholen.
2.35 Vervolg concert.
3.00 Wenken voor de keuken.
3.30 Gramofoonmuziek.
3.45 Bijbellezing.
4.45 Gramofoonmuziek.
5.156.15 Kinderuurtje.
6.20 Aanvaringsreglement.
6.30 Taalles en causerie over het Binnena?
varingsreglement.
7.00 Berichten.
7.15 Vragenuurtje.
8.00 Berichten ANP, herhaling SOS-Berlchti
8.15 NCRV-Harmonie-orkest en een manne
kwartet.
9.00 Ltjdensoverdenking.
9.30 Vervolg concert.
10.00 Berichten ANP, actueel halfuur.
10.30 Gramofoonmuziek.
10.45 Gymnastiekles.
11.00 Cembalokwartet en zang.
11.35 Gramofoonmuziek.
11.50—12.00 Schriftlezing.
Hilversum H. 301,5 m.
Algemeen Programma, verzorgd door
AVRO.
8.00 Gramofoonmuziek. (Om 8.15 Bericht?
10.00 Morgenwijding.
10.15 Gewijde muziek (Gr.pl.).
10.30 Voor de vrouw.
10.55 Declamatie.
11.15 Ensemble Jetty Cantor. (11.4512|
Gramofoonmuziek; om 12.15 Berichten),
1.00 AVRO-Amusementsorkest.
I.45 Het Renova-kwintet en soliste (Opr
2.25 Omroeporkest.
3.15 "Causerie „Zeeuwsche kleederdacht". I
3.35 Revue-programmaopn.).
4.30 Disco-causerie.
5.30 Gramofoonmuziek met toelichting.
6.00 Orgelspel, ber.
6.30 De Twilight Serenaders.
7.20 Friesch programma,
8.00 Berichten ANP.
8.10 Omroeporkest en solisten.
9.45 Cabaretprogramma.
10.30 AVRO-Dansorkest.
II.00 Berichten ANP; hierna tot 12.00
mofoonmuziek.
Do prachtige, moderne-gebouwde Universiteitswijk van Madrid ziet men
nog in oorspronkelijken staat. De burgeroorlog heeft echter de meeste
fraaie gebouwen tot puin doen ineenstorten
Amico,
Ulvenhout, 30 Maart 1939.
Verlejen week, op
'nen avond da 'k veur
't eerste m'n eigenste
plekske-in-den-huis
weer verom had,
ik 't ergste van den
schoonmaak dus weei
te boven was, hoor-
de-n-ik boven m'nen
kop geregeld, zacht
gestommel op zolder
Trui zat luskes aar
vitraasgordijnen te
naaien: aan de tafel
zat Dré III van 'n stuk
muziek zyn clarinetpartij uit te schrijven op
kleinen notenbalkvellekes, die passen in den
houwer van z'n instrument, 't onkheeveul
plazier en ambitie in den muziek! en ik
eigens, ik had m'n dagelijksch portie weareld-
gif geslikt, ik had mn' kranten uit en vroeg
toen: „wat voert den Eeker hierboven toch
uit
„Oow", zee Trui seerjeus: „veur mg is ie
mee den schoonmaak zoo goed als gei-eed, nou
gift ie z'n eigen kamerke 'n beurt". (Ge wit.
amico, dat hokske, dat ie eigens mee Dré III
getimmerd heeft).
Ik keek haar peinzend-lachend aan en onder
wijle mompelde Dré III: „we meugen er den
dokter wel 'ns bijhalen; nou den Eeker eenmaal
kalk geroken hee, wordt ie wild als ie den
kwast ziet. M'n klompen hee-t-ie ook al gewit!
Trallala, diedel dom, pompom!" zoo schreef ie
wijer.
Stroef keek Trui over heuren bril naar mijn
baaske. Maar hij schreef en zong onnoozel
wijer.
„Gij meugt wel iets zeggen!" snaauwde
Trui.
„Diedeldom, pompom, rust!" zoo werkte
m'nen compagnon deur. En toen keek ie 'ns
vragend naar mg.
„Neeë 't is jouw beurt", lachte-n-ik. En
pront vroeg ie toen: „Wablief, Trui?"
Onderwijl gong 't zachte gestommel daar
boven z'nen gank.
„Ik zeg, gij meugt wel iets zeggen, zeg ik",
herhaalde Trui toen. En als den Dré den zin
daarvan ontgong: „van onzen Eeker", plakte
Trui er toen nog aan. „Hee-t-ie- jouw opkamer-
ke nie prachtig gewit en geverfd? Eigens
deede dat nog nooit, manneke!"
„OemMan-ne-ke", monkelde Dré III
nijdig en toen: „tra-lala, tra-lala pompómpóm"
en onderwijle prutste-n-ie mee 'n dikke pen de.
noten op en tusschen, boven en onder de noten
balken.
„Ja", zoo gong Trui toen teugen mij deur,
op den Dré ketste alles af als hagel op 'n pan
nendak, „ja, 't jonk hee van alles iets over
g'ouwen, kalk, blaauwsel, verf en zoo en daar
mee" toen wezen heur oogen lachend naar 't
gestommel, boven: „daarmee, knapt ie nou z'n
kamerke op!"
„Hee-t-ie nou licht?" vroeg ik.
,,'k Heb 'm die ouwe olielamp gegeven, die
vroeger vóór hong" zee Trui. „Nog 'n gèève
kap en 'nen puiken Belzen brander zaten er
aan, zoodat ie goed gesteld is. Hij is er zoo ge
lukkig mee als 'n meske mee heuren eersten
vrijer".
Dré III, die mee de schrijverij gereed was,
had z'n instrument van de goeie kast geno
men, om de uitgeschreven partij 'ns na te
blazen op eventueele fouten. Maar veur ie
begost, zee-t-ie: „zijn de meskes daar zoo
content mee, Opoe, mee d'ren eersten vrijer?"
Trui kneep 'r oogen iets dicht, schoof den
bril op heur gerimpeld veurhoofd en snigte
toen achterdochtig: „waarom motte gij dat
weten, snotpiek?"
„Zoomaar", ketste-n-ie verom: ,,'k wou meer
zeggen, Trui daar mocht Dré I dan wel 'ns
iets meer van merken...!" En lachend begost
ie te blazen, zóó hard, dat Trui gin kans had
om er overheen te bleiren!
Bedóóid heb 'k me, amico, bedóóid!
Wat wordt dat 'nen goeie veur den groen
ten vvagel. Wedden, dat ie de wijven 4an kan!
't Is 'nen gèève!
Als ik Zaterdag teugen den avond van
Guusje Verhagen thuiskwam, dan stonden ook
de twee kleine mannen gespoord en geleersd.
Op z'n Zondagsch, frisch, blinkend van de
kuip.
„Waar gaan jullie op af, ridders?" vroeg
ik. „Ge ziet er uit of ge naar 't meske mot,
zc blinkend en zoo gepoetst!"
Den Eeker gichelde. Verlegen. En den Dré
zee: „pfoe..., eer ik veur 'n meid m'n schoenen
-poets, toe nou Opa!"
„Ha, man, zoo sprak jouw vader ook in
z'nen tijd, sjuust eender! Maar ocherm toen
ie oew moeder éénen keer had gezien! Per
dag. neeë per uur begost ie meer te blinken,
den vetten sloeber!"
Maar toen trok Dré III wijd z'n oogen open,
sjuust of ie zeggen wou: ik docht oe verstan
diger, opa! En toen zee-t-ie: „nouja..., won
der..., Wieske!"
„Ja," hield ik me goed: da's waar! Dat was
'n fijn kadeeke!"
„Wass?!" vroeg ie opgewonden: „Wass??
Daar is toch zekers nóg gin beter en schonder
wefke op de wcareld, dan blonde Wieske!"
'k Stond efkes betutterd. Sodémaerel, wat
houdt ie toch veul van z'n moeder, docht ik.
En Trui, Trui zee 't. „Gy houdt maar veul van
heur, ee? Dréke?"
„Ikke wel!"
En toen, amico! Nonde, dat dee me zo'n
deugd! Toen sloeg den Eeker op den Dré z'nen
schouwer. Keek 'm seerjeus-lachend aan.
Fjjn keareltje! Veul zee't-ie nie. Maar 't
loont om deus baaske alty gade te slaan. In
z'n sober gebaar, in z'n doen en laten. Want
ge wit, hoe ie eigens veur z'n moeder, daar
in den woonwagel, deur 't vuur zou gaan! En
't vroeg-wyze kwiedammeke verraait dat mee
een zo'nen schouwerklop op zynen jongen
patroon.
Trui merkte 't ook. En als ze weg waren,
de kleine gasten, ze gongen samen den vul
pen koopen veur den Eeker, van Trui verdiend
mee den schoonmaak, dan keek Trui me 'ns
glimlachend en schuddebollend aan en zee:
„en tóch zijn 't goeie jong. 'k Zou ze nie geren
missen, neeë". Toen zette ze den soep te trek
ken veur den anderen dag Zondag.
En ik, rijk mee m'nen Zaterdagavond, lek
ker in m'n schoone ondergoed, m'n propere,
zachte wollen sokken, de stoppels van m'n ge
zicht èn... in den kraakheideren huls deur
Trui weer 'ns „vernuuwd", of we 'r pas in
getrokken waren, samen ik stak alvast 'nen
Zondagschen vorstenlander op. En Trui vlóóg
naar me toe mee 'n blinkend-proper assie-
bakske en bekanst smeekend vroeg ze: „Dré,
doe me nou 'n groot plazier en mors nie naast
den kolenbak. Deus bakske is er veur."
„Als oewen schoonmaak gedaan is, Trui,
krygde 'nen schoonen volbloeier van 'nen
azalea van me!"
Toen. Ja. Afijn. Toen wès 't, of we gisteren
hier veur 't eerst binnentrokken. Ha! Dat
veur jaar, jonk! 't Stouwt nog nuuwe sappen
deur den oudsten boomknoest.
„Dré", lachte Trui: „ge mot toch 'ns boven
gaan kyken, naar onzen Eeker z'n kamerke;
ge zult nie weten wat ge ziet!"
'k Stak overnuuw aan en klom naar den
zolder. „Mors nie, horre!" riep ze me be-
zurgd na, m'nen toeteloeris!
En als ie op den zolder kwam! Trui had
niks te veul gezeed. 't Heele dink had ie van
buiten groen geverfd. En pront! Maar dat was
nie alles, 't Manneke had raamkes gezaagd in
den houten wand, ter grootte van, laat ik zeg
gen: royale loketten, van boven half rond.
Deus raamkes had ie afgebiesd mee 'nen vuur-
rooien band van 'nen duim of zeuven bridte.
En... veur de raamkes ja daar stond glas
in! veur de raamkes hongen vitraasgordijn-
tjes, ge wit wel. in tweeën, mee 'nen flaauwen
boog naar onderen open.
Veur elk raamke stond 'n blompotje mee
'nen goudgelen crocus, die kwamen van den
erf. En stom geslagen stond 'k te kijken naar
deus.ja, naar deus woonwageltje
'k Hield op den eigensten moment twee keer
zooveul van 't jonk. Wat 'n eigenaardig ziele-
mentje!
'k Gong 'ns binnen. Stak de bronolielamp
aan, die vroeger in ons mooie kamer had ge
hangen. Den koperen bal van 't oliereservoir
blonk als 'n zon. De kettingen had ie verguld.
De wanden waren gewit, helder als blank
porcelein. Maar daarmee was 't nie gedaan!
Hij had 'n helgroene lambriseering geschil
derd, mee ook weer zo'nen vuurrooien bies,
die 't wit e-" 't groen scheidden. Ook weer:
'n woonwageltje, amico! Prontjes opgemaakt
stond in den hoek z'n bed. 't Ledikant zwart
gelakt mee rooi décor. Boven 't bed hong 'n
kruiske, van rood hout ongeschild, eigesge-
maakt. Bij gebrek aan 'n „echt" lieveneerke
hong daartcugen aan gelijmd 'nen uitgeknip-
ten Christus uit een of ander gekleurd Kerst-
nommer.
Onbegrypelyk schoon van eenvoud, dat
dat groenhouten dennenkruiske mee 't pam-
pieren corpus teugen den sneeuwwitten
wand, ros beschenen deur 't zachte bronolie-
licht!
Ge meugt 't weten: 't roerde me en stille
docht ik: wat heb ik toch eigenlijk veur 'n
peerlen zielementje in m'n huis. En ik peins
de naar 'n ster, die ^aar boven me flakkerde,
deur de vier glazen dakpanen.
Wat hong déür, onder 't kruiske? 'n Pas
portretje Van 'n vrouw. Ha me dunkt,
dat was z'n Moeder, 't Prullig fotodingske
had ie gelijmd op 'n veul te groot wit carton,
„ingelijst" mee vier verstekte ronde stukskes
dennentak, vast gespijkerd aan den wand.
In deh hoek had ie 'n consolleke gemaakt.
Daar stond op 'n rooi waxinelichtje en daar
achter 'n Lieverouwke, uitgknipt, opgeplakt
en zuiver gefiguurzaag j. Langs den rand
van 't consolleke had ie 'n reepke kant ge
spannen en m'nen kop er af, als 't nie af
komstig was van 'n broek van m'nen toete
loeris.
Ha, daar hong 'n foto van den Dré, zijnen
patroon. In 'nen ouwen, vergulden hoefijzer
van Bles!
Ik kwam nie uitgekeken.
Onder die eigenaardige raamkes mee di
blompotjes stond 'n soortement van kast)|
Afgesloten mee 'n rood-wit-geblokt Brs
bantsch katoentje, in scherp gestreka
plooien.
Daar had Trui 'm aan geholpen, docht mi
'k Schoof 't gordijntje 'ns open. De kast wa
'n groote kist, pront afgewerkt en rood gi
verfd en op de planken er in aangebrocht
stonden z'n... studieboeken, net echt! Op Ai
„kast" stond 't blindgekalkte Heilig Huil
houwen, dat Trui bij 'nen vorigen schoo&
maak had afgedankt, maar toch niet goti
weg had kunnen gooien.
Den Eeker had de kroontjes verguld
't voetstuk 'nen gouwen bies gegeven. E
neffen geplotst, ter weerszijden, 'nen groota
pijnappel, daarin n blanke keer geschroefd
Wijers hongen er gekleurde prenten i
eigengemaakte lijsten, allee, 'n begyntje hü
heur eigen niet hoeven te geneeren veur zo'!
proper, blinkend, helder en stemmig kamerl
Maar 't was een woonwageltje. In vuriu,
kleur, en in d&t allegaar, wat gij en ik ni
mee den vinger kunnen aanwijzen, maar vi
er toch is! 't Bon ie, 't blinkende, 't kernaci
tige, 't typisch gezellige en avotuurlijke, 'L
vreemde!
'k Blaasde de lamp uit, sloot 't groen-rooi
zwarte deurke mee de vergulde contoure
stillekes peinzend gong ik naar benejen.
„En...? Wat zegde 'r van...?" zoo vcq
Trui me lachend op.
,,'Is," zee ik: ,,'t is... 't is...
„Ja sjuust," zee Trui lollig: „zoo is V
,,'t Is... 'n... woonwageltje. Trui," zee:
seerjeus.
„Ja", zuchtte ze: „nou ge 't zegt....-'
,,'t Is 'n aardig jonk, Trui! We motten U
zuinig op zijn."
Trui knikte. Keek me starend aan. Kni&
Toen: „gij denkt, Dré
-Ikdenk, Trui..., in dit manneke
iets méér, dan in ons gewone soort van ine*
sch, ...dat denk ik."
Trui knikte. Begreep.
„Ge sprikt over 'n jaar maar 'ns mee cc
pastoorke," zee ze toen.
„Zal 'k zekers doen, Toeteloeris."
En zoo. amico, is er 'n zurgske, 'n schee
zurgske bij gekomen op onzen ouwen dag. r
We... we zullen er zuinig op zijn. Versta:
me?
Veul groeten van Trui, Dré III den Eetf
en gin horke minder van oewen. ta*
Dfc
Correspondentie.
J. A. J. R. te Brussel:
Veul bedankt veur oew schrijven en de hl-
lagen. Sjuust lijk ge zegt: als gij de „Tern.'
toen al las. dan zijde wezenlijk wel één vat
m'n ouwste lezers.
Maar iets anders, Brusselschen amico! T«
lot me nie schrijven over zulke wantoestand»
als: dat Zeeuwsche Vlamingen alleen tr
Jaarbeurze kosten geraken mee 'n Belze buM
Ik weet er alles van, zit ook aan de grenze I,
Daar zijn teugenwoordig zóóveul onplazh
rige en onverklaarbare dingen in ons levr-
dat de kranten er bekanst ongenietbaar deö
worden! Ik geloof 'n welgevallige taak te vet'
lichten mee den lezers iets anders te geven,
dan 't dagelijksche „Wèareldgif", lyk ik 'l i
Nuuws beschouw. En de lezers mee te laten
leven in mijn pampieren weareldje, dat ik, ooK
veur m'n eigen, schiep. Want den grooten, j
werkelijken weareldbol wierd gaandeweg on* i
bewoonbaar!
Hoop in Bruxelles nog 'ns 'nen lambiek j
mee oe te drinken.
DRd