GIDSEN ter zee
TREKT DE POOTVISCH WEG?
Wij lazen voor U
Wat zou de
scheepvaart zijn
zonder loodsen
Boter naar lndië, maar hoe?
VOGELS
Wat zou de scheepvaart zijn zonder
loodsen? Een buitengewoon riskan
te onderneming, waaraan maar
weinigen hun leren zouden wagen.
Ja, eigenlijk kan men wel zeggen,
dat dé scheepvaart zonder lood
sen geheel onmogelijk is'langs de
meeste kusten, vooral in tijden
van ooirog, wanneer de loodsen
nog noodzakelijker zijn dan anders.
DE MAN, DIE NAAST DEN KAPITEIN
OP DE BRUG STAAT
Wie er 't eerst was
V
Voorbij rijn de dagen, toen de lood
sen over de zee uitzwemden en hon
derden mijlen lang storm, regen,
vorst, sneeuw en ijs trotseerden om
de schoeners op te vangen. Dit wa
ren de dagen, toen de zeilschepen
nog de wereldzeeën beheerschten.
Toen kwam het voor de loodsen aan
op de scherpste oogen; en het loods-
den schoener mee te nemen in veili-
schip, dat zich het verst in zee waag
de, ontving gewoonliik opdracht, den
schoener mee te nemen in veilige ha
ven. De wet schreef toen immers
voor, dat aan den loods, die het eerst
het schip bereikte, de opdracht moest
worden- verstrekt.
Reeds van de eerste ontwikkeling van de
scheepvaart af was het de gewoonte, in stre
ken, waar moeilijke toegangen tot de haven
plaatsen waren, een loods aan boord te ne
men, of zich door een vaartuig, waarop zich
een loods bevond, te doen voorafgaan. En
nog heden ten dage is ondanks de betere
betonning, bebakening en verlichting, het
nemen van een loods voor het aanloopen van
een haven over de gelieele wereld regel,
daar de loods bij uitstek plaatselijk bekend
is, ook wat de geldende voorschriften betreft,
en bovendien een loods met de functie van
havenbeambte veelal het schip te bestem
der plaatse op de voor de haven voorge
schreven wijze verankert.
De zee even goed kennen als zijn
pakl
Een loods, die een groot schip ge
leidt, dient den bodem van zee en
haven ter plaatse even goed te ken
nen als zijn zak. Alvorens hij door
den staat wordt toegelaten als loods,
moet hij een zeer zwaar examen af
leggen, en aantoonen, dat hij alle
diepten, ondiepten, kanalen, vuurto
rens en zeestroomingen grondig kent.
Voor dien tijd moeten zij bovendien gedu
rende een aantal jaren doorgaans onge
veer 8 jaar als loodsleerling op een schip
hebben gevaren. Gewoonlijk heeft een loods
dan ook reeds den 30-jarigen leeftijd be
reikt, voor hij alleen de brug van een schip
mag betreden.
Naast den kapitein op de brng.
Wanneer' men met een der moderne,
luxieusc oceaanstoomers de „Groote Vijver"
oversteekt, en de haven van New York is
binnengeloopen zonder ook maar één enkel
schrammetje te hebben opgeloopen, schijnt
dit voor de passagiers zoozeer vanzelfspre
kend te zijn, dat ze er zelfs niet aan den
ken, er ophef van te maken. Van den man,
die naast den kapitein op de brug staat,
neemt geen «Ier passagiers, die gedurende
de overtocht in alle lijken en gaten van
ht»t schip hebben rondgeneusd en officieren
cn bemanning door hun voortdurende en
nieuwsgierige vragen bijna tot wanhoop heb
ben gebracht, notitie
Niet meer met hoogen hoed....
.Inderdaad, de loods van de New Yorkschc
haven draagt niet meer zooals vroeger een
gckleede jas en hoogen hoed, wanneer hij
het schip betreedt Ook op zee heerscht
de „eeuw van de machine", verzekeren de
doorgewinterde zeeloodsen, die alle aanko
mende vaartuigen, van een oude „tramp -
boot af tot een modern 80.000 tons schip toe.
van den Ambrose-vuurtoren af langs de Baai
omlaag brengen en dan aan dc Pier van de
North Rivcr vastmeren.
Onverstroorbaar.
Van Ambrosc tot dc Batterij moet hij met
den zeebodem vertrouwd zijn, en voor ver
rassingen mag hij niet komen te staan. ie
het zoeloodsenstation bezoekt, zal versteld
staan over do rust en kalmte, waarmede
deze lieden te werk gaan, bescheiden en zon
der ook maar eenigen ophef te maken. Daar
is bijvoorbeeld Henrv M. Clarke, sedert vele
jaren hoofd van de Jersey-loodsen. Hij be
treedt de „Batterij", waar zich het loodsen-
Als een New Yorksche loods de „Oneen
Mary" heeft binnengebracht", wordt hij
goed betaald! Want de berekening geschiedt
volgens den diepgang van het schip en de
O veen Mary is, zoo zeggen de loodsen, een
„langbeenige" boot, zij heeft een diepgang
van 11 tot 12 meter.
kwartier bevindt, alsof hij een wandelinge
tje in zijn tuin maakt. Toch heeft hij zoo
juist de geweldige „Queen Mary" in de ha
ven gebracht, haar veilig aan de Pier ge
meerd, en is toen zonder zelfs een zucht
van verlichting te slaken onverstoorbaar
langs de valreep weer aan land gegaan!
„Eigenwijze schepen."
Reeds ongeveer 30 jaar brengt Clarke groo
te en kleine schepen binnen. „Welk soort
schepen zijn het moeilijkst te behandelen?"
vragen we. Hij baalt de schouders op en
trekt even aan zijn cigaret; dan antwoordt
hij: „Dat is nooit te zeggen. Dikwijls zijn
het de vuilste „tramps", waarvan dc kom
passen jarenlang niet gereinigd zijn. Of ze
hebben, eed bijzondere lading. Dat brengt je
heelemaal uit, den keers. want kompassen
zijn nu eenmaal magnetisch, en ook dc
vracht kan ze beinvlocden."
Soortgelijke ervaringen heeft de loods
George Kisscnbert.li. een andere veteraan.
..Dc schepen, die er het lichtst uitzienzegt
hij. „zijn vaak het moeilijkst te hanteeren.
Kleine schepen,zijn dikwijls eigenwijs cn
luisteren te veel naar wind en stroonung.
Nevel is de grootste vijand van den loods.
Als er geen nevel was, ja dan was het al heel
eenvoudig!" n.».-
Specialisten.
In de haven van New oYrk zijn tegenwoor
dig ongeveer 100 loodsen. Daarvan behooien
er 70 bij New York en 30 bij de Jersey-groep.
Wellicht zijn zij wel de veelzijdigste typen
zeelieden van de gansche wereld; want ze
doen hun dagelijksch werk zonder op groot
te. tonnage of diepgang te letten. Soms zijn
zij specialisten en dan worden ze extra be
zoldigd.
Als de loods bij Ambrose bijvoor
beeld de „Queen Mary" betreedt,
brengt hij haar over een afstand van
23 mijlen naar de pier. Dat duurt 7
uren en wordt met 180 dollar be
taald. De kosten worden naar den
diepgang berekend, cn het binnen
brengen van een schip is duurder
dan het wegbrengen. De „Queen Ma-
Een deskundige verklaring voor een
verontrustend verschijnsel te Den Helder
TWEE BELANGRIJKE FACTOREN:
VOEDSEL EN PAAIPLAATS.
De afdeeling Den Helder stelde aan het
Hoofdbestuur van den Algemeenen Henge-
laarsbond de vraag of het mogelijk is, dat
de jaarlijks uitgezette baars, karper en an
dere vischsoorten, afkomstig uit het Alk-
inaardermeer, weer terugtrekken of trach
ten terug te trekken naar hun geboorte
gronden i.c. het niet ver verwijderde Alk-
maardermeer.
De geringe vangsten, ondanks de jaar-
lijksclie uitzettingen, waren aanleiding, dat
deze vraag opkwam. Het Hoofdbestuur gaf
deze vraag door aan de Nederlandschc Hei-
de-Mij., in d? overtuiging, dat dit li
chaam, dat jaarlijks over geheel Neder
land diverse vischuitzettingcn verzorgt, een
bevredigend antwoord zou kunnen geven.
In het Orgaan van den Bond zet
dc heer A. J. J. van Looven, Vis-
scherijambtenaar bij de Ned. Heide-
Mij. zijn meening hieromtrent uit
een.
Het vraagstuk, aldus lezen wij dan in de
Ned. Hengelsport, over het al dan niet weg
trekken van uitgezette visch, is in zooverre
interessant, omdat niet alleen de afdeeling
Den Helder hierover klaagt. Het is mij in
de practijk gebleken, dat vele afnemers van
pootvisch het wegtrekken der door hen
min of meer duur betaalde pootvisch duch
ten en dan vragen, „welke maatregelen
kunnen wij nemen, om dit wegtrekken, zoo
dit mogelijk is, te voorkomen." Waar die
gelegenheid daartoe bestaat, worden af
sluitingen van net- of draadwerk aange
bracht en waar dit niet mogelijk is, worden
andere middelen gezocht, om de visschcn
tot blijven te nopen.
Om deze middelen te vinden, moet men
zich eerst rcaliseeren, wat de oorzaak tot
het wegtrekken der uitgezette visschen is.
Men maakt bij de visschen in onze wate
ren onderscheid tusscben trekvisschen en
standvisschen. Het is mogelijk de eerste
categorie tegen te houden en op te sluiten
in een water of watercomplex van beperk
ten omvang.
Tot op zekere hoogte kan men de uitge
zette visschen zelf met veel moeite houden,
maar daar het voortbestaan der soorten
door het opsluiten onmogelijk wordt, ge
maakt. kan men het opsluiten van trekvis
schen in een beperkt watercomplex vergelij
ken met een sterielmaking dezer visschen.
Wanneer dus ergens trekvisschen worden
uitgezet, worden de omstandigheden zoo
danig gekozen, dat de dieren hun treklust
kunnen uitleven ep zich kunnen voort
planten. Het uitzetten van aal in een afge
sloten meer kan nooit tot een duurzaam
resultaat leiden, evenmin als het zin
heeft bijv. zalmbroed uit te zetten in het
meer van Constanz. De zalm kan er wel
verdwijnen maar niet terugkeeren en dat
ze verdwijnt is zeker.
Het wegtrekken der visschen is bij
de trekvisschen een cardinaal on
derdeel van hun levensplan. Wordt
dit onderdeel hun ontnomen, zoo
staakt de normale gang der levens
uitingen en wel zoo abrupt, dat een
uitsterven dezer vischsoorten nood
zakelijk is.
ry" en de „Normandië" zijn volgens
de loodsen „langbeenige" booten; zij
heben een aanzienlijke diepgang, nl.
11 tot 12 M.
Gewoonlijk zijn de loodsen pensioengerech
tigd op 65-jarigen leeftijd, en moeten met 70
jaar in ieder geval den dienst verlaten. Dc
meeste lodsen bereiken dien leeftijd wel,
want ze komen doorgaans uit zeevarende fa
milies, houden van hun werk en kennen
slechts één angst: namelijk die voor den dag
waarop ze niet langer in weer en wind naar
een schip mogen varen, omdat de staat hen
daarvoor te oud acht
De voortplantingsdrang en het feit, dat
geboortegrond en weidegronden bij deze
vischsoorten ver uiteen liggen en in geheel
verschillende milieux, bepaalt voor deze
vischsoorten de naam „trekvisschen".
Er zijn trekvisschen die in zoet- of brak
water leven en in zee zich voortplanten
(aal en bot) en er zijn er. die in zee leven
en zich in liet zoete water voortplanten
(zalm, elft, liouting).
De wisselwerking tusschen goede vrucht
bare weidegronden, die de jonge visschen
van hun geboortegronden weglokken en
rustige afgelegen en gezonde paaigronden,
waarheen de paairijpe visschen instinctief
gedreven worden, vormt, het groote levens-
motief dezer ischsoorten, zonder dat wij
menschen zuiver kunnen onderkennen, wat
nu primair in deze trekdrang was, het
voedsel of de paai plaats.
DE STANDVISSCHEN.
Ten slotte spelen deze twee factoren,
voedsel en paaiplaats, ook een belangrijke
rol bij die vischsoorten, die wij -standvisch
noemen. Alleen is er dit groote verschil bij,
dat weidegronden en paaiplaatscn bij de
standvisschen vlak bij elkaar liggen, meest
al in hetzelfde water of anders in de wate
ren van de omgeving.
Ook bij de standvisschen vindt een jaar-
lijksche trek plaats, dikwijls zelfs twee
trekken, een voorjaarstrek naar de paai
gronden, de ondiepe plantenrijke hoeken in
het water met typische oevervegetatie en
de wintertrek naar het diepe plantenvrije
binnenwater, waar het visschenvolk, veilig
opgeborgen, winter een barre tijd zich ovc»
het hoofd laat gaan.
Deze verschijnselen zijn aan alle vis-
schers bekend, zij weten waar zij tegen en
in de paaitijd de standvisschen kunnen
vinden en ook waar zij 's winters moeten
zijn om hen in hun winterkwartieren te
lijf te kunnen gaan. Het trekken in het
voorjaar naar de paaiplaatsen is een ge
volg van voortplantingsdrang, het versprei
den daarna over liet geheele water is voe<i-
seldrang. Dus hier weer de twee zelfde
factoren, die het visschenleven beïnvloeden
en hen doen trekken.
Blijkt het nu in de practijk, dat in
bepaalde wateren uitgezette visch
verdwijnt om niet terug te keeren,
dan is het vrijwel zeker, dat. in
deze wateren of aan de voedseldrang
of aan de voortplantingsdrang niet
voldoende kan worden tegemoet
gekomen.
Zijn er nu wateren in die buurt, die be
ter beantwoorden aan beide levensver-
eischten van de uitgezette visschen, terwijl
die wateren bereikbaar zijn, dan is het van
zelfsprekend, dat de visschcn daarheen
trekken, hetzij om zich voort te planten,
hetzij om zich te voeden.
In het geval van de afdeeling Den
Helder is het zeer goed mogelijk,
dat er wel voldoende paaigronden
zijn, maar voor een zware visch-
bczetting te weinig voedsel, dan is
het zeker, dat na de paaitijd de
visehbezetting weidegronden gaat
zoeken, waar meer voedsel is. Ook
kan het anders zijn en zijn er geeni
goede paaigronden in de wateren
van Den Helder.
Dan trekt onherroepelijk de visehbezetting
in het voorjaar weg, op zoek naar goede
paaiplaatscn. Of ze daarna weer terugkom^
hangt, weer af van het feit, of onderweg
betere weidegronden worden aangetroffen,
al dan niet
Een nauwkeurige bepaling, of de beide
levensnoodzakelijke voorwaarden. paai
plaats en voedingsbodem, in gunstigen zin
aanwezig zijn, zal dus noodig zijn bij de
beoordeeling of 'n uitgezette vischbevolking
in een bepaald water blijven zal. Hapert er
aan één dezer voorwaarden iets. of zijn
beide voorwaarden minder gunstig dan in
een belendend water, dan kan men het vi>
schenvolk alleen maar houden, door he
met kunstmatige middelen, als versperrin
gen, enz. te verhinderen weg te trekkei
Het is echter begrijpelijk, dat deze geweli
dadige opsluiting gaat ten koste van
góede ontwikkeling der visschen. daar dei
immers in hun levensvoorwaarden worek
beperkt.
Ton slotte de gestelde vraag of het
dichtbij zijnde Alkmaardcrmeer, vanwaj
de visch oorspronkelijk komt. een rol spee)
Zeer zeker, is het antwoord, wanneer
levensvoorwaarden daar aanmerkelijk gut
stiger zijn dan in het nieuw te bewon«
water. Maar niet een rol, die iets te mak?
heeft met eenig geheimzinnig herinnering
vermogen der visschen. Visschen van
dere wateren zullen evenzeer trachten w<
te komen als het nieuwe milieu niet gu
stig is cn zullen dan, zoo het Alkmaardc
meer bereikbaar is en gunstiger conditi
schept, vanzelf ook daar terechtkomen.
Het beeft, geen, zin om een duistere aai
hankelijkheid voor de geboortegronden
veronderstellen. De maag en de voortpij
tingsorganen zijn de beide motoren, die
visschenvolk doen trekken, goede zintui;
die hen bij hun tasten cn zoeken van;
l de richting aanwijzen, zorgen"er voor,
zij het betere milieu vinden.
Oude jeugdherinneringen zijn hoogsti
een product van menschelijke rede, in
geval van menschelijke fantasie.
Het Hsh. onderschrijft, wat
de Javabode dezer dagen
naar voren bracht, namelijk
dat het niet. zoo eenvoudig
is. om Hollandsche boter
naar lndië te exporteeren.
Het Indische orgaan schreef,
dat door speciale regelingen
het botorverbruik weliswaar
gestimuleerd zou worden,
doch dat Australië dan zeer
waarschijnlijk tegenmaatre
gelen zou nemen. Het Ilsb.
teckent hierbij nu aan. dat
de Nederlandschc boterex-
port naar ons lndië vorig jaat*
hoeft bedragen 735 ton. In
dien juist is. wat de „Java
bode" schrijft, nl. dat bet
moederland 25 van den in
voer verzorgt, dan bcteekont
dit dus, dat lndië in totaal
rond drie millioen kilo per
jaar importeert, waarvan
ruim 0.7 uit Nederland cn
2.2 uit Australië.
Onze boter-productie be
droeg 104 mill. kilo fabrieks-
en 2 boerenboter, in totaal
dus 10G mill. kilo.
Onze uitvoer bedroeg rond
57 mill. kilo: onze eigen con
sumptie ruim 48. Het ver
bruik van margarine bedroeg
06 mill. kilo. waarvan M ge
mengde. 55 gewone en 6T-*
accijnsvrije volksmargarine,
voor behoeftigen.
De 2.2 millioen kilo. welke
Australië aan lndië levert,
maakt dus 2 uit van onze
productie, 5 procent van on
zen export en nog geen 3 pro
cent van onze strijkvet-con-
sumptie.
Anderzijds vertegenwoor
digt de Australische boter-le-
verantie aan lndië 17 van
den totalen handel van Au
stralië naar lndië, uitge
drukt in geldswaarde, terwijl
lndië bovendien drie keer
znoveel aan Australië levert
als het van dat land koopt.
I)p „Javabode" heeft dus vol
komen gelijk: deze zaak is
lang niet zoo simpeltjes als
zij wel lijkt. In elk geval
kunnen we om een extra bo-
terexport naar lndië van
ruim 2 millioen kilo per jaar
géén veel grootere Indische
belangen op bet spel zetten.
Laat men éérst zijn aandacht
maar eens wijden aan onze
weermacht als boter-afnenier,
besluit het Ilsb.
DOOD DOOR SCHULD!
Het Volk (s.d.a.p.) schrijft:
Ter bevrediging van hun
akelige ijdelheid zijn zes .on
verantwoordelijke individuen
over het Wad naar Schier
monnikoog getrokken. Men
moet immers kunnen op
scheppen: „ln den strengen
winter van *t jaar *40 zijn wij
met z'n zessen over dc bevro
ren zee geloopen!" En c-r is in
hun omgeving niemand, die
de aanstellerige waaghalzen
een duchtige uitbrander geeft.
Nu lees ik. dat Wopke Fe-
netiga hij een poging om deze
lieden te redden een hartver
lamming heeft gekregen en
mijn afkeer tegen het gedoe
dier dwazen stijgt tot levendi
ge ergernis.
Wopke Fonenga heb ik ge
kend. Een reus van een kerel
die voor dood en duivel niet
bang was. Schipper van de
reddingboot van Schiermon
nikoog. Ken dapper, onstui
mig man, die nooit pochte op
zijn heldenwerk; die niet veel
woorden sprak, maar het
meer bij „daden" hield. Zoo n
stoere kustbewoner, opge
gloeid bij storm en branding.
Wopke Kcnenga durfde dc
gronden te bevaren, als daar
de hel hccrschte. Veie onge-
lukkigen hebben aan hem het
leven te danken. Hij vroeg
zich niet af. hoe het kwam,
dat een medemensch In ge-
\aar .verkeerde, maar deed
het onmogelijke om hen uit
de kaken van den dood te ha
len.
Hetzelfde heeft hij gedaan,
toen 'die zes Groningers, on
danks het waarschuwend
woord van den burgemeester
in de ijswildernis waren vast-
geloopcn. Wopke heeft het
niet zijn leven moeten .beta
len. Als in de toekomst on-
schuldigon zijn hulp inroepen,
zal deze dappere kerel niet
meer beschikbaar zijn
Het is niet de eerste keer,
dat ijdele waaghalzen den
dood van een verdienstelijk
niensch op hun geweten heb
ben. Zij bedrijven hun weer
zinwekkende poespas meestal
ten koste van anderen en als
ze dan uit de nesten zijn ge
haald. krijgen ze nog welwil
lende stukjes in de krant, in
stede, dat ze, wegens dood
door schuld, in dë beklaag
denbank moeten verschijnen.
Juridisch is er natuurlijk
niets aan te doen. want Wop
"ke Fenenga en de zijnen hoef
den immers hun leven niet in
de waagschaal te stellen: Zij
hadden ook thuis kunnen blij
ven. Dus is er geen oorzake
lijk verhand tusschen de
..sportiviteit" van den eene en
den dood van den ander.
Wettelijk is de zaak in orde.
Menschelijk minder.
Men zou het haast betreu
ren, datselchts één der tocht-
genooten een paar bevroren
voeten heeft opgeloopen.
Deze troost lijkt wat schraal...
Wieringermeei
„Ik zal U bouwen een mausoleum van
lijnen
Wie voelt niet de fijne koude, die spreë
uit deze woorden van een bekend schi
ver? Een schrille kilheid straalt er uit o
zooals ook uit het oorspronkelijk geheel, d
de schrijver bij den dood van zijn k
schreef.
Een mausoleum van ijslijncn! Zouden
woorden zijn, die door klank cn zin ni
grooter kilheid uitstralen? Voor een k
wilde de schrijver zulk een grafpaleis bo
wen, omdat hij hield van het dier, dat zi
makker was en zijn»vriend.
En zulk een mausoleum, waarin je
kilte kunt hóóren bijna, vinden nu vele di
ren en vooral vele, vele vogels, in onzen v
gelrijken polder.
Traag wieken ze rond, met knagende ho
ger. die al zoovele dagen duurt en waant
het einde nog ver is. Dc ellende en
vreeselijk verlangen naar voedsel drijft
naar de huizen der menschen en ze strijk?
neer in de besneeuwde tuinen cn ook dai
vinden ze niets. Want de handvol kruime
bij de achterdeur en het vogelhuisje in d<
tuin bemerken ze niet, de watervogels, e
loom vliegen ze weer weg en zoeken b
schutting in de sneeuw tusschen het riet.
Gretig pikken de musschen de haverkorrel
op, die de Bruin uit zijn voederzak op di
sneeuw heeft laten vallen. Maar hoevee
malen zullen ze dit buitenkansje hebbent
Later kan men ze oprapen, hier één
daar één, kleine hoopjes ellende, stijf bev
ren, diep weggekropen onder de sneeuu
Het resultaat van een wekenlang mocdii,
worsteling tegen honger en barre kou! Hul
ellende was onbegrijpelijk zwaar, omdat
zwijgend lijden, omdat ze niet hel verm<
gen hebben hun knagend leed uit te krijtc
omdat ze stil lijden, zooals ze stil sterven.]
Voorzeker zou het een uitkomst zijn. ali
ze regelmatig, iedere dag weer, voedsel kort
den vinden, op het ijs bij dc bruggen of op
schoongeveegde plekken achter in den tuin]
Maar dan, iederen dag en flink wat, want
de honger is groot en bet aantal eveneens.!
En ze hebben bet verdiend! Ze hebben onz«
polder mooi gemaakt, in het voorjaar, in
den zomer en in den herfst!
Wie ziet ze niet voor zich. zwenkend en
zwaaiend, sierlijk voortschictcnd langs hel
water, pijlsnel en zonder rust voortjagen^
op zoek naar buit?
Wie ziet ze niet meer voor zich, stoeiend
dartelen door het water in het vroege octy
tenduur, zoodat de droppels met zilveren
schittering hoogopspatten?
Wie hóórt ze niet. zooals hun zangerig ge
luid veelvoudig klonk over water en weidt
in het late avonduur en door het zwij
gende duister van den warmen zomer
nacht
Ze zeggen niets, ze vragen niets.
Zc lijden, stil. alleen...
Ze lijden, zonder dat je 't weet,
Want klagen doet er geen.
Ze zeggen niets, ze lijden stil.
Ze kunnen 't leed niet klagen.
Ze lijden zóózeer, dat ze zich.
Zelfs bij ons menschen wagen'
In barre ellende komen zij,
Zc komen zonder klachten..
Wie kan, wie durft hun weigeren.
Wat zij van ons verwachten?