Brabantsche
Brief
ILLUSIE
Kwart milliown fjlmbetldjei
in één
van Dré
aterd
Om (ml tithAaal:
door
LEN SPARUS.
Wang en Len zij<n vrienden en arine pot
tenbakkers in dienst bij een rijken Japanner,
Inubu&hi.
lnubushi's showroom is bekend en staat
vol met al le soorten van Satsuma-v&zen.
Wanneer Amerikaansche toeristenschepen
Tokohama aan doen is een bezoek aan
lnubushi's winkel, die op liet mooiste ge
deelte van de Bahamichi dori, geleden is,
een vast gedeelte van het programma
„Yokohama-in-één-dag".
Leng is een gel>orcn optimist, altijd
goed-gehumeurd en slaat zich met een blij
moedige opgewektheid door de moeilijkhe
den van het leven heen.
Wang daarentegen moppert en klaagt
den geheeien dag. Hij kan het leven van
allen dag met zijn steeds terugkeerende
zorgen, niet aan. Somber en troosteloos
lijkt hem de toekomst. In zijn hart is hij
wel een beetje jaloerseli op den levenslost
van zijn vriend Leng. Hij kan zijn goede
humeur niet goed uitstaan.
Wanneer zij samen, na voltooide dagtaak,
zitten te praten in hun tochtige ham boe
optrekje en Wlang somber zit te mopperen,
beurt Leng hem op.
„Tja, het is wel soms vervelend, maar
doe je werk met opgewektheid. Maak er
het beste van, wc. kunnen nu eenmaal niet
allemaal oven rijk als Inubushi zijn. Trou
wens, dat zal ook wel niet alles zijn.
„Kom laten we een lekker kop thee gaan
drinken. Dat zal je goed doen."
Op een morgen komt een gezelschap
'Amerikanen de vazenfabriek bezichtigen.
Zij bewonderen dc mooie figuren op de
Satsuma vazen en betalen voor eep kleine
ronde vaas, waaraan Wang meer dan vijf
dagen heeft gewerkt, 25 yen» 25 Yen, denkt
Wang ontevreden, en hijzelf heeft er nog
niet eens 1.50 yen aan verdiend. Moppe
rend zakt hij lusteloos op zijn matje neer,
waarop l>eng is lachen uitbarst.
Plotseling ziet Wang dat een Amerikaan
sche een taschje laat vallen. Schuw kijkt
hij rond. Niemand ziet het. Leng doet zin
gend zijn werk. Bliksemsnel pakt hij dc
tach en duwt haar onder zijn mat.
Wanneer hij 's avonds de tasch open
maakt vindt hij een poederdoos, lippenstift,
heerlijk ruikende crème, koper- en zilver
gelden twee bankbiljetten. Tweehonderd
misschien wel duizend yen. Hij is nu
net zoo rijk als Inubushi, misschien nog
rijker!
Maar ineens betrekt zijn gezicht. Wat
moet hij met dat Amerikaansche geld
doen?
Hij de arme Chinees, die alleen maar
wat oude kleeren en een slaapmatje bezit.
Nee, dat kan niet. De Japansche wisselaar
zou denken, «lat hij het geld gestolen had
en hem bij de politie aangeven.
Voorzichtig doet hij het gold weer in het
tasch je en begraaft het diep onder den
grond.
Later, denkt hij, later. Maar nu is hij rijk.
Nu kan hij ook fluiten en lachen als Leng.
Met vreugde doet hij zijn werk en maakt
zelfs grapjes met de andere pottenbakkers.
Wang ls veranderd.
's Avonds wanneer allen slapen graaft hij
zijn schat uit en betast met bevend» vin
gers het zacht aanvoelend papier.
Stil lacht hij voor zich uit. Nu kan hij
eèn fruitboomgaard koopen en mooie klee
ren en nog \eol meer.
Overdag schildert hij mooie figuren en
doet zijn voorstellingen leven. Tevreden
werkt hij. Wang is gelukkig.
Leng slaat hem meer dan een schijnbaar
achteloos gade. Wat is Wang veranderd!
Het lijkt wel of er een andere Wang geko
men is. De ontevreden, zielige mopperaar
is een blijmoedig mensch geworden.
Op een nacht, dat oen typhoon Yokoha-
ma teistert en enorme schade aanricht,
vindt Leng zijn vriend Wang dood.
Een vallende bank heeft Wang getroffen.
In zijn handen ziet Leng twee bankbiljetten.
Wanneer Leng het geld bij de Japansche
bank probeert te Wisselen. wor«M hij gear
resteerd.
De bankbiljetten zijn valsch".
Lumière ontwaakt!
Wij hebben u iets nieuws te vertellen.
De grootste sensatie op het gebied der cine-
matographie is zoo-even ter wereld ge
bracht. Een allerbelangwekkendst filmpje,
dat werd opgenomen met de liefelijke snel
heid van 250.000 beeldjes per seconde.
Zal Lumière. de uitvinder der foto
grafie, ooit hebben durven denken, dat
zijn ontdekking van de lichtgevoelige zil
verlaag nog eens het middel bij uitne-
mendhohl zou zijn om in het geheimzinnigo
duister van de chemische, physiache en
biologische wetten door te dringen? Mis
schien heeft hij het wel durven denken,
maar dan heeft hij het niet hardop dur
ven zoggen. De anno Lumière mocst^ het,
gelijk zoo menig groot en geniaal uitvin
der, beleven, dat zijn levenswerk door de
nllesverslindcnde mn^sa werd overmees
terd en gedegradeerd tot kermis vermakelijk
beid. Op zichzelf beschouwd is dit niet on
logisch. daar het bewegende filmbeeld in
zijn primitiefste ontwikkeling ook waarlijk
voor geen enkel ander doel bruikbaar was.
Eerst later, toen tijdgenootcn en nazaten
bet werk van den Franschen uitvinder, ver
betertien. eerst toen kon de film weer op
een verhevener podium geplaatst worden.
Men krcec inplants van harlekinade», de
welbekende Amerikaansche «nijtfilms en
de van valsch «entiment druipende tragedie,
dc betere speelfilms, waarin roods de eer
ste sporen van een kunstzinnige onder
grond merkbaar worden.*Het geluid word
aan de film toegevoegd en... even dreigde
weer een inzinking. Het herstel trad spoe
dig in en de filmindustrie groeide verder.
Op
Huiswaarts na bange dagen. Geëvacueerde inwoners uit Wageningen keeren per
Rijnaak naar hun woonplaats terug
Hard wordt ar gewerkt aan dan wadaropbouw van Rotterdam. Puin-
rastan worden gebruikt voor bat dampen van da Schie. Da wagons
rijden af en aan
Zij werd van enkel vermakelijkheid, van
een onbeteekenend element in het volks
leven, tot een deel van den cultureelen
onderbouw: dc documentaire film prikkel
de en in de laatste jaren zien wij «laar
naast ook in vele landen de cultureele en
dc wetenschappelijke film verrijzen. De
film kwam in dienst der wetenschap.
Daarmee brak een geheel nieuwe periode
in de ontwikkelingsgeschiedenis van de
cclluloid-strook aan.
DE BALLISTISCHE FILM.
Vooral in Duitschland heeft men zich
met buitengewonen ijver op het inschake
len van den film bij liet verrichten van
wetenschappelijke onderzoekingen toege
legd. Een zeer typisch staaltje van dc re
sultaten zagen wij «lezer «lagen in de
Rcichsstelle für Unterrichtsfilm, en wel
een z-g, ballistische film. d.w.z. een film
waarop de uitwerking van diverse pro
jectielen is vastgelegd. Nu is liet duidelijk
en tx*kcnd, dat een kogel of granaat, welke
met een snelheid van ongeveer S00 meter
per seconde h$t luchtruim doorklieft, niet
voor het oog en evenmin voor het normale
camera-oog zichtbaar is. Dc uitwerking
kon men alloen aan de hand van de ven-
kregen resultaten controleeren. Wat zich
echter vóór het treffen afspeelde, was vol
komen onbekend: „was", want nu weet
men het. Men bouwde een camera met
toebehooren ter grootte van een zaal voor
tweehonderd personen en met behulp van
dezen reus slaagde men er in de werking
van het treffende projectiel van begin tot
einde zichtbaar te maken. Daar bleef liet
echter niet bij, want na de eerste opnamen
niet een snelheid van 7090 beeldjes per se
conde te hebben gemaakt, gooide men er
naderhand nog een schepje op en fotogra
feerde niet een snelheid van 130.000 beeld
jes per seconde. Nog was men niet tevre
de. Uit «Ie 1:50.000 beeldjes per seconde
groeiden 250.000 beeldjes per seconde (denk
eens aan: een kwart mülioen beeldjes in
één tel!), waarmee men in het bezit kwam
van een sterk vertraagde fikn van het af
geschoten projectiel. De openbaringen wa
ren talrijk. Zoo constateerde men zelfs dat
aan de spits van don kogel een geluidgolf
ontstaan, welke op de film zichtbaar is.
Doorklief» do kogel de lucht, dan blijft
deze geluidgolf verre achter. Doorklieft hij
het water, dan loopt de geluid-golf verre
vóór het projectiel uit, waardoor de zon
derlingste resonanties ontstaan. Van meer
b«'lang was echter nog liet feit, dat .deze
film aantoonde, hoe op liet moment, waar
in de kogel een trefvlak raakt, het lom!
ten deele vergast Deze en nog vele. andere
ontdekkingen deed men op hct%gebicd der
ballistische wetenschap. In andere geval
len echter heeft men verbluffende ontdek
kingen gedaan, waarover de mensohheid
zich niet anders dan kan verheugen. In
hoofdzaak zijn deze films bestemd voor de
universiteiten om als lcssendernonstmtie-
materiaal te dienen. Men heeft zoo films
vervaardigd van operaties, van ziekten en
ziekteverschijnselen; voorts heeft men vele
technische raackcls aan de hand van deze
flim kunnen ontsluieren. Men kan b.v.
nauwkeurig vaststellen, welke stroomlijn
voor een auto het gunstigt is en welke
oorzaken ten grondslag liggen aan het
slingeren van aanhangwagens, oorzaken,
welke reeds honderden menschen het leven
gekost hobhen. Ook voor de lagere en mid
delbare scholen heeft men in Duiti&chland
duizenden smalfibmapnaraten en cultureele
smalfilms als leermiddel Ingevoerd. Mogen
wij de rapporten ge1oo\en, dan zijn dc
resultaten zeer gunstig.
Dt
l LYEMIOUT, 23 Mei 1940.
Aniico,
Ge voelt oc deus dagen gelukkig, als ge
weer 'n ouwe-bekehde stem hoort, al is 't
maar deur de telefoon of van 'n simpel hrief-
ke. Ge zijt veul content als ge kunt mee
doen aan den algcmecncn wensch, aan 't
diep verlangen, dat gewekt is in iederen
mensch, om den arbeid, de dagelijkschc din
gen weer aan te vatten.
't Is veul begrijpelijk.
Den levenswil is goddclijk-sterk. Zoo kan
den winter niet huisgehouden hebben over
den buiten,, of allo gewas staat in Mei in
schuimenden bloei!
Zoo kan 't zwaarste weer de bloeiende vel
den nie treffen, of de dappere blomkes, ge
bukt naar den grond vouwen do kelltskes
weer open, richten het kopke naar boven,
naar den zonnehemel en bloeien voort deur
't sterke leven waarmee ook 't nietigste ma
de licfke, 't simpelste vergcct-mcnickc is „be
zield".
Zoo'n ongeluk kan 't veugelcngezinnekc
niet slaan, 't nestje schajen, ja soms heclc-
gaar versturmen of die moedige schepsel
tjes, God, wat heb ik de Pinksterdagen
veul naar ze geluisterd! of «He dappere
vcugeltjes dragen 't bouwmateriaal weer
naar den tak en zwoegen 'n nuuw wonings-
ke in malkaar. Ze zijn „bezield" van den
sterken levensdrang, die dc blom doet
bloeien, den veugel zingen, den mensch ar
beiden. Mee gretc handen pakken we 't le
ven weer vast, dat efkes dreigde te gaan
stille staan.
En zoo, nmico, vatten wij hier op den hof
onzen arbeid weer aan. zoo schrijf ik oe ook
weer mijnen brief en zoo richten wij weer
den kop naar den Hemel.
Ge wit misschien al: onze Brabantsche
contreien wierden zwaar deur den oorlog ge
troffen. Als 'n oordeel gong 't geweld over
en deur 't land. Maar niks wordt zoo rap
vergeten als 't leed. Wat de mensch snakt
naar 'n vleug geluk! 't Oersterke leven, dat
Het hoofdpostkantoor te Rotterdam wordt voorzien van nieuwe ruiten.
Voor dit omvangrijk werk zijn een zestal steigers oan hot gebouw aan
gebracht
'n knopke, nie grooter dan 'nen spcldekop,
deur den polsdikken, winterschen booni-
knocst perst, dat wondersterke leven ploetert
vort, altij vort, steeds naar 't Licht.
Nog altij is 't Mei; nog altij is 't Pink
stennaand. Den tuergei^ bloeit open lijkt
eenen boekee witte rozen! Mei geurt en
fleurt deur den buiten. Klast over ons 't
licht in gouwen overdaad, 'n Licht dat ons
deurstraalt tot in de ziel. 'n Licht dat ons
sterk maakt, sterk genogt om wel om
gelukkig te willen leven lijk 'n blomke dat
sjuust verstunnd of vertrejen wierd. Lijk
den veugel, die sjuust z'11 woningskc zag
teniet gaan. 't Blomke hief den kop op. mee
'n traan,die zwaar dauwde in z'n hartje. Den
veugel vloog naar d' eerde, duuzend keeren,
van zonsop- tot zonsondergank en zingend
bouwde-n-le z'ncn nuuwen nest.
D'11 mensch Hij vat 't leven vast,
al is 't mee nog bevende handen! En 'n
traan die zwaar weegt op z'n hart.
't Oersterke leven, dat 'n knopke niet groo
ter dan 'nen speldekop deur den polsdikken,
winterschen boomknoest perst, dat goddelijk-
sterke leven ploetert vort, altij vort, ai tij
naar 't Licht.
We snakken naar 'n vleug geluk.
'n Vleugske geluk, dat we ervaren uit den
klank van 'n verre stem, daar gundcr aan
den anderen kant van den telefoondraad.
'n Vleug geluk, die we ondergaan bij
't vastpakken van ons gereedschap.
"n Vleug geluk, die deur onzen huis
waait als daar 'n simpel briefkaartje op de
tafel komt! Daarnaar snakt, hunkert den
mensch en 't is sterker, veul sterker dan al
le leed, dat achter 'm ligt Daar is weer
iets om. God te danken, Die ons dan toch
nie verlaten heeft!
En mee deuze gevoelens nam ik weer m'n
potlood en stuur 'nen Ulvenhoutschen groet
aan onze veule vrinden en vrindinnen aan
deuzen en ginneu kant van den Moerdijk,
aan deuzen en ginnen kant van gebluschte
bosschen, en van nog onbegaanbare wegels,
maar die de post kan overschrijen.
Hah, 't ouwe leven van veur Pinkster,
't leek niet schoon meer! Den simpelsten
mensch, hij voelde gevaren om z'n huizeke
sluipen. Den ijzigen wind, den Noordooster
scheen zijne Mei te verdorren. Z'n bezit, lioc
gering ook, verschrompelde. Al jaren! Ge
varen en zurgen kwamen altij dichterbij. De
pogen van den grijsaard verstarden in wan
hoop. Allo glans weck. Dof idiotisme be
floerste z'n brein, zijnen oogcnglans. Eiken
teug dien ic bevend naar den verheten mond
brocht, smaakte bitter, want alles wierd
hum te duur.
Drinken uit 'n bron, die zichtbaar ver
droogt, is 'n lafenis, die bitter is lijk gal.
Gevaren en zurgen kwamen altij dichter
bij. Men wierd jalocrsch op de dooden.
Neeë, 't ouwe leven van veur Pinkster
was nie schoon meer.
Toen kwam Pinkster. Gin klokske luidde
meer. En als ik zag naar 'n perk blommen,
dan sprongen tranen in m'n oogen.
God! 1 Nooit meer zoo'n Pinksterfeest!
't Was donker in ons huizeke. Donker in 't
durp. Donker in ons hart. We staken maar
gin lamp aan en tastten deur den huis bij
't groene licht van 'n inane straal, die glans
de over 'n suizende stilte.
Dré III, te jonk «veur soldaat nog, 'maar
te sterk om niks te doen, brak 't zweet uit
De vuisten in de zakken, den kop op de
borst, zoo zat ic in 'nen hoek. Te zwijgen.
Zijnen trotschen vrachtauto was afgenomen.
Z'n klanten Ocherm, z'n jonk bedrijf
lag in schervels. En hij zweeg. Vocht van
binnen teugen 'n macht die grooter is dan
welke ook. Hij vocht teugen z'n eigen. Uit
den cocon van z'n jeugd vocht zich 'nen kca-
rel los, die straks, veul sterker, veul taaier,
onweerstaanbaar op de maatschappij zal los
gaan en veroveren z'n toekomende plek.
Den Ecker? Ik wist amper waar die was.
Ik hoorde '111 nog niet asemen. Hij zat
ieverans op dc plavuizen, daar onder de
schouw.
Trui uren ritselde den paternoster deur
haar harde werkhanden. Hoen zee ze en
't was of de stilte kapot brak, „Dré, als
we alles verliezen, maar malkaar meugen
behouwen, dan zal ikWijer kost m'n
goeie wijf nie geraken. Ik begreep ze wel.
Ze bad, bad, ze ritselde de rozenhoeikes
langs de kralen van den paternoster, maar
ze docht aan alle kinders, den- een hier, den
ander daar, nommcr drie gunderwijd, Pau
la, ons nonnenke in Brussel...!
„Stil, wcfke, daar zijn ze weer...! Soms,
amico, is direct gevaar troost in ondraag
baar leed.
Den Eeker hoord-n-ik z'n beencn intrek
ken, daar onder de schouw. Blek gromde.
Dré III zweeg!
En stil blonk 't groene manelicht deur
den Pinkstcrnachte waarop nou en dan de
kerkklok heur zware slagen sloeg.
Neeëe, 't leven was nie schoon meer.
Maar als ik lesten Zondag in ons kerkske
zat, was wat plechtigcr-stil dan anders,
maar waar de kleurige zonnebussels deur
de gebrandschilderde ramen vielen, den
Ficlp mee z'n kerkzakske al tingelend
rondgong, zijn zware, zwarte figuur zoo ver
trouwd en bekend schaduwde over de blan
ke tegels van de kerkpajen, dan, dan moest
Een jeugdig drietal trotseerde moedig
de koude douche In het iwembad
Grailoo te Hilversum, dat weer geopend
Is
ik even slikken, en vaster d'n broek in m'n
vingers knijpenik miste in de kerk gin
menschen! Den rossen bos stekels van den
Blaauwe, karjuu, wat had ik 'm op deuzen
oogenblik 'ns gern teugen den buik go*
stompt! Den roien, sterken nek van derf
Jaan, scherp afstekend bij de dikke, zwarte
haarvacht, ons witte pastoorke, daar voor
op den altaar, waar ie stond als 'n porce*
lcinen beeldeke, hoe kón 't, dat na wei*
nig dagen Ui venhout hier stillckes te bid*
den zat, onder Onslievrouwke, wier beeltc*
nis daar troonde op 'nen gouwen gloei van
wijlicht, die vloeide langs den schoonsten
bloei van Mei.
Daar was weer iets om God te danken en
wat maakt den mensch gelukkiger?!
En als de mis ten einde was, we verom
kwamen op 't zonnige kerkplein, waar Mei
lekker deur oew kleeren wermde, dan stak*
ken we, dapper weer en piazierig, ons pijp
aan. Keken malkander 'ns aan met oogen,
die iets gevoeliger glansden, gaven malkaar
'nen knuist die royaal, die sterk, die
wel die van 'nen vrind was! We waren
er nog! En we proefden dat geluk van 't
schoone leven op deuzen lieven Meidag.
„Eh hoemehzou wen we van*
middag...?" ze den Fielp. W'e knikten!
„Ja", ze den Joost: ,,'k heb er trek In!"
Den Blauwe gichelde-n-efkes.
Ik knikte. Den Jaan zee: „waarom nie?"
Amico, we waren Zondagmiddag weer bij
malkaar. En we voelden 't als een groot ge*
luk! Mee de kinders alles, alles goed. Deu*
zen donkeren Pinkster gaf ons tenminste
deus schoone licht: we houwen méér, veul
meer van malkaar, dan we eigenlijk goed
wisten!
Vol.
Veul groeten van Trui, Dré III, den Eckei*
en als altij gin horke minder van oewen
t kv
Dré.