Wildschut waakt in 't Jachtgebied Derde Petten Op zoek naar broe dende fazanten De sportjager hoopt zijn geweer, spoedig terug te krijgen Pennestvijd uit lang vervlogen dagen Zaterdag 22 Juni 1940 Derde blad BIJ HET NEST! De wildschut inspecteert de nesten. De broeden de fazant is even opgevlogen en de gelegenheid is er dus. even lÊÊ te kijken, wanneer de eieren zul- t 1 len uitkomen. Nog vandaag zal het gebeuren. EN IN DE WIERINGERMEER BEVRIJDT HU DE BOEREN VAN SCHADELIJK WILD EN SCHADELIJKE VOGELS OP DEN AKKER. J)E MENSCHEN VAN DE „BLAUWE ACTE" IN ZAK EN ASCH IN HET GEBIED OM DE GROOTE STEDEN BELANGRIJKE OOGST- SCHADE GEVREESD DOOR SCHADELIJKE VOGELS. (Van onzen eigen verslaggever). DE lucht is blauw en groen het dal, patrijzen broeden overal... Wél heeft de mensch oogen om te zien en ooren om te hooren, maar hij, die de Tale der Natuur niet kent, gaat ziende blind en hoorende doof door bosch en veld, langs hagen en slootkan ten... hij ziet het patrijzennest niet, al srtaat hij er vlak voor en hij hoort de angstige roep van de fazant niet, die hij heeft opgejaagd met zijn plompe stappen over de kra kende takken, bij en om het kuiltje, waar in één van de acht eieren de snavel van een nieuwe fazanten- wereldburger naarstig gaatjes pikt. Er zijn geslachten van kooplieden, er zijn geslachten van boeren, er zijn gesJachten van jachtopzieners. De leden daarvan krij gen den handelsgeest, de boereneigenschap- pen en de spoorzoekersinstincten van de goede-feeën-rond-de-wieg reeds mee. Zóó moet het komen, dat onze vriend uit Sloot dorp, de jachtopziener Steenghe, wiens ,vader jachtopziener was, die op zijn beurt weer een zoon is van een jachtopziener, enzoovoort, emzooverder, als hij met ons sluipt door bossen brem en lupine, door •droge slootjes, langs kronkelpaden en hééle- maal geen paden, de nesten al op drie meter „voélt" zitten en wij ze nog niet zien, als we er den neus bovenop staan „Naast ïiet boompje... even links... 't is toch héél duidelijk! Jawel! Zie als gewóón men9ch met een t>ril-van-min-drie-en-een-half maar eens zóó een fazant, die ui4<rekookt-slim haar bruin achtig lijfje verstoken heeft in oen bruin achtig groen moskuiltje, in den rug gedekt' Js door een bruinachtigen boomstam en van voren beschermd is door een Siegfried- linie van bruinachtige takjes, die niet door te kijken is... Camouflage van zoo'n onverschrokken ïazantenmoeder om diep respect voor te hebben!* Onverschrokken ja, want ze blijft op haar eieren, ook als twee reuzen het nest belacen, de een de beschermende tak ken wegbuitrt en de ander van zeer nabij een zwart kastje met één groot oog. op haar richt, een kastje dat plotseling „klik" Wgt... Ze stoort zfcïï aan geen Jachtopzle^ ner en aan geen fotograaf, haar kinderen zullen immers vandaag zoo *t eerst de Zon zien en de wereld van groen veroveren? Ze blijft! Sléchts als de schaduw der reuzen de zon verduistert, vliegt ze even op, cirkelt rond en... strijkt wéér neer... Gestrafte luiheid! *t Is met een patrijs, die aan den sloot kant zit, lékker beschut door opschietende haver, niet anders. Geen halye meter van haar nest staat de zware afdruk van een mannenlaars... ze is niet gevlucht... Drama's in het loven van deze beide vo gels hebben zich onlangs afgespeeld. De jachtopziener laat ons hem liever bij. een véél passender en mooier naam noemen de wildschut reconstrueert dat... De fazant heeft acht, de patrijs tien eie ren. Gewoonlijk zijn er vijftien a twintig. De loozc vogels hebben het ontbrekende kwantum eerst gelegd... en wel in het nest van een ander. Toen die broeden wilde, zijn ze er uit cesmet en en de eieren zijn als oorlogsbuit behouden. „Onze" fazant en patrijs moesten toen wel een eigen nest bouwen en legden daar verder hun hope der toekomst. Bestrafte gemakzucht! Een droge sloot wordt leslokaal, waar ons practische natuurwetenschap in ruime mate wordt onderwezen. We krijgen er meteen een inzicht in het mooie veelzijdige en moeilijke ambt van den wildschut* Veelzijdig, want hij moet: het door de jachtclub gepachte terrein (4000 bunder) geregeld insepeteeren, vrij houden van gedierte, dat de wild stand aantast, 't wild beschermen, op stroopers letten, en in den oogst tijd de boeren behulpzaam zijn met het opruimen en verjagen van schadelijke vogels. In de Wieringermeer is elk onderdeel van zijn taak goed georganiseerd, de boeren zien thans in den jachtopziener hun vriend. Een goede patrijzenstand beteekent bijvoor beeld voordeel voor den boer. Patrijzen zui- eren de akkers van onkruid. De patrijzennesten worden zorgvuldig be waakt en bewaard, degenen die patrijzen- nesten aanwijzen krijgen premies. Geheime teekens in het bosch! Nu begint ons verhaal te lijken op de prairieromans van Cooper of Gustave Aimard. Een kromgebogen tak, een plankje dwars over het pad, een touwtje aan een struik wijzen den wildschut den weg, die hij nooit aarzelend betreedt! De nesten worden geregeld geinspecteerd. Heeft een wilde kat de groote plaag in de Wieringermeer broedende fazant of patrijs verscheurd en vindt de wildschut de eieren nog warm dan worden ze in ijltempo naar huis gebracht en... door een krielkip verder uitgebroed. Straks jagen? Evenals de politiemannen hebben de jacht opzieners hun vuurwapenen bij besluit van de Duitsche overheid weer teruggekregen. Het vakblad „De Nederlandsche Jager" schrijft goeden grond te hebben te verwach ten, dat ook betrouwbare jachtactehouders spoedig weer in het bezit worden gesteld van hun ingeleverde wapens en patronen. Echter in vele gemeenten zijn de ingeleverde soms kostbare geweren niet meer intact. Hier en daar zijn geweren vernietigd of in het water geworpen. Er zijn echter niet alleen sportja- gers, ook zijn er in ons land de Jagers met de blauwe acte, meest, boeren, die vergunning hebben hun erf vrij te houden van schadelijk wild. Na tuurlijk zijn er onder deze mcnschen ook ve len, die zich afvragen: wat zal er gebeuren, nu onze akker vogelvrij" is verklaard? De fatale Julimaand nadert, waarin de duiven zich te goed zullen doen aan de rij pende erwten, waarin de musschen in zwer men zullen neerdalen op de korenaren, en hij die het koren zaaide vreest machteloos te staan tegenover het gevederde leger, dat zijn kostbaar gewas vernielt voor zijn oogen.. Veel vruchtbaar land bleef gespaard voor de verwoesting door het moderne wapen, en natuurlijk is het zaak thans geen korrel graan, geen boon, geen erwt verloren te la ten gaan. Voor de ommelanden bij de groote stad en voor de landerijen vlak bij de bebouwde dorpskommen laat zicb deze zaak het leelijkst aanzien. In de Wieringermeer heeft men grooten- deels alleen last van musschen, en als de boe ALS IN DE INDIANENBOEKEN! Een dwarsche tak over twee boompjes ge legd, wijst den wildschut den weg naar het nest. Pas op, beteekent het, U is vlak bij! EEN van de alleroudste plaatsjes uit ons gewest is Petten en het zal wel uit onwillekeurig eerbetoon voor dezen hoogen ouderdom zijn, dat de naam van het onaanzienlijk dorpje op iedere land kaart wordt gevonden. Eerst iets over dezen naam zelf. De bezoe ker van het plaatsje zal het opvallen, dat de bewoner zich niet noemt een Pettener, maar een Pettemer. Hij spreekt van de Pcttemer kluft, van de Pettemer ton en hij denkt er niet over te luisteren naar de woorden van den taalkundige, die betoogt, dat die veran dering van n in m een onverantwoordelijke ongerijmdheid is. Een en ander is een merk waardig staaltje van vasthoudendheid in onze volkstaal. Want eenmaal sprak die m vanzelf. Immers, maar dat is al eeuwen ge leden, eens heette Petten Petheim. De be woner van het dorpje was toen een Pethei- mer en nu mag de naam langzamerhand via Pethem, Pethen tot Petten zijn gewor den, de bewoner is gebleven Pettemer. Het plaatsje is oud. Eikelenberg verhaalt ons. hoe hij de naam Alkmaar het eerst vermeld vind in de Blaf- fert der Goederen van St Maartenskerk te Utrecht Maar in dit register komt evenzeer voor het dorp Pethem. En in oude kronie ken kan men lezen, dat, volgens de legende, Willibrordus zelf tegen het eind van de ze vende eeuw te Pethem een kerk zou hebben gesticht Of dit juist is, zal wel voor eeuwig verborgen blijven, zekér echter is, dat er een moederkerk is geweest Althans in „Oudhe den en Gestichten van Amstelland, Noord- Holland en West-Friesland", in 1721 versche nen bij Christiaan Vermey te Leyden, lezen we: „Petten staat in de oude brieven ver geld onder den naam van Pethem; en is ren die last hebben brengen de zes jachtop zieners uitkomst Wat de kraaien betreft, zegt Steenghe dood leuk, een boer kan toch geen kraai schieten, die duvels zien het geweer! Wij schieten er een paar en hangen die op, en dit afschrikwekkend voorbeeld is voldoen de. De andere kraaien blijven weg. Machtigingen verleend. In ons Noorderkwartier kunnen de burge meesters onder hun persoonlijke verantwoor (lelijkheid een beperkt aantal betrouwbare personen het jachtgeweer teruggeven. De burgemeester van Hoogwoud deed dit reeds. Een landelijke regeling schijnt nog niet te bestaan, en waar elders de hulp van de jachtopzieners aan de boeren niet zoo is ge regeld als in het nieuwe land, is het niet te verwonderen dat de boeren om Amsterdam groote oogstschade vreezen. Onze Amsterdamsche correspondent ver nam uit betrouwbaren bron, dat de drie cen trale -landbouw organisaties gezamenlijk ter zake actief zijn. Er zit ook wel een tegenstelling in, dat waar wij allen een elementaire levensvoor waarde kennen die van „wij moeten eten" er iets aan de voedselproductie knaagt. Kent ge dat geestige bockske van H. G. Cannegic- ter, waarin de schrijver den toestand der drooggelegde Zuiderzeegebieden in het jaar 2000 schetst? De heele provincie is gemechani seerd, de mensch ijlt van buisjes synthetisch voedsel voorzien op eiectrische rolschaatsen door het luchtruim, de zeebodem levert geen landbouwproducten nieer, maar olie, de zon en de maan schijnen op com mando, ook warmte en kou zijn ge reguleerd, maar... aan den Afsluit dijk knaagt, taai en onophoudelijk de bisamrat en op een kwaden dag stort de schoone automatisch gedre ven wereld ineen, overspoeld door de Zuiderzee golven. Werkelijk, zooals in Cannogieters visioen de bisamrat, zoo bedreigt in onze werkelijk heid de vogel de rijke landouwen om onze groote steden! Dezer dagen waren wij bij een der groote bouwboeren in den IJpolder vlak bij de hoofdstad, en wel bij den heer A. Troost. „Wat dat worden moet!" verzucht hij. „Ais wij vóór 1 Juli onze vuurwa penen en munitie niet terugkrijgen, zullen de vogels een geweldige scha de aan den oogst berokkenen. De schade aan den oogst rondom de groote steden en dicht bij beboechte plaatsen schat ik op ongeveer 25%. In dc onmiddellijke omgeving van Amster dam zal ongeveer 60% van het gewas ver nield worden. Dit cijfer is destijds bij een of- ficiëele keuring te velde vastgesteld." „Kunnen de vogels niet door andere „af weermiddelen" afdoende bestreden worden?" vragen wij! „Och, we hebben zelfs ons alarmpistool moeten inleveren", repliceert de heer Troost. „Bovendien, al hadden we dat ding mogen behouden, het hielp niet veel. Vijf en twintig meter achter je zitten de beesten weer en als je vijf en twintig maal geschoten hebt, vliegen ze niet eens meer op... Over een paar weken begint 't met de erwten, half Juli volgt de tarwe, het koolzaad, de gerst. I)e haver laten ze het langst zitten, die lusten ze niet zoo graag." Uit het raam van de boerenhoeve kijken wij op bunders vol rijpend gewas, welig kleurend in de warmen Junizon. Wij be grijpen de kopzorg van den eigenaar van dit rijke land, maar wij begrijpen ook dat er bezwaren aan zijn verbonden ieder zijn ge weer terug te geven! Hier zullen militaire overwegingen naast de economische te berde worden gebracht, doch zal hier ook hot eerewoord van den Nedorlandschen boer, als hoeder van den bodem, niet even zoo goed zijn als dat van den Nederlandsehen i>olitieaml>tenaar? De lof van „eerlijk" spel door de Duitsche overheid aan ons leger en ons volk go- bracht, klink in dit verband als een be lofte. Gegeven daarbij de. tendenz der econo mische omwenteling, welke zich thane vol trekt, hebben wij alle hoop, dat deze zaak „sal regtkom". Inschakeling van den wild schut. naar het voorbeeld van de Wierin germeer, lijkt ons in vele gevallen afdoende! En anders zullen dc burgemeesters, gezien de loyale houding van ons volk tegenover de bezettende overheid, zeker de verantwoor delijkheid willen dragen. „van ouds een van de bekende moederker ken van Holland geweest". Petten moge dan oud zijn, het is altijd klein gebleven, hoewel het waarschijnlijk is, dat het perioden van aanmerkelijk grooter bloei heeft gekend dan heden. Zoo lazen we in het „Aardrijkskundig Woordenboek van A. J. van der Aa", datee rend uit 1847: „Behalve dat vroeger vele ingezetenen ter „haring op Groenland, ter koopvaardij en „voor loodsen voeren, bestond destijds, de „hoofdnering van Petten in de visscherij van „versche visch, welke, alvorens te mogen „worden vervoerd, hier moést worden afge slagen en waarvoor, ten behoeve van de „kerk, pastorij en kosterij, de 40ste penning „betaald werd, en nog een 40ste penning uit „welke de vuurbaken onderhouden werd en „die tevens tot assurantiekas diende van de „visschersschuiten, welke verongelukten, of „voor het volk dat door den vijand genomen „werd". Overigens herinneren wij er aan, dat de kermis te Petten zeer laat, eerst in de twee de helft van October, gehouden wordt. Ter plaatse verklaart men U dit door er op te wijzen, dat vroeger omstreeks dezen tijd van het jaar de Grocnlandvaarders terugkeerden en dat er alle reden was op deze visschers met hun welgevulde buidels te wachten. Een kasteel *heeft Petten nooit gehad. Dit neemt echter niet weg, dat er vaak en zwaar is gestreden voornamelijk tegen de zee, die het dorpje bespoelde. Het tegenwoordige Petten heet „het der de Petten", de twee vorige dorpjes van den- zelfdcn naam zijn door dc zee verzwolgen. Of dit geheel juist is, vermogen we in zoo verre niet te zeggen, dat we niet weten of het misschien niet reeds het vierde, vijfde of zes de Petten is. Want dc eerste Pettemer ca- tastrophe, die we geboekstaafd vinden, da teert van 21 November 1421. Ook toen echter was het dorpje reeds oud en de mogelijkheid mag zeker niet buitengesloten worden ge acht, dat in de eeuwen voordien, waarin het met bedijkingen en waterkeeringen zeer so ber gesteld was, Petten bij tijden het nadeel van zijn ligging heeft ondervonden. Echter, daarvan weten we niets meer. Op dien gedenkwaardigen 21sten Novem ber van het jaar 1421 echter, „scheurde de „dijk vaneen, en niet alleen de gemeene hui- „zen, maar ook de kerk en de toren, waar „circa 400 dorpelingen schuilplaats hadden „gezocht, werden bedolven". Het was de be kende St. Elizabethsvlocd. Deze mcnschen verdronken allen. Toen later de overstrooming was gestopt, werd begonnen, „enkele roeden verder land waarts", nieuwe hutten en huizen op te slaan. Het tweede Petten zou dus dicht achter het eerste hebben gestaan. Want de lengte van eon roede mag op verschillende plaat sen verschillend zijn geweest, meer dan 10 meter vinden we er niet voor opgegeven. Ook dit tweede Petten had het heet te ver duren. Verschillende malen werd het zwaar geteisterd en deze rampen hadden ten ge volge, dat men begon met den bouw van van een nieuwen dijk, de „Waker". Zwaar geteisterd werd het tweede Petten op Allerheiligendag 1470. toen 's avonds tus- schen 8 en 9 uur een geweldige storm op stak, waardoor een deel van het Pettensche land werd verzwolgen. En, alsof het noodlot er mee speelde, op den dag af 100 jaar la ter gingen de elementen weer hevig te keer. Want nog feller dan in 1470 woedde de zee op Allerheiligendag 1570. De Hondsbosschen werden op 3 plaatsen doorbroken, een heele buurt werd weggespoeld en een heele hoek van Noord-IIolland zou zijn verzwolgen, in dien, wonder boven wonder, de Slaperdijk niet had stand gehouden. De in 1624 begonnen Wakerdijk bleek ech ter reeds op 7 Maart 1625 niet sterk genoeg. Er woei dien dag een zware storm uit het N.W., Op verschrikkelijke wijze werd de dijk gebeukt door de razende elementen en toen den volgenden dag een springvloed opkwam, werden ruim 100 huizen weggespoeld. De inwoners zngen zich genoodzaakt een nieuw dorp aan te leggen, veel meer bin nenwaarts. Op een uit 1600 dateerende kaart vonden we nog het tweede Petten. Het moet hebben gelegen juist aan de buitenzijde van den te- genwoordigen zeedijk. De verhalen, als zouden soms bij heel laag water, de fundamenten der vorige Pettens nog te zien zijn geweest, mogen go- rust worden verwezen naar het rijk der fa belen. Dat van de lichte gehouwen van dien tijd ook maar iets zou zijn overgebleven, lijkt volkomen onaannemelijk. Een interessante pennestrijd schijnt zich eens te hebben afgespeeld over de vraag of bij Petten in de grijze oudheid een der monden van den Rijn zou zijn geweest. Dit was dan in de dagen waarin in onze gewes ten woonden de kaninefaten, waarin zich tusschen Medernblik en Stavoren uitstrekte het legendarische groote bosch Kreil en waar in het hart van het tegenwoordige Neder land werd gevormd door het nog betrekke lijk kleine Flevo-meor. De gedachte is ver moedelijk daardoor ontstaan, wijl dit Flevo meer stellig in verbinding stond met den Rijn, terwijl anderzijds dit meer door ver schillende geulen in verbinding stond met de Noordzee. Intusschen is deze weg toch wel wat lang. Reden waarom deze opvatting door Eikelenberg werd bestreden, die Pet ten legt aan de Kinnem. Later, toen grootere deelen van onze provincie waren weggesla gen, lag Petten op een soort landtong, eenerzljds bespoeld door de Noordzee, ander zijds dor een uitlooper van de Zuiderzee, de Zijpe. Hoe het plaatsje ook nog aan andere pla- gen blootstond, blijkt wanneer we lezen, hoe op Kruisavond van het jaar 1489 (in de maand Mei) een bende zeeschuimers dc dor pelingen overviel, van alles beroofden cn naar hun schepen mede sleepten. Thans ligt het plaatsje te droomen achter den veiligen, zwaren zeedijk. De moderne techniek heeft eens en vooral een eind ge maakt aan de nooden, waaraan Petten eeuwenlang was overgeleverd. Dc dagen van strijd tegen dc woedende baren zijn voorbij. Alleen de naain Hondsbosch herinnert daar nog aan. Want Hondsbosch was de naam van het Zuidelijk Petten, dat in 1421 bij de St. Elizabethsvioed werd verzwolgen. Ook heden ten dage is dit Zuidelijk Petten er nog. Het zijn de huizen aan den Hazepol- der, die, ter onderscheiding van het eigen lijk dorp, Oud-Petten, in oude geschriften worden aangeduid met den naam Nleuw- Petten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1940 | | pagina 9