De DUIVEL en een big VOOR DE VROUW M GEBRUIKEN uit VROEGER TIJDEN Oni ko>d tuAfuvtl: Was het een dief? Menscheneters in onze wielen? HEERENPULLOVER Benoodigde wol voor 88 c.m. bovenwijdte pl.m. 210 gr. Naalden no. 3. Men begint met het teekenen van het knippatroon op papier en knipt het daar na uit, waarna men onder het breien het werk steeds vergelijkt met het patroon. Rug en voorpand, zijn beide aangegeven; het laatste heeft een puntige halsuitsnijding, terwijl de rug aangegeven wordt door de stippeltjes en na het breien van de schou ders recht' afgekant wordt. Het boord is 7 c.m. hoog en wordt, liefst op fijnere naal den in geribd patroon gebreid. Begonnen wordt met 128 st. op te zetten (vergelij ken of deze breedte met het patroon uit- 18 2! komt. Het gedeelte boven het boord wordt als volgt gebreid: Kantsteek, 1 recht 1 averecht 1 recht'T averecht 1 recht 1 ave recht 10 recht herhalen, laatste 2 ste ken recht. In den teruggaande toeren breit men de 10 rechte st. averecht, terwijl de tusschen de rechte strepen liggende st. 1 recht 1 averecht versprongen te zien ge ven op den goeden kant. Is men aan den hals gekomen, dan wor den linker- en rechterdeel van het voor pand apart gebreid, terwijl men aan de hand van het patroon mindert en wel bij de eerste naald in het midden een dubbe le mindering, waardoor de hals een mooie re puntvorm krijgt, (afhalen, twee st. sa- menbreien, afgeh. st. over de mindering halen), vervolgens aan beide kanten min deren. Nadat rug- en voorpand gebreid zijn verbindt men schouder en zijnaden, neemt daarna met een fijne naald de steken van de halsuitsnijding op en breit een hals boord in geribd patroon, dat 2 c.m. hoog is. Midden voor, breit men dubbele min deringen, terwijl men om den anderen toer ook op de schouders mindert. Aan de arms gaten worden de st. eveneens opgenomen, doch hier wordt niet geminderd. De gulden middenweg in de opvoeding „Heb je niets vergeten? Is je schrift in je schooltasch en je potloodenétui? Heb je je zakdoek en je pakje brood?" Hoeveel moeders zijn er niet die kinde ren op het laatste oogenblik, dat zij naar school gaan overstelpen met goed bedoel de vragen. De meesten dezer al te bezorgde moeders zouden vreemd opzien, indien men haar aan het verstand zou trachten te brengen, dat zij haar kinderen hierme de geen dienst bewijzen. Men kweekt door al deze „voorzorgen" gemakzucht en ge- dachtenloosheid aan en het gevaar wordt steeds grooter, dat de kinderen te veel op anderen leeren steunen inplaats van zelf standig te handelen en te denken. Er dreigt door al deze zorgen nog een grooter gevaar en wel dat sommige kinde ren het gevoel krijgen, dat zij niet in staat zijn voor zichzelf te handelen en zeer afhankelijk worden. Vele ouders vragen zich wel eens ver wonderd af hoe het komt. dat hun kin deren toch zoo weinig zelfstandig zijn en nooit zelf leeren 'denken. Zij zouden het niet gaarne willen hoo- ren wanneer men hen. vertelde, dat een be kende paedagoog eens gezegd heeft: „De opvoeder moet de oorzaak van alle fouten en gebreken zijner kinderen of pupillen bij zich zelf zoeken!" Maar al te vaak wordt deze bittere waarheid voorbijgezien. Een even verkeerde gewoonte is het van sommige ouders om hun kinderen te willen harden door hen, indien ze bans zijn in beoaalde situaties te brengen. Toont een kind zich bang om een donkere kamer binnen te gaan, dan zal hij noch gedwongen noch uitgelachen mogen worden, doch men gaat eenVoudig met hem mee om hem te toonen. dat er niets bijzonders is in zoo'n donkere ruimte. Wat een kind onbegrijpelijk" voorkomt, moet hem uitgelegd worden,, voorzoover die niet boven zijn bevatting gaat. Nooit zal men een kind door hem met een of ander bang te maken tot gehoorza men dwingen. Slechts dan kan een kind zich tot een persoonlijkheid ontwikke^n. wanneer hem geleerd wordt gevaren in hun natuurlijke proporties te zien en te bestrij den. indien hij hiertoe in staat is. Het kind. van heden zal deel uitmaken van het volk der toekomst en de menschen die wij thans èn ook later noodig hebben, mogen geen levensangst aan den dag leg gen, doch moet met klaren blik de ge vaarlijke klippen weten te onderscheiden en te omzeilen. Eerst dan zal het le venslicht in veilige haven landen! VERWIJDEREN VAN VLEKKEN. Ondanks de grootste voorzichtigheid krijgt men menigmaal en in het bijzon der als men zijn goede kleeren aanheeft vlekken door eigen schuld of door toedoen van anderen. Wellicht helpen enkele wen ken. die wij hieronder laten volgen. Harsvlekken behandelt men met zuivere spiritus en mocht de plek daarna niet geheel verdwenen zijn dan gebruikt men nog wat zeepwater na. Voor donkere stof fen kan brandspiritus dienst doen. Vruchtenvlekken op tafelgoed verdwij nen, wanneer men er een schoteltje onder plaatst met 20% oplossing van waterstof- peroxyde. Het bedruppelen met citroen- Oude zeden en gewoonten ko men ons menigmaal eenigzins vreemd voor, zelfs Vanneer het tijdsverloop tusschen het heden en het verleden niet zoo heel groot is. Nog tot 1905 werd door de abdij Grioga, in Rusland aan de overledenen een vrijbrief meegegeven door den Abt. die in het graf meegegeven werd, waarin ver klaard werd, dat de afgestor vene van zonden bevrijd was en den zegen ontvangen had. Minder vreemd doet ons een oud gebruik in den Elzas aan Ook vroeger klaagden de boeren veelal over. den noodtoestand in hun bedrijven. Zij verkochten hun oogst veelai op tijd stippen, dat de prijzen zeer laag waren en om hieraan een einde te maken, legden zij op Driekoningep dag twaalf koren kor rels van geliike grootte op een warme kachelnlaat. Ieder korreltje werd gemerkt en stelde een maand van het jaar voor. Door de warmte van den kachel zwollen de korrels, barsten uiteen en verspreidden zich in het rond. De korrel, die het verst gesprongen was duidde den maand aan, waarin het koren den hoogsten prijs bereiken zou. Zij ge loofden zóó zeker aan het welslagen, dat zij hun oogst onder geen voorwaarde wil den verkoopen, voor de betreffende maand was aangebroken. Soms hadden zij geluk, doch meermalen ook tegenslag Evenals thans waren de vrouwen uit vroeger tijden ook trouwe volgelingen der mode. Er zijn zelfs tijden geweest, dat men ten opzichte der kleeding zeer luxueus was en meer geld uitgaf, dan wenscheliik was. In 1588 trachtte de koning van Zweden tevergeefs een einde aan dezen mis stand te maken en liet bij iedere vrouw, die een zijden japon droeg een soldaat inkwar tieren. Maar. hoe goed deze maatregel be doeld was. leidde hij tot een tegenover gesteld resultaat, want vele vrouwen, die zich de weelde van zijden japonnen slechts even konden permiteeren, meldden zij bij de magistraten om „inkwartierings- straf' te ondergaan. De practijk heeft be wezen, dat straffen, ingesteld om buiten sporigheden op het gebied der mode tegen te gaan. deze juist in de hand werkten On der de regeering van Lodewijk XIV stelde men alles in het werk om de vrouwen, te inzien, dat de „schoonheidspleist^r- Arm en rijk droeg ze in allerlei vorm en grootte. tjes" die zij op gelaat, armen en op de schouders droegen, inderdaad van slechten smaak getuigden. Noch inmenging van overheidswege, noch spotprenten of spot liedjes van straatjongens konden deze dwaze mode doen verdwijnen. Ten slotte gelukte het den geestelijke La Chaise in een vastenavondpreek er een einde aan te maken. Hij verklaarde, dat hij tot zijn groote vreugde geconstateerd had, t het dragen van schoonheidspleisters waarop vaak landschappen en zelf stadsgezichten voorkwamen steeds minder werd. Ze werden nog slechts door dames van een bepaalden leeftijd gedragen, om kleine rimpeltjes te bedenken.. Het gevolg van deze toespraak was, dat deze mode in minder dan geen tijd verdwe nen was. Eigenaardige gebruiken had men vroeger ook ten opzichte van liefde, huwelijk en scheiding. In Zürich maakte men in geval van scheiding van een eigenaardig middel gebruik. Wanneer een echtpaar bij de be voegde autoriteiten het verzoek om schei ding deed, dan werden beide echtelieden eerst veertien dagen in een eenzamen to ren opgesloten. Het was slechts een uiterst klein vertrek, dat hen ter beschikking werd gesteld met één bed, één tafel en één stoel. Zelfs de maaltijden moesten zij met één mes en één vork gebruiken. Wan neer de echtelieden na verloop van veer tien dagen nog den wensch te kennen ga ven om te scheiden, dan werd hierin door den rechter toegestemd. Meestal hadden zij elkander in dezen tijd evenwel gevon- sap geeft eveneens goede resultaten, daar na met water naspoelen. Koffievlekken verwijdert men uit de stof door ze te betten met water en glyce rine in gelijke deel en, soms kan men ook enkel glijcerine toepassen. Kaarsvet. Kleine propjes watten doet men aan een pincet of schaar en laat ze goed warm worden, waarna men in kring vormige bewegingen over de vlek wrijft, totdat de stearine gesmolten is en in de watten kan trekken, daarna maakt men de plek verder schoon met een lapje gedrenkt in benzine of tetra. Uit stoffen en tapij ten kan men het voorts doen verdwijnen door eerst de bovenlaag af te krassen, daar na legt men vloeipapier op de plek en strijkt er met een warm ijzer ovet. HOE ONZE KAASSOORTEN ALS SMAKE LIJK „GEHAKT" KUNNEN DIENST DOEN. Er zijn kaasgerechten, die zoowel warm als koud een tractatie vormen voor jong en oud. Het kaasgehakt, dat volgens onder staand recept bereid kan worden, is er een voorbeeld van. Wie van Leidsche of van Friesche kaas houdt, kan een van deze soorten in het gehakt verwerken. Bij ge bruik van Edammer of Goudsche kaas kan desgewenscht wat fijngehakte peterselie of selderij aan de bestanddeelen toegevoegd worden. Er is weinig kans, dat de gehaktballetjes tijdens het bakken zullen barsten, als we maar zorgen, dat de aardappelen en het brood goed fijngemaakt zijn. Het mengsel voor dit gehakt kunnen we gerust proeven, daar er- geen bestanddeelen in zijn, die in rauwen toestand schadelijk voor ons zijn, KAASGEHAKT (4 personen). 200 gram (2 ons) gekookte aardappelen, 100 gram (1 ons) oud bruin brood zonder korst. 200 gram (2 ons) kaas, 1 uitje, 12 eie ren. zout peper, nootmuskaat. 100 gram (1 ons) boter. Kruimel, of maal het brood. Hak liet uitje fijn. Rasp de kaas (of maal ze). Maak de aardappelen fijn. Vermeng alle ingrediënten tot een stevig deeg. Maak het op smaak af met dè kruiden. Vorm er balletjes of platte koekjes van en bak deze in de koekepan met boter bruin. Laat de overblijvende bo ter ook even bruin worden en maak ze met een scheutje water tot jus. Geef dit kaasgehakt met aardappelen en groente. door JAN DISTEL. Opceui Zondagavond tusschen tien en elf, toen Kaatje Kruger aan het afwasschen was, kwam er een jongeman binnen die bier wilde hebben. Kaatje schonk hem een glas in. De jongeman keek Kaatje met onbe schaamde blikken aan. „Hm... zei hij, „liet dorp is zoo leeg. Zijn de menschen allemaal op 't land?" „Nee, die zijn in het dorp hiernaast. Boer Krelis heeft bruiloft, dat wil zeg gen, zijn dochter." „Aha, dan bent u dus alleen thuis. Bent u niet bang?" „Ik? Nee, hoezoo?" lachte Kaatje. „Wie zou me iets willen doen?" „Nu, u misschien niet. Maar» uw geld, dat u in de brandkast heeft." „Hoe weet u dat?" „O, dat vermoed ik. En bovendien heeft u natuurlijk wisselgeld in het laadje. Ze ker een gulden of tien." ,Nee, zooveel niet", sprak Kaatje heftig tegen. „Tot haar schrik bemerkte ze piot steling dat de jongeman eigenlijk een koude uitdrukking, in zijn oogen had. „Nee, lang niet zooveel", zei Kaatje nog eens. „Heusch niet! U gelooft me zeker niet, hè? Waarom vzit u me zoo aan te staren?" „Omdat ik me juist afvraag hoe u zich eigenlijk een dief voorstelt. Met een stie rennek', hè? En een stoppelbaard als een roover uit een boek! Weet u misschien, juffrouw, hoe die inbreker die twee jaar geleden de brandkast bij Van Pommeren heeft. leeg gehaald, er uit zag?" „Nee. maar hoe weet u dat? Ze hebben hem toch niet gepakt!" „Gepakt niet. maar zijn signalement is bekend. Of die vent die in den winkel bij juffrouw de Bruin zijn slag heeft geslagen? Weet ii dat? Nee? Nu ze zagen er precies zoo uit. als alle aardige jongemannen, met goede omgangsvormen, zoo als... laten we zeggen... zooals ik bijvoorbeeld." „Ja... maar", stotterde Kaatje, „waar om vertelt u mij dat?" „Omdat dit zoo ter sprake kwam", lach te hij op een manier die haar een kouds rilling bezorgde. .Maar ter zake ik wil een borrel hebben." „Hebben we niet meer. „O ja, die heeft u wel. In den kelder. Bovendien moet u een gast steeds het beste voorzetten, anders kon u wel eens een flinke geldboete kos ten." Met deze woorden klopte hij met. zijn vingers op tafel. „Dus. wilt u me een bor rel sreven of niet?" „Best ik ga", zei Kaatje, .maar eerst laat ik den hond los. Pas maar op." „Dat zal helaas niet gaan", zei de jonge man. .want die is achter uw ouders aan- geloopen." Kaatje kwam tot aan de keldertrap. Toen werd ze bang. In haar radeloosheid begon ze te huilen. Toen kwam plotseling de ge dachte in haar op. dat een .inbreker toch ook maar een mensrh was en dat er toch nog iets goeds in hem moest schuilen. Ze ging dus weer terug en deed de deur van het vertrek open. De kamer was leeg. maar op de tafel lag een kaartje en toen Kaatje het las. barstte ze in een hartelijk lachen uit. „Vergeef me." stond er op. „doe een goed woordje voor me hij uw vader, ik kom over twee uur te rug." En op den achterkant stond: „Corne lis Goedhart, vertegenwoordiger van Assu ranties, verzekeringen te.een diefstal, in braak. enz." Onlangs meldden wij dat het aquarium van Artis verrijkt was met een meerval, welk monster was gevangen bij Aalsmeer. Over deze geweldige en vraatzuchtige zoetwatervisch lezen wij in „De Nederland- sche Hengelsport" de volgende amusante commentaren; Dat er in de wereld heel wat grooterê en geduchter visschen voorkomen dan wij ge woon zijn in onze Nedcrlandschc binnen wateren aan te treffen, is wel ieder onzer lezers bekend. Wie het bekende werk van Mitchell-Hedges, „De strijd tegen de reu- zenvisschen" gelezen heeft, dien heeft ze ker ook wel do wensch bekropen, eèns zoo n geweldige visch te kunnen vangen. Maar daartoe zijn andere uitrustingen noodig dan hier voor karpers of snoeken gebruikt wor den, en zelfs de kamp met, de sterkste kar per kan niet in de verte vergeleken worden met den strijd die men voeren moet om dergelijke geweldige dieren te bemachtigen. Bovendien zou men voor zoo'n hengelparlij niet kunnen volstaan met een fietstochtje van een uur of wat naar zijn vischwater waartegen, zooals wij uit ervaring weten, door sommigen zelfs al gemopperd wordt maar men zou vrij kostbare reizen moeten maken om de wateren, waar men op zulke reuzcnvisschen jacht zou willen maken, te bereiken. Maar wat misschien niet ieder onzer le zers bekend is, of waarvan zij wellicht slechts zelden gehoord hebben, is, dat er toch ook in dc binnenwateren van ons land een yischsoort voorkomt, waarvan de le den zonder overdrijving tot de geweldige, sterke visschen gerekend mogen worden. Wij bedoelen de „meerval". Van tijd tot tijd heeft, men wel eens berichten in de couran ten kunnen lezen, dat er in de omgeving van Aalsmeer een exemplaar van deze vischsoort gevangen werd; bepaald jacht was er dan meestal niet op gemaakt, doch zij waren doorgaans toevalligerwijze in een net verzeild geraakt. Met uitzondering van de „Huso" (Accïpen- ser huso), een lid van de steuren-familie, die in de Zwarte en Kaspische Zee en de daarin uitmondende stroomen voorkomt, en welke 15 M. lang kan worden en een ge wicht van 1000 a 1500 Kg. kan hereiken, wordt de meerval (Silurus glanis) de groot ste der Europecsche zoetwatervisschcn ge noemd. In de Donau worden soms exem plaren van meer dan P/> meter lengte en met een gewicht van wel 100 Kg. aangetrof fen. Vroeger in de 18e eeuw kwam de mcejval in de Haarlemmermeer en de daar mede in verbinding staande wateren veel vuldig voor, doch reeds lang vóór de droogmaking (1836) was hij minder alge meen, en in lateren tijd werd hij nog slechts af en toe waargenomen. In de Donau en de daarmede in verbin ding staande wateren wordt op deze visch gejaagd, en nog kort geleden werd in „Der Deutsche Sportangler" beschreven, hoe een duiker er zijn werk van maakte, deze enor me visschen onder water uit hun holen te verdrijven en ze in door hem daartoe gestel de netten te jagen. Dezer dagen lazen wij in de Dordrechtsche Courant een arlikel over „Meervallen in on ze groote plassen en -wielen", waarin een verhaal voorkomt van een hoer, die het persoonlijk nog van zijn grootvader heeft gehoord, en dat, zooals de schrijver zegt, ongeveer als volgt luidt: „Die grootvader woonde bij een wiel en zijn buurman had een koppel biggen in een aangrenzende wei loopen: eerst waren er tien, toen negen en toen acht, zoodat die buurman eindelijk begreep, dat ze begohnen te minderen en omdat hij dacht, dat ze wer den gestolen, besloot hij óp den loer te gaan liggen. Terwijl hij daar zoo, bedekt door een paar bosschen oud lies, naar die biggen zat te kijken, zag hij dat, toen een dezer big gen dicht hij het water kwam, een donker beest zijn kop uit het water stak. de big bij zijn snuit pakte en onder water trok. De boer vloog overeind en holde naar het water, maar er was niels meer te zien, hoe hij ook keek en toen zei die boer bij zich zelf: ,Nou, da's ook wat, zoo zie j'm en zoo zie j'm niet!" De boer krabde zijn hoofd en ging naar huis, waar hij vertelde van een bek zonder poten, die zoo maar de varkenè greep en onder water trok en hij zei tegen zijn vrouw: „Een snoek was het niet, want die heeft behalve een spitse bek nog een lichaam, maar dit beest heeft een ronde kop met een snor aan weerskanten, met een hek zóó groot, dat er een klein varken in rondwan delen kan, vol met groote tanden, en die big was al dood van schrik, vóór hij ge grepen werd. Maar d'r an zal-ie!" „Het is misschien wel de duivel zelf ge weest", zei de vrouw. „Duivel of geen duivel, maar d'r an zal-ie, ik Iaat me niet kisten." En wat zou je dan gaan doen?" vroeg de vrouw angstig. „Dat zal je wel zien", zei de boer en hij stond op om naar zijn buurman te gaan, waar hij in kleuren en geuren het verhaal vertelde. „Als ik niet wist, da je afschaffer was", zei de buurman, „dan zou ik zeggen, da j'm om had!" „Je kan me nog een hoop meer vertellen", zei de biggeneigenaar, „maar ik ben al te veel biggen kwijt en ik laat dat niei op me ziften en nou kom ik je vragen of je mor genavond mee gaat. dan nemen we een groote schouw en ik hpb nog een slacht haak, waaraan we een lang en sterk touw- binden en weet jij nou, wat ik daar als aas aan doe?" „Nog niet", zei de buurman. „Een big", zei de biggenbocr. „Wie het breed heelt, iaat liet breed han gen", zei de buurman. F „Dat heb je mis", zei de biggenboer, „want een van die biggen loopt met een hooge rug j en vreet haast niet, hij zal de ziekte wel I krijgen, als ie die nog niet heeft." „Da's wat anders", zei dc buurman, „en r wat doen we dan verder?" „Wij doen die big aan de haak, gooien "m overboord en dan houwen we allebei dat I. touw stevig in onze kniusten en voor alle zekerheid maken wc het eind van dat touw nog vast aan de schouwketting en dan wil ik wel eens zien, of we dien vuilen biggen- I dief niet te pakken krijgen." „Niet doen", zeide vrouw van den buur- j man. „Wel doen", zei de buurman, die wel van l een lolletje hield. „En als het nou de duivel zelf is?" „De duivel zit niet onder water", zei de I buurman, „en vrouwen moeten zich buiten ernstige zaken houwen." „Ik zorg voor een borreltje en een sigaar j, en als we hem vangen; krijg jij nog een rijksdaalder op den koop toe." ,,'t Is voor mekaar, buurman", zei de buurman. Wat er precies gebeurd is, kan niemand vertellen, maar de morgen volgend op den avond, dat de beide boeren ér op uittrokken j om de vreemde visch te vangen, die de big- F gen stal, vonden de menschen, die gingen kijken, de schouw ondersteboven op het wa- I ter drijven, de ketting was verdwenen, even- L als de twee boeren, waarvan men nooit I meer iets heeft gehoord!"- De schrijver vervolgt danr „In dc Donau waren op een warmen zo- t mcravond een paar soldaten aan het zwem- I men, toen een van hen riep, dat een beest zijn been had gegrepen en hoewel direct I hulp aanwezig was, gelukte liet niet, den I man te redden. Dat kan niet anders dan een reusachtige j meerval geweest zijn en hoewel het ver- I haal van de nazaten van den biggenboer j rijkelijk versierd lijljt, moot men altijd eenig geloof er aan hechten, vooral daar het mij t toeschijnt, dat er inderdaad in dat water wel meervallen zullen zijn, omdat' het in het I midden een diepte van vijf en twintig meter heeft en dus moeilijk is af te visschen, want I met een zegen gaat dat niet gemakkelijk; j bovendien liggen er oude boomen op den bodem, waardoor slechts een gedeelte kan I worden afgevischt en dat er groote visschen in leven, is te zien, wanneer men daar rus- f tig zit te hengelen en het water op sommi- ï- ge plaatsen in heftige beroering komt,- wat i mij altijd den indruk heeft gegeven, dat het E verhaal van den biggenboer zeer zeker niei I heelcmaal verzonnen ;s!" In aansluiting aan dit verhaal laten wij hier (eenigszins vrij vertaald) een beschrij ving volgen van de vangst van een meer val van 20 Kg., beschreven in „Der Deut sche Sportangler" van September 1940. De ze meerval werd door een lid van de Bres- lauer Hengelaarsvereenïging gevangen, in de Ohle. Déze hengelaar, B. genaamd, sloeg, toen hij eens laat des avonds aan het hengelen was, gade hoe een groote roover in den bo venloop van de Ohle aan het jagen was. Hij besloot den volgenden nacht op dien knaap eens jacht te maken. Nu moet hierbij van te voren vermeld worden, dat B. een tamelijk zware ijzeren boot bezat, waarop zich bovendien een, weliswaar lichte, doch vaste kajuit bevond, die de beweging van de boot nogal belemmerde. Hij roeide voor zichtig naar»de bestemde plaats en legde des avond zijn hengels uit. Niets bewoog zich, en de opkomende nevel dwong B. het binnenste van zijn boot-prieel op te zoeken, temeer waar de nachtelijke duisternis het nauwkeurig waarnemen bemoeilijkte. Tegen 3 uur klapte een van de hengels togen de ijzeren schuit. B. vloog direct naar buiten, één hengel was verdwenen. Waar moest hij zoeken? Er was op het tamelijk breede wa ter in de nabijheid niets te zien. B. troostte zich met de op handen zijnde schemering en gaf reeds den hoop op, dat hij de visch nog aan de verdwenen hengel zou vinden. Te gen 4 uur werkte hij zich langzaam stroom opwaarts en ontdekte de vluchteling. De lijn was uit 4-draads silk samengesteld, aan de hengel bevond zich geen rol, het was dus juist de lichtste,, met een eenvoudige haak. Nadat hij deze langzaam opgetild had en zich niets bewoog, dacht B, pessi mistisch. dat hij in vuil zou zitten. Bij zijn poging het veronderstelde vuil los te wer ken. werd hem echter de hengel uit de j hand gerukt en schoot 50 a 60 meter verder. Dus ging hij er weer achteraan en dit op- Windende werk moest wel een dozijn keeren herhaald worden. Nu keek B. eens uit naar hulp, daar zijn. boot voor dit soort jachtwerk toch te' zwaar was. Een zijner sportbroedérs kwam hem met een lichte houten boot te hulp, waarin hij overstapte en nu werd met vereende krachten de achtervolging hervat Na her haalde pogingen om te vluchten, die echter met de lichte boot goed geremd konden worden, werd geprobeerd de visch aan land te brengen. Inmiddels had de woeste visch zich bij zijn onstuimige bewegingen laten zien en beide visschers hadden kunnen con- stateeren, dat het een groot exemplaar was. In ieder geval zat hij goed vast en alleen de angst, dat de silk de spanning nipt lan ger zou uithouden, was voor B. aanleiding telkens weer wat mee te geven. Maar nu werden de pogingen tot vluchten steeds korter, tenslotte kwam er nog een ruk van 5 meter, en eindelijk lukte 't R.. de meer val zijn landingshaak in het lijf te sfooten, zoodat zijn kracht gebroken was en "hij in de boot getild kon worden. Een blik on bet horloge toonde, dat het 7 uur 's ochtends was, en thans kon de vangst door de in middels verschenen sporfkameradrm bewon- derd worden, waarna deze behoorlijk ge vierd werd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1940 | | pagina 8