Voor den Zaterdagavond OUDERS Xofr ncuMl! 't HOEKJE Hoe het zweefvliegtuig de lucht veroverde Van kinderspel tot mannensport Wat in twintig jaar zweefvliegen reeds werd bereikt. ZWEEFVLIEGEN! Ja, zweefvliegen! Wie heeft er tegenwoordig niet van zweefvliegen gehoord? Wie heeft er tegenwoordig niet zoo nu en dan een kort berichtje in de krant gelezen over een zweefvlieger, die een paar honderd kilo meter over land had gevlogen? Meestal is het maar een kort berichtje, zoo, ergens weggedrukt in een verloren hoekje. Daar staat het dan, simpel en nuchter. Maar wat er alles achterschuilt, vermeldt het niet. En niemand valt het op en niemand wijdt er veel aandacht aan. Al zal dikwijls de vraag opkomen, hoe het eigenlijk gaat. Het hoe, waar dit artikel over zal gaan en dat hopenlijk mag bijdragen een juist licht op de zweefvliegerij te laten vallen. Precies als in een sprookje. Voor den goeden gang van zaken is het noodzakelijk bij het begin te beginnen. In ons geval wordt dat dus een beetje zwem geschiedenis. Geschiedenissen en speciaal wonderbaarlijke geschiedenissen, waar toe de zweefvliegerij inderdaad hoort vangen altijd aan met „er was eens". Zoo was er dan eens een vacantieganger. Een erge luie, want hij lag op z'n rug in de zon op een van de vele hellingen van het Rhöngcbcrgte. Boven z'n hoofd zweefden de arenden en waren ook lui. Ze deden geen slag met hun vleugels en bleven toch boven, in prachtige glijvlucht om en door elkaar zweven. De droomer beneden viel het ook op. Z'n belangstelling ontwaakte. Wat die vogels deden, zou een mensch eigenlijk ook moeten kunnen doen. Sterker nog, wat die vogels deden, kon een mensch ook. Alle luiheid viel van „Rhönvater" Ur- sinus af. Z'n brein begon te werken. Nee, maar dat moest mogelijk zijn! En het was mogelijk. In den zomer van 1920 kwa men de zwevers bijeen op de Wasserkuppe, dat gedeelte van de Rhön, waar de jaar- lijksche wedstrijden gehouden worden. On der de deelnemers bevond zich o.a. ook onze landgenoot Fokker. Zooals alle begin, was ook dit moeilijk. De tijden werden eerst nog gerekend in seconden en minu ten. Maar in den loop der jaren werden het toch uren. De afstanden werden grooter. Niet meer eenige kilometers, neen men moest al met honderdtallen gaan rekenen. Het was een sport, waar wat inzat. En dat werd er uitgehaald, omdat het Verdrag van Versailles de Duitschers verbood om mo torvliegers op te leiden. Toen het niet mèt motor ging, moest het maar zonder motor. Wat geschiedde? Bovendien was er het voor die dagen belangrijke gedachte voordeel van een terrein met helling. Zoo was Duitschland voorbestemd als bakermat van de zweverij en was het ook mogelijk dat wij in Nederland pas over zweven begon nen te denken, toen de Duitschers al met uren en honderdtallen kilometers rekenden. We schreven toen 1929. Verschillende lie den staken de koppen bij elkaar, richtten een club op, met het verheugende resul taat dat in 1930 het eerste zweefvliegtuig op onze duinen verscheen. Vele bokke- sprongen heeft het daar verricht, vele schoone herinneringen aan en vele sterke verhalen uit den oertijd van de Nederland- sche zweverij stemmen nog uit die dagen. Maar de ontwikkeling stond niet stil. Ook vlak terrein bleek geschikt te zijn om aan deze sport te „doen". Overal verschenen clubs. De resultaten groeiden ook bij ons. We rekenen nu ook met uren en honderd tallen kilometers. We beginnen ook mee te tellen in de internationale zweefwereld. Zelfs zijn er al plannen om deelname aan de Olympische zweefwedstrijden volgend jaar in Finland. Maar laten we ons niet in de toekomst verdiepen. Voorloopig is de belichting van het heden voldoende, te De jeugd oefent met de zelfgemaakte modellen. Ziveefvliegsport in den dop. meer daar het verleden nu eenigszins aan de vergetelheid is ontrukt. Wat is zweefvliegen eigenlijk? Met dat al hebben we echter nog steeds r.iet bekeken, wat zweefvliegen eigenlyk is. Stel U voor, een vlieger, zittende in een motortoestel zet z'n motor stil. Nu denken velen, dat het onherroepelijk naar beneden valt. Mis! De vlieger geeft het met z'n stuurorganen een stand, zoodanig, dat de neus iets omlaag wijst, waarna het toestel kalm door de lucht naar beneden glijdt. Hierbij verliest het hoogte. Wat natuur lijk is. doch tegelijkertijd verplaatst het zich ook naar voren. Nu heet het hoogteverlies per seconde, de daalsnelheid en de verhouding tusschen verloren hoogte en in dezelfde tijd afge legde weg, de glijhoek. Door het gewicht en de constructie van het motortoestel zijn deze uiteraard niet zoo gunstig mogelijk, al zijn ze meer dan voldoende om het toestel veilig te landen. Men heeft echter toestellen gebouwd, waar het wel zoo was, echte „zweef"-toe stellen. Er zyn toestellen met een daal snelheid van 0.5 M./sec. en een glijhoek van 1:30. Weet U wat dat zeggen wil? Niet meer of niet minder, dan dat U van een hoogte van 1000 m. nog ruim een half uur noodig hebt om beneden te komen, terwijl U in dien tijd een afstand aflegt van 30 K.M.! „Ja, maar..?", zult U zeggen, „van zwe ven heb ik niets gemerkt." Inderdaad! Dit is ook maar een gewone glijvlucht. Voor zweven komt er het volgende bij. Zooals gezegd verliest het vliegtuig hoogte. Deze hoogte verliest het ten opzichte van de om. ringende lucht. Wanneer we nu echter de heele hoeveelheid omringende lucht met een snelheid gelijk of grooter dan de daal snelheid van het toestel omhoog bewegen, dan zal dit t.o.v. de omringende lucht hoogte blijven verliezen, maar t.o.v. de aarde op dezelfde hoogte blijven of zelfs stijgen. Het is het beste te vergelijken met iemand die tegen den stroom op tracht te loeien, wat niet lukt. Rekening houdend met het water, beweegt hij zich voort, doch ten opzichte van de oevers ligt hij stil of gaat zelfs achteruit. Nu zorgt de natuur gelukkig voor het omhoogbrengen van de omringende lucht. We spreken in zoo'n geval van stijgwinden. Voor ons zijn van belang de hellingstijg- wind en de thermische stygwind. Hellingstijgwind ontstaat, wanneer wind tegen een helling opstrijkt. Deze wordt dan gedwongen omhoog te gaan, waardoor de stijgende beweging veroorzaakt wordt. Het was in dit soort stygwind, dat de arenden boven de Rhönhellingcn zweefden en het was in dezen stijgwind van onze duinen, dat het eerste in Nederland gebouwde zweefvliegtuig (door Pander) onze zweve- lingen enthousiast maakte. En nog geniet deze stijgwind veel belangstelling, omdat hy, meestal langdurig voor handen blijft. Dus geschikt is voor het maken van duur- records. Hoekstra heeft niet minder dan 24 uur voor onze duinen gehangen, terwijl het wereldrecord op ongeveer vijftig uur staat. De populairste en meest gebruikte stijg wind is de „thermiek". U hebt natuurlijk wel gemerkt, dat de lucht boven een bran dende kachel opstijgt. Het zelfde vinden we in de natuur ook terug. Een zandvlakte wordt door de zonnestraling erg warm en fungeert dan als kachel. De lucht er boven gaat stijgen. Deze wordt aangevuld door koudere lucht uit de omgeving, die op haar beurt weer verwarmd wordt en opstijgt. Nu is er zelfs niet eens een zandvlakte voor noodig om opstijgende lucht te krijgen. Een door de zon verwarmd koren- of heide veld is al voldoende. De kunst is natuurlijk om de stijgende luchtstroomcn te vinden, want te zien zijn ze niet, al vinden we vaak boven een ther misch gestegen luchtkolom, een prachtige stapel- of cumuluswolk. Gelukkig zijn er instrumenten gemaakt, die aangeven, of het vliegtuig stijgt. Een vlucht over land geschiedt in 't kort als volgt. Het zweef vliegtuig zweeft al cirkelend in de stijgen de lucht omhoog tot geen stijging van be lang meer plaats vindt. Nu wordt snel rechtuit gevlogen en naar een volgende stygkolom gezocht. Hierin wordt de door het zoeken verloren hoogte, zoo goed moge. lijk weer ingehaald. In dezen stijgwind kunnen heel goed groote afstanden afge legd worden, wat het wereldrecord wel bewijst, dat op 650 km. staat. Verschillende startmethodes. De grootste kunst is echter om het toe stel in het stijgwindgebied te krijgen. Bij den hellingstijgwind werd het toestel met een gummikabel weggeschoten. Op dezelfde wijze als de catapult van een straatjongen werkt. Maar dan in 't groot. Andere methoden werden evenwel uit gedacht, zoodat we ook nog de vliegtuig-, de auto- en de autolierstart kennen. Deze startmethoden kunnen we het beste ver gelijken met het oplaten van een vlieger. Een jongen die een vlieger op wil laten, holt met dit instrument aan een touw te gen de wind in. De auto- en vliegtuigstart zijn net zoo. Het zweefvliegtuig is met een kabel verbonden aan de auto of aan het motortoestel. Deze hollen nu met het ï.wcefvliegtuig tegen den wind in en la ten het zoo op. Eenmaal op voldoende hoogte kan de bestuurder de kabel los koppelen en alleen verder vliegen. Het eenige verschil tusschen de auto- en de vliegtuigstart zit hierin, dat het vliegtuig mee kan gaan naar boven, waardoor de starthoogtc veel grooter kan zyn. Bij de autolierstart tenslotte, wordt één van de achterwielen van een kabel trommel voorzien en opgekrikt. Deze ka- Op de „bok" van het zweeftoestel. Gereed voor den start. bel is 3.5 m.m. dik en heeft een lengte van 1l8 k.m. Het vliegtuig staat aan het eene, de lier aan de andere zijde van het vliegterrein. De kabel verbindt beide. Met behulp van de automotor wordt de kabel opgewonden en zoo het zweeftoestel ge start. De opleiding tot zweefvlieger Het spreekt vanzelf, dat om zweefvlie ger te worden, zeer zeker een opleiding noodig is. Nu zijn de meeste lestoestellen éénpersoons, zoodat langzaam begonnen wordt. Eerst niets anders, dan een glijpar tij over de grond om aan ie roeren te wen nen. Daarna een klein eindje boven de grond en met toenemende vaardigheid steeds hooger. Doch in elk geval nog al leen maar rechtuit. Heeft de leerling hier in voldoende vaardigheid dan wordt het bochten draaien beoefend, benevens het maken van doellandingen, d.w.z. zoo dicht mogelyk bij een van te voren aangeduide plaats landen. Het gemakkelijke toestel kan nu zoo langzamerhand voor een iets gevoeliger toestel verwisseld worden, om via overgangstoestellen te eindigen met de prestatie-toestellen. Men leert per slot ook niet fietsen op een superlichte racefiets. Daar de boven omschreven opleidings methode, de soloinstructie, vrij langzaam gaat, aangezien het directe persoonlijke contact tusschen leerling en instructeurs ontbreekt, ziet men ook wel gebruik ma ken van 2-persoons lestoestellen, die ech ter het nadeel hebben van vrij kostbaar in aanschaffing en onderhoud, speciaal vlieg kosten, te zyn. Uit het vorenstaande zal u duidelijk zijn, dat dit alles niet zoo maar gebeuren kan, doch dat hiervoor het een en ander geor- ganiseerd moet zijn. Inderdaad is dit zoo. In tegenstelling met hier en daar heer- schende begrippen wil ik zeggen, dat zweefvliegen absoluut niet gevaarlijk is. Iemand die voetbalt heeft veel grooter kans om z'n been te breken, dan een zweefvlie. ger. Daarvoor is echter toezicht noodig. Dit toezicht wordt gehouden door den onder het Departement van Waterstaat ressortee- renden Luchtvaartdienst. Deze draagt er zorg voor, dat niet eenige jongelui uit Ner- genshuizen, die uit bezemstelen en pap katoen een, naar hun meening, kunstig iets gewrocht hebben, daar mee op de mensch- heid worden losgelaten. Elk zweefvliegtuig moet voorzien zyn van een bewijs van luchtvaardigheid. De oplei ding van zweefvliegers en de bouw van zweefvliegtuigen mag slechts plaats vinden door instructeurs en technici, die daarvoor een door den luchtvaartdienst gehouden examen met goed gevolg hebben afgelegd. Al deze goede zorg is vastgelegd in het „Rijkstoezicht op het Zweefvliegen". Tot zoover de taak van de overheid. Ook de ciubs hebben zich aaneengesloten tot de Bond van Nederlandsche Zweefvliegclubs, die thans 32 clubs met totaal 850 leden telt. Deze bond is nauw verbonden aan de Ko- ninklijke Nederlandsche Verecniging voor de Luchtvaart (K. N. V. v. L.) Hiertoe behooren ook de Jeugdlu-ahtvaart- club3, (die de modelvliegtuigsport beoefe nen), zoodat zoo mooi de algemeene lijn Jeugdclub zweefclub motorvlieger gepropagandeerd wordt. Tot de mijlpalen in een zweefvliegersle ven behooren de door de K. N. V. v. L. uit te reiken brevetten. Te weten het A-. B-, C-, Zilveren C en Gouden C brevet. De eerste drie zijn de opleidingsbrevetten. Zil veren en Gouden C de prestatie brevetten. Om U een indruk te geven wat er voor een prestatie brevet gedaan moet worden volgen hier eischen voor de „Zilveren C". a. een duurvlucht van 5 uur. b. een afstandsvlucht van minimum 50 k.m.. c. een hoogtevlucht van minimum 1000 meter. Het resultaat van nauwelijks 20 jaar zweefvliegen. Tot welke resultaten de zweefvliegerij al geleid heeft, blijkt uit het feit, dat er op de wereld zeker al eenige honderden zilveren C-'s behaald zyn. Na dit lange betoog zult U zich mis schien afvragen wat het nut en het doel van de zweefvliegsport eigenlijk is. Sport die mannen kweekt. Mannen, die zullen zijn als onze zeevarende voorouders. Man. nen die den naam van Nederland over al. Ie werelddeelen zullen voeren. Iedereen praat over vliegen. Maar als het op vliegen aankomt, ho-maar! En het is toch zoo jammer. Vliegen is mooi en zoo als wel eens gezegd wordt, zweefvliegen is mooier. Doch beide hebben gemeen, dat we ons boven het aardsche kunnen ver heffen en over grenzen en landen kun nen kijken, wat toch waarlijk de verbroe dering niet tegen zal werken. Dit is ech ter de idealistische kant van de zaak. Ook voor de wetenschap is er veel gedaan. Me nig motorvliegtuig bezit vormen en con structiedenkbeelden, waarheen de zweef vliegtuigen de weg hebben gewezen. De weerkundigen hebben er trouwens ook van geprofiteerd. De kennis van de luchtstroomingen etc. is er ontzaglijk door verbeterd. En zoo zou ik door kunnen gaan Want deze sport is interessant. Wie er nog meer van weten wil kan zich voor inlich tingen wenden tot de Kon. Ned. Ver. v. Luchtvaart, secretaris B. N. Z. C., Anna Paulownaplein 3, Den Haag. Dc seizoenen des levei Het leven is wisselvallig a|| jaargetijden. Goede tijden en kwade tijden, lief en suces en mislukking, wisselen elkaar het leven. Wanneer het „zomer" is in ons k wanneer het ons in alle opzichten goed dan weten wy dat dit niet altijd zoo blijven. Dat is geen reden, om er niet ten i van te genieten: integendeel, is het i eigenschap van de menschelyke natuur met volle teugen te genieten juist van gene, waarvan wy weten, dat het ons t voor korten ty'd gegeven is. Wat men voorgoed meent te hebben»; i overd, waardeert men niet meer zoozeer. Maar tobt één verstandig mensch ove: kilte van den herfst of over de koude den winter zoolang hij geniet van de k> terende warmte van de zomerzon? N» immers! Tj Herfst en winter behoeven trouwens gL verschrikkingen te vormen, wanneer maar een kachel en brandstof heeft. Welnu, ieder kan zich verzekeren vanl figuurlijke „kachel" en „brandstof" tej dat de „winter" van het leven komt. Wanneer men belangeloos vriendi zoekt, wanneer men iets over heeft v degenen, die men zyn vrienden noemt, kan men zeker zijn van een compenseer? „warmte", wanneer de „winterdagen" het leven aanbreken. Al kan vriends, ons niet schadeloos stellen voor alles, het altijd een steun om in moeilijkheden te v» 3 len, dat er iemand naast ons staat, die q niet alleen laat en die bereid is om voor te doen wat in zijn of haar vermogen ligt Zij, die, gevoelig zyn en vatbaar v» groote ontroering, zullen een warmer leves zomer hebben en een kouderen levenswil* dan anderen. Zij nemen gemakkelijker een risico, ze verlangender naar geluk en reageeren intc ser op geluk en ongeluk dan anderen. Z|j zullen meer lijden, maar ook meer j nieten, zrj zullen het leven meer volkom beleven: alles te zamen genomen zal leven rijker en voller zyn dan het leven hen, die nuchterder en oppervlakkiger i aangelegd. Men moet trouwens door het leven m zijn aangeboren natuur zooals die nu ee maal is. Men kan wel wenschen minder gevoelig spontaan te zijn: wanneer men het wèl is, er vermoedelijk weinig aan te veranderen. Gevoelige menschen zullen meer da eens in hun leven een slag krijgeu, die meenen, niet te kunnen dragen. En zij kc nen, hoe paradoxaal dit moge klinken, s eens kracht putten uit de herinnering at een anderen slag in het verleden, wanner zij eraan denken, dat zij toen ook meende het niet te kunnen dragen en dat ze d» ondanks toch hun wenwicht hebben teruj ontvangen, Hoe het zij, wij moeten de seizoenen n het leven eenmaal meemaken, evengoed t de verschillende jaargetijden. Het kan f altijd zomer zyn. Maar zorgt kracht te j ten uit de zomerzon van het leven, zool) deze voor U schijnt: houdt het besef dat het leven perioden heeft, die meer de moeite waard zyn en dat de seiz< vna het leven afwisselen als de jaargetjjd» En denkt met Shelly: „Als de winter k« kan de lente niet ver meer zijn". DR. JOS DE COCK VOOR DE Het probleem enuresis (bedwatereo) Over het vraagstuk van de z i n d e 1 y k- h e id bjj het jonge kind is reeds heel wat lectuur verschenen. Ik zal hier niet trachten een definitieve oplossing van dit probleem te geven, doch volstaan met een beschou wing, welke ik in hoofdzaak ontleen aan het werk van de bekende kinderpsychologe, Prof. Dr. Charlotte BUhler. In haar werk „Practische kinderspychologie" heeft zij het bedwateren behandeld. Zy zegt o.m.: „Ze kere dingen, die het kind te vroeg leert, worden slechts verworven ten koste van andere dingen, die door dit te vroege leeren worden geschaad. Daardoor treden dus on gunstige nevenwerkingen op. Een voorbeeld uit de praktjjd, dat zeer veel voorkomt, is de te vroege poging van vele moeders en kinderverzorgsters, om zuigelingen reeds in het eerste levensjaar aan zindelijkheid te wennen. Dat zijn die baby's, die er altijd uitzien aliof ze door een ringetje gehaald zijn, waar geen smetje aan geduld wordt, die niets mogen kreukelen of vuil maken, zonder dat de vinger dreigend wordt opge heven en op booze toon een vermanend woord wordt gesproken en die men zoo mo gelijk nog eer ze spreken kunnen er op tracht te dresseeren, dat ze vooruit waar schuwen, wanneer ze hun behoefte moeten doen. Het resultaat is altijd enuresis (bed wateren) en hartstochtelijke belangstelling voor uitwerpselen, zoodra het strenge toe zicht zich verwijdert en angst toestand en in verband met verbod en verbodsovertreding. Gedreven door het verlangen, dat het kind zoo spoedig mogelyk zindelijk zal zijn en zich alle goede gewoonten zoo spoedig mo gelijk eigen zal hebben gemaakt, beginnen vele moeders en kinderverzorgsters zoo vroeg mogelyk met zulk soort opvoedings methoden en pogingen, zonder zich af te vragen of het kind daardoor niet in andere opzicht nadeel zou kunnen ondervinden. 1 meest zyn voor zulke fouten nog gei waard, die de oude traditie volgen en a6 zoo doen als hun moeders en grootmoedr het ook met succes deden. Waar echter w half doordachte hygiënische opvoeding* grippen of met de gedachte, van de op» ding tot zelfstandigheid op het kind experimenteerd wordt, daar moeten vaak nawerkingen en nevenwerkingen zulk een vervroegde training vaststellend Uit bovenstaande volgt, dat te pogingen meestal met averechtschen slag bekroond worden, toch meene men l dat late pogingen dan de oplossing brengen. Integendeel: men moet het tijdstip weten te kiezen en dat tijdstip voor de zindelijkheid meestal na het levensjaar pas aangebroken. De groot! ders weten dit en zij haasten zich niet,* moderne moeder wil helaas van de oude,f ervaringen berustende methoden niets ten en tracht aan de hand van goedWp paedagogische lectuur van haar kind wonderkind te maken. De dwaze zucht, met het kind te kunnen pronken, om f kunnen zeggen: „Myn kind is zindei$*" brengt velen op hol en het ergste i», anderen zich er aan storen en beginnen twyfelen aan de raad van vader en moedtr, die het vroeger anders deden. Het kind straffen en slaan, wanneer W een ongelukje gehad heeft lijkt rnjj persoon lijk afkeurenswaardig. Men doet er alle» maar angsttoestanaen door ontstaan, welkt het kind zyn leven lang zal biyven houd» Beter ïykt my de methode, welke dr. Ha maker eens beschreef naar aanleiding van mededeeling van een zeer eenvoudige arbei dersvrouw. Doch hierover meer in het toi* gende hoekje.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1939 | | pagina 16