c
OORLOG een
niet „rijp voor
onafhankelijkheid
Verre Oosten drama
De Philippino s
hei geestelijk
JONG LEVEN
De hengelaar
Tuinhoek/e
Zaterdag 1 Juli 1939
Derde blad
Wat zal het jaar 1946 brengen? I
Spaansch en Chineesch bloed.
De meerderheid der Philippino's zijn van
Maleisch ras, maar sterk vermengd imet
andere rassen. Hier en daar, waar de
Spaanschc invloed groot is geweest, heb
ben zij onmiskenbaar ook Spaansch bloed,
maar sterker nog is de vermenging met
Chineesch bleod. Reeds lang voor Maghe-
laens de Philippineneiianden ontdekte,
dreven de Chineezen een levendige handel
op dit gebied en velen vestigden zich daar.
In 1590 woonden alleen te Manilla zeven
duizend Chineezen, maar dertien jaar latei-
waren er duizenden bij gekomen en wer
den bij een Chineeschen opstand te Manilla
niet minder dan 23000 Chineezen gedood.
De Japanners waren zeer veel minder tal
rijk.
Scheeve oogen
JDE WERELD IS VEEL KLEINER DAN
20 JAAR GELEDENI"
Manilla.
Als een bolwerk voor de Neder-
landsch-Indiscbe koloniën en gedeel
telijk ook voor Engelsch gebied
ligt 't eilandenrijk der Pliilippijncn,
maar dat bolwerk kan onder ze
kere omstandigheden wel eens wor
den tot een aanvalbasis voor een vij
andelijke macht, van een bescher
ming worden tot een bedreiging, in
de eerste plaats voor de Nederland-
sche koloniën. De verhoudingen in
den Stillen Oceaan zijn in hooge
mate onzeker en onzeker is ook de
toekomst der Philippijnen, wat
vooral der Nederlandsche en Engel-
sche regeering zorg moet baren, al
schijnt dit bewustzijn nog niet door
gedrongen te zijn tot het groote pu
bliek.
De Nederlandsche regeering is zich ech
ter wèl van het daar dreigende gevaar
bewust en sedert 1 Januari van dit jaar is
het honoraire Nederlandsche consulaat te
Manilla veranderd in een consulaat-gene
raal met een beroeps-consul-generaal. Zelfs
het kleine Portugal heeft er een beroeps
consulaat, want dit land bezit in deze stre
ken nog een overschot van zijn vroegere
groote koloniale macht. Macao, de kleine
PortUgeesche kolonië nabij Honkong. Zoo
lang de Engelscben te Honkong heerschen,
zal ook wel Portugal deze kleine kolonie
kunnen behouden, maar indien Honkong
voor Engeland verloren mocht gaan, zal de
Portugeesche vlag niet lang meer te Ma-
cao wapperen.
Onze handelsbelangen.
Alle mogendheden, die in of nabij den
Stillen Oceaan belangen hebben, volgen
den loop der gebeurtenissen op en om de
Philippijnen met de grootste aandacht en
Xederland is, door zijn koloniaal bezit, bij
itcze gebeurtenissen wel het sterkst geïnte
resseerd, temeer, daar dit koloniaal bezit
voor dit land meer beteekent, dan het be
zit van Hongkong voor Engeland of het
bezit van de Philippijnen voor de Vereenig
de Staten. Ook teii opzichte van den han
del heeft Nederland op de Philippijnen aan
zienlijker belangen dan eenig ander Euro-
peesch land.
Na de Vereenigde Staten en Japan komt
het, wat de handelsbetrekkingen met de
Philippijnen aangaat, als nummer één en
eerst na Nederland komen Engeland,
Duitschland en China.
Vrije Philippijnen een gevaar.
Over zeven jaren, in 1946, zullen de
Philippijnen, zooals bekend, hun volko
men onafhankelijkheid verkrijgen. Dan zul
len de Vereenigde Staten dit gebied de vrij
heid schenken, maar velen, ook Philippi
no's, hopen, dat in dit plan nog verande
ring moge komen en ik heb hier geen Euro
peaan ontmoet die deze vrijheid en onaf
hankelijkheid niet beschouwt als een ern
stig gevaar voor de rust in den Stillen Oce
aan en zelfs voor het geluk van het Volk
der Philippijnen.
Geen Philippijnsche „natie".
Deze eilandengroep telt 15.9S4.247 inwo
ners (op l Januari 1939), doch deze men-
schen vormen niet in één enkel opzicht een
eenheid. Voor negentig procent belijden ze
één godsdienst, don RoomschKatholieken,
maar ze behooren tot verschillende rassen,
spreken vele verschillende talen (minstens
twaalf) en ze staan op een zeer velschil
lend peil van beschaving. Te Manilla en
omgeving bij voorbeeld vindt men een wij
ze van leven, die zeer veel met de wester-
sche overeenkomt, doch elders weder, zelfs
op Luzon, het eiland, waarop Manilla gele
gen is, leiden de menschen een bestaan, dat
ongeveer overeen komt met dat van de be
woners van Midden-Borneo of zelfs van
Nieuw-Guinea. Een Philippijnsche natie",
waarvan sommige Philippijnsche politici
gaarne spreken, bestaat in werkelijkheid
niet, evenmin als men van de bewoners
van Nederlandsch-Indië kan spreken als
van een „natie". Er bestaan ook daar te
veel verschillen in ras, in taal, in godsdienst,
in beschavingspeil.
Toen ruim veertig jaren geleden de Ame
rikanen de Philippijnen op de Spanjaarden
veroverden, had Spanje daar bijna drie-
en-een halve eeuw geheerscht, tenminste
over een gedeelte van het gebied, want er
waren kleinere eilanden, waar de Spanjaar
den de bevolking nooit geheel hadden on
derworpen.
Van den aanvang af hadden de Ameri
kanen het voornemen zoo spoedig mogelijk
aan dit gebied en zijn bewoners de vrijheid
en onafhankelijkheid te schenken. Herhaal
delijk werden deze beloofd, maar telkens
werd de verleening weder uitgesteld. Men
zie daarin geen kwaadwillige hcerschzucht.
De Philippino's waren niet rijp voor vrij
heid en onafhankelijkheid en zijn dat nog
niet.
Een vrijheidsbeweging.
Reeds in 1S9S, toen de Spanjaarden dooi
de Amerikanen waren verdreven, brak hier
en daar (doch slechts „hier en daar") een
stelden de orde, doch daartoe bepaalden
ze zich. De Amerikaansche generaal was
een idealist en liet de Negro-republiek be
staan. De Negroïto's nichten hun eigen ge
bied blijven regeeren, maar reeds na korten
tijd erkende deze regeering haar onmacht
en verzocht, met instemming der bevolking,
den Amerikanen het bestuur over te nemen.
Oom Sam als opvoeder.
Er waren meer dergelijke verrassingen
voor de zeer democratische Amerikanen.
Toen zij het bestuur over de geheele ei-
landcngreop hadden aanvaard, besloten zij
de beste Philippino's in de gelegenheid te
stellen zich zoodanig te ontwikkelen, dat
zij wèl in slaat zouden zijn hun land te
besturen. Na voldoende voorbereiding
werden honderd talentvolle jongelieden
naar Amerika gezonden om daar aan
hoogere inrichtingen van onderwijs zichzelf
verder te ontwikelen. Aan boord van het
schip, waarmede ze den overtocht naar
Amerika maakten, bleek het, dat die jon
gelieden slechts in één taal zich tegen
over elkander verstaanbaar konden ma
ken: in het Engelsch. Tusschen hun ver
schillende moedertalen waren verschillen
zoo groot als .tusschen het Zweedsch en het
Turksch.
(Van een specialen correspondent.)
Uit Peking ontvangen wij een twee
tal brieven, die doen zien, dat de
oorlog in China niet slechts een
militair en poli,tiek conflict, maar
veel meer nog een geestelijk dra
ma is.
I
PEKING.
Snel, snel, voordat de stadspoort gesloten
wordt! In een gele stofwolk verdringen zich
menschen, dieren en voertuigen bij den ge
welfden doorgang in den enormen stads
muur van Peking. Het is bijna zeven uur
in den avond. De Japansche posten fouil-
leeren iederen Chinees. Men zoekt naar wa
pens, verboden geld of vlugschriften.
Slechts langzaam schuift de rij de poort
in. De twee, drie wagens met Europeanen
geven ongeduldige signalen, waarvan de
Japansche soldaten niet de minste notitie
nemen. Rustiger zijn de kameelen, die in
groote korven steenkolen dragen. Hun is
het onverschillig, wie de oeroude deuren
met 't eorme ijzeren beslag opent en sluit
Tusschen riksja's, een kudde zwarte var
kens, van een uitstapje terugkeerende
schoolkinderen en ossewagens bereikt men
eindelijk de stad. Het leven in China rust
"nooit. De radio brult in de werkplaatsen,
waarin waaiers met sierlijke landschappen
beschilderd worden. Levensgroote papieren
paarden staan voor de deur en wachten er
op, bij een begrafenisceremonie gebruikt te
worden.
De duisternis is ingevallen. De zandstorm,
die uit de Gobi komt en de stad den gehee-
len namiddag in een wolk van stof heeft
gehuld, is gaan liggen. De laatste zonne
straal heeft de bloedroode muren van do
Verboden Stad gestreeld. Spoedig zullen de
kraanvogels uit den Keizerlijken Tuin hun
nachtelijken vliegtocht gaan maken.
De stad heeft het gezicht van een
grijsaard, door duizend rimpels van
een meecloogenloos leven doorploegd,
maar yau rust en wijsheid oyerstroo-
Een karbouwengevecht op de Philippijnen.
dië. Ook daar is zoowel de groot als de
kleinhandel meerendeels in handen van
Chineezen en zelfs in het kleinste Ja-
vaansche dorp vindt men een Chineesche
„toko" (winkel, bazar).
Slechts één wereldhistorie.
De ontwikkeling der toestanden op de
Philippijnen is niet alleen van belang
voor de Europeesche landen, welke groote
gebieden beheerschen in dit deel van de
wereld, doch ook voor de andere. In een
studieboek over „de geschiedenis van den
Oriënt" geschreven door Aimerikaansche
professoren, las ik de opmerking: „Door dc
snelle ontwikkeling van den wereldhandel
en de verbetering in de middelen van het
verkeer, is de wereld veel kleiner gewor
den, dan zij twintig jaar geleden was. In
deze moderne tijden is er niet meer een
aparte geschiedenis van den Oriënt en den
Occident. Er is slechts één wereldgeschie
denis".
Inderdaad, tusschen de gebeurtenissen op
het Westelijk halfrond en het Oostelijk half
rond bestaat een nauwe samenhang, zooals
den laatsten tijd herhaaldelijk bewegen is.
J. K. BREDERODE.
mend. Deze oogen zullen nimmer
uitdooven, maar deze trekken zullen
ook nooit meer jong zijn. Peking is
het eeuwige middelpunt van een
wereld, die niets van andere werel
den weet,die niets van andere
werelden weten wil.
Dit gevoel overvalt den vreemden bezoe
ker onmiddellijk. Evenals de marmeren in
schriften van de Verboden Stad den amb
tenaren bevelen, van het paard te stijgen,
dwingt de gestelijke lucht van Peking den
handelende uit het zadel van de daad. Boven
de tronen van de keizers staat van hal tot
hal in dikke gouden letters op zwart gelak
te borden de aanmaning van Laotse, „zon
der actie te werken". Op alle vrije muren
verkondigen enorme plakkaten van de Ja
pansche bezettingstroepen het „Nieuwe Orde
in Azië" en roepen het Chineesche volk tot
organisatie op. Zoo staat schrift tegen
schrift
Japan's penetratie.
Peking is op het oogenblik de hoofdstad
van de vijf door Japan bezette Noord-Ohi-
neesche provincies en zetel van een provi
sorische regeering, die door Tokio gecontro
leerd wordt. De Japansche ambassade, de
opperbevelhebber van het leger in Noord-
China, het Japansche Bureau voor China, al
deze autoriteiten zitten in Peking en trach
ten China met de „Nieuwe Orde" te verzoe
nen. Wat echter eens samenwerking en
Nieuwe Orde in Azië' (zonder Europeanen)
worden moet, is voorloopig nog maar slechts
de poging, met het ongrijpbare China in
contact te komen. Noord-China is nog
steeds niet over den toestand van een „be
zet gebied" heengekomen. Het is, alsof deze
oude cultuurbodem aarzelt, de zaden van
vooruitgang te ontvangen van degenen, die
eens zijn scholieren waren.
De oorlog is, van Peking uit gezien,
niet sléchts een militair en politiek
conflict, maar veel meer nog een
geestelijk drama. Daad en wijshei
staan hier tegenover elkaar, alsof
Chineesche élite wil niets van Japanners weten
onafhankelijkheidsbeweging uit.
Op het eiland Luzon werd een
onafhankelijke Philippijnsche regeering uit
geroepen, maar ook op het eiland Negro
geschiedde dit en de „onafhankelijken"
van het eiland Negro wilden niets weten
van de „onafhankelijken" van Luzon. Spoe*
dig reeds waren de toestanden op 't eiland
Negro zoodanig, dat de bewoners om Ame
rikaansche bescherming verzochten. Ame
rikaansche troepen onder bevel van gene
raal Smith werden aan land gezet en her-
De Chineezen vermengden zich met de
bevolking en de gedeeltelijk Chineesche af
komst van vele Philippijnen is te zien aan
de oogen: ze hebben min of meer scheeve
Chineesche oogen. Ook nu nog wonen er
honderdduizenden onvervalsche Chineezen,
die een groot deel van den handel in han
den hebben. Chineezen zijn nu eenmaal
geboren kooplieden, terwijl de Maleische
rassen weinig koopmanstalent bezitten.
Hetzelfde neemt men waar in Ncderl. In-
het eeuwige tegenstellingen zouden
zijn. De wijsheid, zoo schijnt het,
zegt tot de daad: „Jij bent ruw!" En
de daad antwoordt: „Jij bent zwak!"
De Chinees is hoogmoedig.
De Japanners grijpen in het luchtledige,
zij worden door de Chineesche elite in den
steek gelaten. Bijna alles, wat ijl leidende
functies met de Japanners had kunnen me
dewerken, heeft zich uit Peking terugge
trokken. Economen, ambtenaren en intel-
lectueelen zijn niet bereid geweest, de hel
pende hand aan de Japansche indringers
te bieden. De groote Japansche plannen tot
exploitatie van Noord-China zijn nog steeds
niet in een stadium van uitvoering geko
men. Men moet zelfs zeggen, dat de moder
niseering van China, die sinds tien jaren
koortsachtig bedreven wordt, in de vijf noor
delijke provincies ech soort van verlangza
ming ondergaat, wijl de Chineezen er zich
tegen verzetten, moderne techniek en orga
nisatie van Japan dus, naar zij zioh uit
drukken, „uit de tweede hand" aan te ne
men. De hoogmoed van den Chinees is
steeds zeer groot geweest. Hij heeft in het-
bewustzijn, de cultuur in het Oosten ge
schapen te hebben en nog op het oogenblik
haar sleutel alleen te bezitten, Japan is voor
hem een volk van scholieren, dat zijn ge
heele cultureele leven aan den Chineeschen
geest te danken heeft. Doordrenkt van dc
wijsheid zijner filosofen ziet het in de Ja
pansche activiteit een bijzonder gevaarlijk
soort moderne speculatie, die met korte tijd
perken rékent en zich overgeeft aan het
„bijgeloof der ontwikkeling". Omgekeerd
voelt de Japanner zich in zijn dikwijls iet
wat overdreven plichtsgevoel door de on
verschilligheid en het geduld der Chinee
zen gekwetst en verwijt hij hun staatsvijan-
dige egoïsten te zijn.
Hij raast niet langs de wegen
Met ongetoomde vaart,
Hij zweeft niet door de luchten,
Dat ligt niet in zijn aard.
Hij blijft ook bij zijn sporten
Het liefst maar kerngezond,
En staat met bei z'n beencn
Graag stevig op den grond!
Hij tuurt vaak bij een sluisje
Op 't wieb'lend watervlak.
Dan voelt hij zich tevreden
En puik op zijn gemak,
Of deinend in een bootje,
Verborgen tusschen 't riet,
Daar geeft hij om de zorgen
Van heel de wereld niet!
Hij weet verheugd te wachten
Op 't schoone avontuur,
En hij betaalt zijn kansen
Daarvoor ook nooit te duur.
In troebel water visschen,
Dat gaat hem weinig aan,
Dat heeft aan al zijn vangsten
Nog nooit geen goed gedaan!
Alleen... hij heeft één foutje,
Speciaal op zijn gebied,
Hij ziet vaak visschen grooter,
Maar zóó groot zijn ze niet!
En enkele verhalen
Van „kanjers", die... en die,
Die duiden in de verte
Op zeer veel fantasie!
Besproeiing van den tuin
In een droge periode, zooals wij in de afge-
loopen maand gehad hebben, is het oordeel
kundig besproeien van den tuin lang niet
ieders werk. Heel vaak ziet men, dat na een
warmen dag de tuinslang ter hand wordt ge
nomen en een groote hoeveelheid ijskoud wa
ter in den tuin wordt gespoten. Hier en daar
vormen zich zelfs plassen. Wie den grond na
zoo'n kunstmatige gietbui eens goed bekijkt
kan constateeren, dat die geheel dichtgeslagen
is. Hij is niet los meer. Dit is voor den plan
tengroei zeer nadeelig. Men bewerkt daardoor
immers, dat de lucht niet voldoende in den
grond kan komen. Dit belemmert de ademha
ling van die deelen der plant, welke in den
grond zgn, zoodat de strijd om het bestaan,
die voor de tuinplanten toch al vaak zoo
moeilijk is, nog meer wordt verzwaard. Boven
dien werkt zoo'n groote hoeveelheid ijskoud
water op de plant, die den geheelen dag in de
zon heeft gestaan, zeer nadeelig. Het heeft
dezelfde uitwerking als een koude douche op
iemand, die zeer verhit is.
Men zal zich na deze inleiding natuurlijk af
vragen, hoe dan wel gesproeid moet worden.
Het beste is, dat er in den vroegen morgen ge
sproeid wordt. Voor dit sproeien gebruikt men
liefst een z.g. gazonsproeier. Men kan deze
op groote buitenplaatsen wel vaak in werking
zien. In den vroegen morgen als de grond
nog koud is en de planten frisch zijn, wordt
de gazonsproeier in werking gesteld. Heele
kleine droppeltjes vallen als fijne regen op
de dorstige planten. Doordat de droppeltjes
zoo klein zijn, neemt de temperatuur van het
water reeds toe door de hoogere luchttempe
ratuur. Alles wordt dan meer gelijkmatig
warm. Naarmate de zon hooger aan den he
mel stijgt, wordt het warmer en wordt het fijn
verdeelde water ook warmer. Deze besproei
ing kan men volhouden tot ongeveer tien uur
in den morgen. Sproeien in de volle zon is
minder goed. Er blijven wel kleine droppeltjes
op de bladeren der planten liggen. Worden
deze door de zon beschenen, dan kan dit
eenigszins werken als een brandglas, waar
door het blad beschadigd dreigt te worden.
De gazonsproeier kan men draaiend en niet-
draaiend, naar één zijde en naar alle zijden
sproeiend krijgen. Het hangt van de verdee
ling van den tuin af aan welke men de voor
keur zal geven. Heeft men op de manier ge
sproeid als boven is aangegeven, dan blijft er
gedurende een groot gedeelte van den dag
een aangename vochtige atmosfeer in den
tuin.
In de practijk spuit men meest 's avonds.
Men moet er dan voor zorgen, dat aan de
slang een goede fcroes is, zoodat ook nu het
water zoo goed mogelijk verdeeld over de
planten wordt verspreid. Dit spuiten is niet
moeilijk, omdat de slang aan de kraan der
waterleiding verbonden wordt.
Men heeft twee soorten tuinslangen in ge
bruik. Deze zijn de gewone tuinslang en de
gewapende tuinslang, die vaak van Duitsch
fabrikaat is. De laatste is omgeven door een
spiraal van gegalvaniseerde draad. Men
meent wel, dat een gewapende tuinslang ster
ker is dan een gewone. Toch behoeft dit niet
het geval te zijn. De sterkte van de slang
hangt af van de dikte van de rubberwand;
hoe dikker deze wand is, des te sterker is de
slang. Natuurlijk is zij dan ook duurder.
Maar zij kan dan zóóveel langer mee, dat de
duurste slang dan toch ook weer voordeeliger
is. Bij het aanschaffen is het dus wel verstan
dig daar rekening mee te houden.
A. v. d. LIJN.
Ze staan weer aan het water.
Hun hengels in de hand,
De zorgen zijn voor later,
De zon schijnt over 't land!
Er zijn zoovele plekjes
In 't riet, zoo knus en fijn...
't Is lang niet slecht bekeken,
Al heeft hij wat gebreken,
Om in de zomerweken
Trouw hengelaar te zijn!!
KROES
Juni 1939. (Nadruk verboden.)