De DUIVEL
en een big
VOOR DE VROUW
M
GEBRUIKEN uit VROEGER TIJDEN
Oni ko>d tuAfuvtl:
Was het een dief?
Menscheneters
in onze wielen?
HEERENPULLOVER
Benoodigde wol voor 88 c.m. bovenwijdte
pl.m. 210 gr. Naalden no. 3.
Men begint met het teekenen van het
knippatroon op papier en knipt het daar
na uit, waarna men onder het breien het
werk steeds vergelijkt met het patroon. Rug
en voorpand, zijn beide aangegeven; het
laatste heeft een puntige halsuitsnijding,
terwijl de rug aangegeven wordt door de
stippeltjes en na het breien van de schou
ders recht' afgekant wordt. Het boord is 7
c.m. hoog en wordt, liefst op fijnere naal
den in geribd patroon gebreid. Begonnen
wordt met 128 st. op te zetten (vergelij
ken of deze breedte met het patroon uit-
18 2!
komt. Het gedeelte boven het boord wordt
als volgt gebreid: Kantsteek, 1 recht 1
averecht 1 recht'T averecht 1 recht 1 ave
recht 10 recht herhalen, laatste 2 ste
ken recht. In den teruggaande toeren breit
men de 10 rechte st. averecht, terwijl de
tusschen de rechte strepen liggende st. 1
recht 1 averecht versprongen te zien ge
ven op den goeden kant.
Is men aan den hals gekomen, dan wor
den linker- en rechterdeel van het voor
pand apart gebreid, terwijl men aan de
hand van het patroon mindert en wel bij
de eerste naald in het midden een dubbe
le mindering, waardoor de hals een mooie
re puntvorm krijgt, (afhalen, twee st. sa-
menbreien, afgeh. st. over de mindering
halen), vervolgens aan beide kanten min
deren.
Nadat rug- en voorpand gebreid zijn
verbindt men schouder en zijnaden, neemt
daarna met een fijne naald de steken van
de halsuitsnijding op en breit een hals
boord in geribd patroon, dat 2 c.m. hoog
is. Midden voor, breit men dubbele min
deringen, terwijl men om den anderen toer
ook op de schouders mindert. Aan de arms
gaten worden de st. eveneens opgenomen,
doch hier wordt niet geminderd.
De gulden middenweg
in de opvoeding
„Heb je niets vergeten? Is je schrift in je
schooltasch en je potloodenétui? Heb je je
zakdoek en je pakje brood?"
Hoeveel moeders zijn er niet die kinde
ren op het laatste oogenblik, dat zij naar
school gaan overstelpen met goed bedoel
de vragen. De meesten dezer al te bezorgde
moeders zouden vreemd opzien, indien
men haar aan het verstand zou trachten
te brengen, dat zij haar kinderen hierme
de geen dienst bewijzen. Men kweekt door
al deze „voorzorgen" gemakzucht en ge-
dachtenloosheid aan en het gevaar wordt
steeds grooter, dat de kinderen te veel op
anderen leeren steunen inplaats van zelf
standig te handelen en te denken.
Er dreigt door al deze zorgen nog een
grooter gevaar en wel dat sommige kinde
ren het gevoel krijgen, dat zij niet in
staat zijn voor zichzelf te handelen en
zeer afhankelijk worden.
Vele ouders vragen zich wel eens ver
wonderd af hoe het komt. dat hun kin
deren toch zoo weinig zelfstandig zijn en
nooit zelf leeren 'denken.
Zij zouden het niet gaarne willen hoo-
ren wanneer men hen. vertelde, dat een be
kende paedagoog eens gezegd heeft: „De
opvoeder moet de oorzaak van alle fouten
en gebreken zijner kinderen of pupillen bij
zich zelf zoeken!" Maar al te vaak wordt
deze bittere waarheid voorbijgezien.
Een even verkeerde gewoonte is het
van sommige ouders om hun kinderen te
willen harden door hen, indien ze bans zijn
in beoaalde situaties te brengen. Toont
een kind zich bang om een donkere kamer
binnen te gaan, dan zal hij noch gedwongen
noch uitgelachen mogen worden, doch men
gaat eenVoudig met hem mee om hem te
toonen. dat er niets bijzonders is in zoo'n
donkere ruimte.
Wat een kind onbegrijpelijk" voorkomt,
moet hem uitgelegd worden,, voorzoover
die niet boven zijn bevatting gaat.
Nooit zal men een kind door hem met
een of ander bang te maken tot gehoorza
men dwingen. Slechts dan kan een kind
zich tot een persoonlijkheid ontwikke^n.
wanneer hem geleerd wordt gevaren in hun
natuurlijke proporties te zien en te bestrij
den. indien hij hiertoe in staat is.
Het kind. van heden zal deel uitmaken
van het volk der toekomst en de menschen
die wij thans èn ook later noodig hebben,
mogen geen levensangst aan den dag leg
gen, doch moet met klaren blik de ge
vaarlijke klippen weten te onderscheiden
en te omzeilen. Eerst dan zal het le
venslicht in veilige haven landen!
VERWIJDEREN VAN VLEKKEN.
Ondanks de grootste voorzichtigheid
krijgt men menigmaal en in het bijzon
der als men zijn goede kleeren aanheeft
vlekken door eigen schuld of door toedoen
van anderen. Wellicht helpen enkele wen
ken. die wij hieronder laten volgen.
Harsvlekken behandelt men met zuivere
spiritus en mocht de plek daarna niet
geheel verdwenen zijn dan gebruikt men
nog wat zeepwater na. Voor donkere stof
fen kan brandspiritus dienst doen.
Vruchtenvlekken op tafelgoed verdwij
nen, wanneer men er een schoteltje onder
plaatst met 20% oplossing van waterstof-
peroxyde. Het bedruppelen met citroen-
Oude zeden en gewoonten ko
men ons menigmaal eenigzins
vreemd voor, zelfs Vanneer
het tijdsverloop tusschen het
heden en het verleden niet
zoo heel groot is. Nog tot 1905
werd door de abdij Grioga, in
Rusland aan de overledenen
een vrijbrief meegegeven
door den Abt. die in het graf
meegegeven werd, waarin ver
klaard werd, dat de afgestor
vene van zonden bevrijd was
en den zegen ontvangen had.
Minder vreemd doet ons een
oud gebruik in den Elzas aan
Ook vroeger klaagden de boeren veelal
over. den noodtoestand in hun bedrijven.
Zij verkochten hun oogst veelai op tijd
stippen, dat de prijzen zeer laag waren en
om hieraan een einde te maken, legden
zij op Driekoningep dag twaalf koren kor
rels van geliike grootte op een warme
kachelnlaat. Ieder korreltje werd gemerkt
en stelde een maand van het jaar voor.
Door de warmte van den kachel zwollen
de korrels, barsten uiteen en verspreidden
zich in het rond.
De korrel, die het verst gesprongen was
duidde den maand aan, waarin het koren
den hoogsten prijs bereiken zou. Zij ge
loofden zóó zeker aan het welslagen, dat
zij hun oogst onder geen voorwaarde wil
den verkoopen, voor de betreffende maand
was aangebroken. Soms hadden zij geluk,
doch meermalen ook tegenslag
Evenals thans waren de vrouwen uit
vroeger tijden ook trouwe volgelingen der
mode. Er zijn zelfs tijden geweest, dat men
ten opzichte der kleeding zeer luxueus was
en meer geld uitgaf, dan wenscheliik was.
In 1588 trachtte de koning van Zweden
tevergeefs een einde aan dezen mis
stand te maken en liet bij iedere vrouw, die
een zijden japon droeg een soldaat inkwar
tieren. Maar. hoe goed deze maatregel be
doeld was. leidde hij tot een tegenover
gesteld resultaat, want vele vrouwen, die
zich de weelde van zijden japonnen
slechts even konden permiteeren, meldden
zij bij de magistraten om „inkwartierings-
straf' te ondergaan. De practijk heeft be
wezen, dat straffen, ingesteld om buiten
sporigheden op het gebied der mode tegen
te gaan. deze juist in de hand werkten On
der de regeering van Lodewijk XIV stelde
men alles in het werk om de vrouwen, te
inzien, dat de „schoonheidspleist^r-
Arm en rijk droeg ze in allerlei vorm en
grootte.
tjes" die zij op gelaat, armen en op de
schouders droegen, inderdaad van slechten
smaak getuigden. Noch inmenging van
overheidswege, noch spotprenten of spot
liedjes van straatjongens konden deze
dwaze mode doen verdwijnen. Ten slotte
gelukte het den geestelijke La Chaise in
een vastenavondpreek er een einde aan te
maken. Hij verklaarde, dat hij tot zijn
groote vreugde geconstateerd had, t het
dragen van schoonheidspleisters waarop
vaak landschappen en zelf stadsgezichten
voorkwamen steeds minder werd. Ze
werden nog slechts door dames van een
bepaalden leeftijd gedragen, om kleine
rimpeltjes te bedenken..
Het gevolg van deze toespraak was, dat
deze mode in minder dan geen tijd verdwe
nen was.
Eigenaardige gebruiken had men vroeger
ook ten opzichte van liefde, huwelijk en
scheiding. In Zürich maakte men in geval
van scheiding van een eigenaardig middel
gebruik. Wanneer een echtpaar bij de be
voegde autoriteiten het verzoek om schei
ding deed, dan werden beide echtelieden
eerst veertien dagen in een eenzamen to
ren opgesloten. Het was slechts een uiterst
klein vertrek, dat hen ter beschikking
werd gesteld met één bed, één tafel en
één stoel. Zelfs de maaltijden moesten zij
met één mes en één vork gebruiken. Wan
neer de echtelieden na verloop van veer
tien dagen nog den wensch te kennen ga
ven om te scheiden, dan werd hierin door
den rechter toegestemd. Meestal hadden
zij elkander in dezen tijd evenwel gevon-
sap geeft eveneens goede resultaten, daar
na met water naspoelen.
Koffievlekken verwijdert men uit de
stof door ze te betten met water en glyce
rine in gelijke deel en, soms kan men ook
enkel glijcerine toepassen.
Kaarsvet. Kleine propjes watten doet
men aan een pincet of schaar en laat ze
goed warm worden, waarna men in kring
vormige bewegingen over de vlek wrijft,
totdat de stearine gesmolten is en in de
watten kan trekken, daarna maakt men de
plek verder schoon met een lapje gedrenkt
in benzine of tetra. Uit stoffen en tapij
ten kan men het voorts doen verdwijnen
door eerst de bovenlaag af te krassen, daar
na legt men vloeipapier op de plek en
strijkt er met een warm ijzer ovet.
HOE ONZE KAASSOORTEN ALS SMAKE
LIJK „GEHAKT" KUNNEN DIENST DOEN.
Er zijn kaasgerechten, die zoowel warm
als koud een tractatie vormen voor jong en
oud. Het kaasgehakt, dat volgens onder
staand recept bereid kan worden, is er een
voorbeeld van. Wie van Leidsche of van
Friesche kaas houdt, kan een van deze
soorten in het gehakt verwerken. Bij ge
bruik van Edammer of Goudsche kaas kan
desgewenscht wat fijngehakte peterselie of
selderij aan de bestanddeelen toegevoegd
worden.
Er is weinig kans, dat de gehaktballetjes
tijdens het bakken zullen barsten, als we
maar zorgen, dat de aardappelen en het
brood goed fijngemaakt zijn. Het mengsel
voor dit gehakt kunnen we gerust proeven,
daar er- geen bestanddeelen in zijn, die in
rauwen toestand schadelijk voor ons zijn,
KAASGEHAKT (4 personen).
200 gram (2 ons) gekookte aardappelen,
100 gram (1 ons) oud bruin brood zonder
korst.
200 gram (2 ons) kaas, 1 uitje, 12 eie
ren. zout peper, nootmuskaat.
100 gram (1 ons) boter.
Kruimel, of maal het brood. Hak liet uitje
fijn. Rasp de kaas (of maal ze). Maak de
aardappelen fijn. Vermeng alle ingrediënten
tot een stevig deeg. Maak het op smaak af
met dè kruiden. Vorm er balletjes of platte
koekjes van en bak deze in de koekepan
met boter bruin. Laat de overblijvende bo
ter ook even bruin worden en maak ze
met een scheutje water tot jus.
Geef dit kaasgehakt met aardappelen
en groente.
door
JAN DISTEL.
Opceui Zondagavond tusschen tien en elf,
toen Kaatje Kruger aan het afwasschen
was, kwam er een jongeman binnen die
bier wilde hebben.
Kaatje schonk hem een glas in.
De jongeman keek Kaatje met onbe
schaamde blikken aan. „Hm... zei hij,
„liet dorp is zoo leeg. Zijn de menschen
allemaal op 't land?"
„Nee, die zijn in het dorp hiernaast.
Boer Krelis heeft bruiloft, dat wil zeg
gen, zijn dochter."
„Aha, dan bent u dus alleen thuis. Bent
u niet bang?"
„Ik? Nee, hoezoo?" lachte Kaatje. „Wie
zou me iets willen doen?"
„Nu, u misschien niet. Maar» uw geld,
dat u in de brandkast heeft."
„Hoe weet u dat?"
„O, dat vermoed ik. En bovendien heeft
u natuurlijk wisselgeld in het laadje. Ze
ker een gulden of tien."
,Nee, zooveel niet", sprak Kaatje heftig
tegen. „Tot haar schrik bemerkte ze piot
steling dat de jongeman eigenlijk een
koude uitdrukking, in zijn oogen had.
„Nee, lang niet zooveel", zei Kaatje nog
eens. „Heusch niet! U gelooft me zeker
niet, hè? Waarom vzit u me zoo aan te
staren?"
„Omdat ik me juist afvraag hoe u zich
eigenlijk een dief voorstelt. Met een stie
rennek', hè? En een stoppelbaard als een
roover uit een boek! Weet u misschien,
juffrouw, hoe die inbreker die twee jaar
geleden de brandkast bij Van Pommeren
heeft. leeg gehaald, er uit zag?"
„Nee. maar hoe weet u dat? Ze hebben
hem toch niet gepakt!"
„Gepakt niet. maar zijn signalement is
bekend. Of die vent die in den winkel bij
juffrouw de Bruin zijn slag heeft geslagen?
Weet ii dat? Nee? Nu ze zagen er precies
zoo uit. als alle aardige jongemannen, met
goede omgangsvormen, zoo als... laten we
zeggen... zooals ik bijvoorbeeld."
„Ja... maar", stotterde Kaatje, „waar
om vertelt u mij dat?"
„Omdat dit zoo ter sprake kwam", lach
te hij op een manier die haar een kouds
rilling bezorgde. .Maar ter zake ik wil een
borrel hebben."
„Hebben we niet meer. „O ja, die heeft u
wel. In den kelder. Bovendien moet u een
gast steeds het beste voorzetten, anders
kon u wel eens een flinke geldboete kos
ten." Met deze woorden klopte hij met. zijn
vingers op tafel. „Dus. wilt u me een bor
rel sreven of niet?"
„Best ik ga", zei Kaatje, .maar eerst laat
ik den hond los. Pas maar op."
„Dat zal helaas niet gaan", zei de jonge
man. .want die is achter uw ouders aan-
geloopen."
Kaatje kwam tot aan de keldertrap. Toen
werd ze bang. In haar radeloosheid begon
ze te huilen. Toen kwam plotseling de ge
dachte in haar op. dat een .inbreker toch
ook maar een mensrh was en dat er toch
nog iets goeds in hem moest schuilen. Ze
ging dus weer terug en deed de deur van
het vertrek open.
De kamer was leeg. maar op de tafel lag
een kaartje en toen Kaatje het las. barstte
ze in een hartelijk lachen uit. „Vergeef me."
stond er op. „doe een goed woordje voor
me hij uw vader, ik kom over twee uur te
rug." En op den achterkant stond: „Corne
lis Goedhart, vertegenwoordiger van Assu
ranties, verzekeringen te.een diefstal, in
braak. enz."
Onlangs meldden wij dat het aquarium
van Artis verrijkt was met een meerval,
welk monster was gevangen bij Aalsmeer.
Over deze geweldige en vraatzuchtige
zoetwatervisch lezen wij in „De Nederland-
sche Hengelsport" de volgende amusante
commentaren;
Dat er in de wereld heel wat grooterê en
geduchter visschen voorkomen dan wij ge
woon zijn in onze Nedcrlandschc binnen
wateren aan te treffen, is wel ieder onzer
lezers bekend. Wie het bekende werk van
Mitchell-Hedges, „De strijd tegen de reu-
zenvisschen" gelezen heeft, dien heeft ze
ker ook wel do wensch bekropen, eèns zoo n
geweldige visch te kunnen vangen. Maar
daartoe zijn andere uitrustingen noodig dan
hier voor karpers of snoeken gebruikt wor
den, en zelfs de kamp met, de sterkste kar
per kan niet in de verte vergeleken worden
met den strijd die men voeren moet om
dergelijke geweldige dieren te bemachtigen.
Bovendien zou men voor zoo'n hengelparlij
niet kunnen volstaan met een fietstochtje
van een uur of wat naar zijn vischwater
waartegen, zooals wij uit ervaring weten,
door sommigen zelfs al gemopperd wordt
maar men zou vrij kostbare reizen moeten
maken om de wateren, waar men op zulke
reuzcnvisschen jacht zou willen maken, te
bereiken.
Maar wat misschien niet ieder onzer le
zers bekend is, of waarvan zij wellicht
slechts zelden gehoord hebben, is, dat er
toch ook in dc binnenwateren van ons land
een yischsoort voorkomt, waarvan de le
den zonder overdrijving tot de geweldige,
sterke visschen gerekend mogen worden.
Wij bedoelen de „meerval". Van tijd tot tijd
heeft, men wel eens berichten in de couran
ten kunnen lezen, dat er in de omgeving
van Aalsmeer een exemplaar van deze
vischsoort gevangen werd; bepaald jacht
was er dan meestal niet op gemaakt, doch
zij waren doorgaans toevalligerwijze in een
net verzeild geraakt.
Met uitzondering van de „Huso" (Accïpen-
ser huso), een lid van de steuren-familie,
die in de Zwarte en Kaspische Zee en de
daarin uitmondende stroomen voorkomt, en
welke 15 M. lang kan worden en een ge
wicht van 1000 a 1500 Kg. kan hereiken,
wordt de meerval (Silurus glanis) de groot
ste der Europecsche zoetwatervisschcn ge
noemd. In de Donau worden soms exem
plaren van meer dan P/> meter lengte en
met een gewicht van wel 100 Kg. aangetrof
fen. Vroeger in de 18e eeuw kwam de
mcejval in de Haarlemmermeer en de daar
mede in verbinding staande wateren veel
vuldig voor, doch reeds lang vóór de
droogmaking (1836) was hij minder alge
meen, en in lateren tijd werd hij nog
slechts af en toe waargenomen.
In de Donau en de daarmede in verbin
ding staande wateren wordt op deze visch
gejaagd, en nog kort geleden werd in „Der
Deutsche Sportangler" beschreven, hoe een
duiker er zijn werk van maakte, deze enor
me visschen onder water uit hun holen te
verdrijven en ze in door hem daartoe gestel
de netten te jagen.
Dezer dagen lazen wij in de Dordrechtsche
Courant een arlikel over „Meervallen in on
ze groote plassen en -wielen", waarin een
verhaal voorkomt van een hoer, die het
persoonlijk nog van zijn grootvader heeft
gehoord, en dat, zooals de schrijver zegt,
ongeveer als volgt luidt:
„Die grootvader woonde bij een wiel en
zijn buurman had een koppel biggen in een
aangrenzende wei loopen: eerst waren er
tien, toen negen en toen acht, zoodat die
buurman eindelijk begreep, dat ze begohnen
te minderen en omdat hij dacht, dat ze wer
den gestolen, besloot hij óp den loer te gaan
liggen.
Terwijl hij daar zoo, bedekt door een
paar bosschen oud lies, naar die biggen zat
te kijken, zag hij dat, toen een dezer big
gen dicht hij het water kwam, een donker
beest zijn kop uit het water stak. de big
bij zijn snuit pakte en onder water trok.
De boer vloog overeind en holde naar het
water, maar er was niels meer te zien, hoe
hij ook keek en toen zei die boer bij zich
zelf: ,Nou, da's ook wat, zoo zie j'm en zoo
zie j'm niet!"
De boer krabde zijn hoofd en ging naar
huis, waar hij vertelde van een bek zonder
poten, die zoo maar de varkenè greep en
onder water trok en hij zei tegen zijn vrouw:
„Een snoek was het niet, want die heeft
behalve een spitse bek nog een lichaam,
maar dit beest heeft een ronde kop met een
snor aan weerskanten, met een hek zóó
groot, dat er een klein varken in rondwan
delen kan, vol met groote tanden, en die
big was al dood van schrik, vóór hij ge
grepen werd. Maar d'r an zal-ie!"
„Het is misschien wel de duivel zelf ge
weest", zei de vrouw.
„Duivel of geen duivel, maar d'r an zal-ie,
ik Iaat me niet kisten."
En wat zou je dan gaan doen?" vroeg de
vrouw angstig.
„Dat zal je wel zien", zei de boer en hij
stond op om naar zijn buurman te gaan,
waar hij in kleuren en geuren het verhaal
vertelde.
„Als ik niet wist, da je afschaffer was",
zei de buurman, „dan zou ik zeggen, da j'm
om had!"
„Je kan me nog een hoop meer vertellen",
zei de biggeneigenaar, „maar ik ben al te
veel biggen kwijt en ik laat dat niei op me
ziften en nou kom ik je vragen of je mor
genavond mee gaat. dan nemen we een
groote schouw en ik hpb nog een slacht
haak, waaraan we een lang en sterk touw-
binden en weet jij nou, wat ik daar als aas
aan doe?"
„Nog niet", zei de buurman.
„Een big", zei de biggenbocr.
„Wie het breed heelt, iaat liet breed han
gen", zei de buurman. F
„Dat heb je mis", zei de biggenboer, „want
een van die biggen loopt met een hooge rug j
en vreet haast niet, hij zal de ziekte wel I
krijgen, als ie die nog niet heeft."
„Da's wat anders", zei dc buurman, „en r
wat doen we dan verder?"
„Wij doen die big aan de haak, gooien "m
overboord en dan houwen we allebei dat I.
touw stevig in onze kniusten en voor alle
zekerheid maken wc het eind van dat touw
nog vast aan de schouwketting en dan wil
ik wel eens zien, of we dien vuilen biggen- I
dief niet te pakken krijgen."
„Niet doen", zeide vrouw van den buur- j
man.
„Wel doen", zei de buurman, die wel van l
een lolletje hield.
„En als het nou de duivel zelf is?"
„De duivel zit niet onder water", zei de I
buurman, „en vrouwen moeten zich buiten
ernstige zaken houwen."
„Ik zorg voor een borreltje en een sigaar j,
en als we hem vangen; krijg jij nog een
rijksdaalder op den koop toe."
,,'t Is voor mekaar, buurman", zei de
buurman.
Wat er precies gebeurd is, kan niemand
vertellen, maar de morgen volgend op den
avond, dat de beide boeren ér op uittrokken j
om de vreemde visch te vangen, die de big- F
gen stal, vonden de menschen, die gingen
kijken, de schouw ondersteboven op het wa- I
ter drijven, de ketting was verdwenen, even- L
als de twee boeren, waarvan men nooit I
meer iets heeft gehoord!"-
De schrijver vervolgt danr
„In dc Donau waren op een warmen zo- t
mcravond een paar soldaten aan het zwem- I
men, toen een van hen riep, dat een beest
zijn been had gegrepen en hoewel direct I
hulp aanwezig was, gelukte liet niet, den I
man te redden.
Dat kan niet anders dan een reusachtige j
meerval geweest zijn en hoewel het ver- I
haal van de nazaten van den biggenboer j
rijkelijk versierd lijljt, moot men altijd eenig
geloof er aan hechten, vooral daar het mij t
toeschijnt, dat er inderdaad in dat water
wel meervallen zullen zijn, omdat' het in het I
midden een diepte van vijf en twintig meter
heeft en dus moeilijk is af te visschen, want I
met een zegen gaat dat niet gemakkelijk; j
bovendien liggen er oude boomen op den
bodem, waardoor slechts een gedeelte kan I
worden afgevischt en dat er groote visschen
in leven, is te zien, wanneer men daar rus- f
tig zit te hengelen en het water op sommi- ï-
ge plaatsen in heftige beroering komt,- wat i
mij altijd den indruk heeft gegeven, dat het E
verhaal van den biggenboer zeer zeker niei I
heelcmaal verzonnen ;s!"
In aansluiting aan dit verhaal laten wij
hier (eenigszins vrij vertaald) een beschrij
ving volgen van de vangst van een meer
val van 20 Kg., beschreven in „Der Deut
sche Sportangler" van September 1940. De
ze meerval werd door een lid van de Bres-
lauer Hengelaarsvereenïging gevangen, in
de Ohle.
Déze hengelaar, B. genaamd, sloeg, toen
hij eens laat des avonds aan het hengelen
was, gade hoe een groote roover in den bo
venloop van de Ohle aan het jagen was.
Hij besloot den volgenden nacht op dien
knaap eens jacht te maken. Nu moet hierbij
van te voren vermeld worden, dat B. een
tamelijk zware ijzeren boot bezat, waarop
zich bovendien een, weliswaar lichte, doch
vaste kajuit bevond, die de beweging van
de boot nogal belemmerde. Hij roeide voor
zichtig naar»de bestemde plaats en legde
des avond zijn hengels uit. Niets bewoog
zich, en de opkomende nevel dwong B. het
binnenste van zijn boot-prieel op te zoeken,
temeer waar de nachtelijke duisternis het
nauwkeurig waarnemen bemoeilijkte. Tegen
3 uur klapte een van de hengels togen de
ijzeren schuit. B. vloog direct naar buiten,
één hengel was verdwenen. Waar moest hij
zoeken? Er was op het tamelijk breede wa
ter in de nabijheid niets te zien. B. troostte
zich met de op handen zijnde schemering en
gaf reeds den hoop op, dat hij de visch nog
aan de verdwenen hengel zou vinden. Te
gen 4 uur werkte hij zich langzaam stroom
opwaarts en ontdekte de vluchteling. De
lijn was uit 4-draads silk samengesteld, aan
de hengel bevond zich geen rol, het was
dus juist de lichtste,, met een eenvoudige
haak. Nadat hij deze langzaam opgetild
had en zich niets bewoog, dacht B, pessi
mistisch. dat hij in vuil zou zitten. Bij zijn
poging het veronderstelde vuil los te wer
ken. werd hem echter de hengel uit de j
hand gerukt en schoot 50 a 60 meter verder.
Dus ging hij er weer achteraan en dit op-
Windende werk moest wel een dozijn keeren
herhaald worden.
Nu keek B. eens uit naar hulp, daar zijn.
boot voor dit soort jachtwerk toch te' zwaar
was. Een zijner sportbroedérs kwam hem
met een lichte houten boot te hulp, waarin
hij overstapte en nu werd met vereende
krachten de achtervolging hervat Na her
haalde pogingen om te vluchten, die echter
met de lichte boot goed geremd konden
worden, werd geprobeerd de visch aan land
te brengen. Inmiddels had de woeste visch
zich bij zijn onstuimige bewegingen laten
zien en beide visschers hadden kunnen con-
stateeren, dat het een groot exemplaar was.
In ieder geval zat hij goed vast en alleen
de angst, dat de silk de spanning nipt lan
ger zou uithouden, was voor B. aanleiding
telkens weer wat mee te geven. Maar nu
werden de pogingen tot vluchten steeds
korter, tenslotte kwam er nog een ruk van
5 meter, en eindelijk lukte 't R.. de meer
val zijn landingshaak in het lijf te sfooten,
zoodat zijn kracht gebroken was en "hij in
de boot getild kon worden. Een blik on bet
horloge toonde, dat het 7 uur 's ochtends
was, en thans kon de vangst door de in
middels verschenen sporfkameradrm bewon-
derd worden, waarna deze behoorlijk ge
vierd werd.