K R A. N X is Koning Niet haten De Reebout N1PPER EN PELLE Toegewijde onderdanen op de leeszaal Daaruit kan niets goeds geboren worden Dc Nederlandsche Economische structuur PRUIM EN MONOCLE ONTBREKEN NIET (Van onzen Amsterdamschen correspondent) Krantenzaal er hangt de bijna dompige atmosfeer die van oude boeken en nieuwe kranten uit gaat... de geur van een museum, het gerucht dat de Nieuws-gierigen maken met hun bedachtzaam bla den omslaan, geschuifel naar de registers, zacht kuchen De mensch leest... Hier heerscht de weldadige rust, waar me- nig huisvader, dagelijks na het eten, ver geefs op hoopt... Zonder sloornis vergaan hier de uren, de dagen... Maar de huisva der kómt niet op de Openbare Leeszaal, van waaruit wij, in het centrum der hoofd stad. onze reportage schrijven. Hij zou zich er misschien voor gcneeren. zijn dag blad te bestudeeren buiten de veilige be slotenheid van zijn vier gehuurde of ge kochte muren, al schreeuwt binnen die be slotenheid de baby, al snerpen de stemmen der opgroeiende zoons dwars door de ro mantiek van het korte verhaal, het ge dicht-van-den dag of de politieke ontboezc mingon des hoofdredacteurs heen. Want een Hollandsche huisvader houdt van hel eigene, van de met eigen geld betaalde krant aan zijn eigen haard, bij. zijn eigen lawaaierige familie... Hij houdt ook van zijn eigen commen taar op wat de journalisten schrijven. Wat drommel, hij betaalt toch, zou hij dan niet mogen zeggen wat-ie-wil op die stijlvol ge- drukte. kolommen? Diep, diep in zïin hart geefi zijn zelfgenoegzame commentaar geduldig beluisterd door zijn vrouw, ge ïnterrumpeerd door den eigenwijzen zoon, Hem, den Abonné. een groote vreugde Niets van die vreugde is den leeszaal- bezoeker beschoren... „Stilte" luidt het ge bod. De bihliothccaresse, tronend ach Ier haar bureau, bewaakt de Stilte. Tn deze Stille is ieder zichzelf. Geen conversatie toon, geen visite-gezicht, geen sollicitatie-uiterlijk, niets van dit al le?, Simpel, natuurlijk. sjofel, begeerig naar de wijsheid van anderen, zitten de mannen, de vrouwen aan de lanee tafels. Burgers uil alle raneen en standen. Ty pen. Het heel oude, afgetakelde heertje is daar. de boord Ie wijd om 't kippehals- je. het hoofd kaal. de kaken schraal, vel- over-heen. Wat leeft er achter de flets- blauwe oogen. beschut door een grooten, hoornen bril? F.en verleden, grauw als 'smans jasje, herinneringen aan een onder wiizorsloonbaan-zonder-roem, aan zuinig betaalde lesuren in een saai-gemeubelde kamer? Hij leest met nauwgezetheid, stuk je voor stukje, blad voor blad. Hij mist de ..flair" van het lezen, hoe zou hij. verdorde schoolmeester, een letter durven overslaan uit het Dagelïjksch Leprboek der Historie? Zooals de jonge man, die zooeven rusteloos, doelloos binnenliep, nu het ééne. dan 'i andere tijdschrift pakt. de intellertueel- werklooze. wien 't. thuis te benauwd werd? Hii staat tegen een hooge muurkast ge leund. de rust om te gaan zitten ontbreekt hem. Schichtig zoekend dwaalt, zijn blik door de zaal, ontmoet de oogen van anderen, mannen, evenals hij gedreven naar dit oord van filosofische verstrooiing, kalme concentratie De herus, ting in het lediggaan ként hij nog niet", hij kan nog niet besluilen tot het, van ochtend tot avond lezen, profiteert van de gemeen telijke openbare verwarming en verlichting de afzondering van de drukke, herfstisr- kille stad. de service van heel dit nooit genoeg geprezen instituut „Leeszaal"... In elk vak kan men een meester worden, indien men daartoe het geduld en de lijd zaamheid bezit. Van schuchter, voor het eerst de glimmende trappen naar het kran ten-heiligdom betredend manneke kan men uitgroeien tot den vrijmoedigen-, zijn vasté plaats bezittenden bezoeker. Deze kent de wetten van het huis, daarom veroorlooft hij zich, ze somtijds te overtreden. „Een kwartier leestijd" voor 't laatste nummer van een groot dag blad, luidt de verordening, maar als ik, «pellend en denkend een halfuur minstens nnodig heb. krijg je de krant niet eerder uit mijn handen. De eer welke ons, vulpenridders, aan de openbare leestafels te beurt valt, is gróót, gróóter dan aan de ontbijt.tafels, dan in de ochtend- tramsOok de provinciale bla den uit elke provincie ligt er ze- ker één blad ter inzage worden druk gelezen. Totaal melden zich per maand in de centrumleeszaal ongeveer 6000 courantcnliefhebbers, evenzoovele gratis-abonné's Wie zijn zij? Van waar komen zij? In een groote stad wonen de eenzamen, wordt, door talloozen een kluizenaarsbestaan ge leid. De dorpsklnizenaar bezit zijn glorie, of minstens den spot der schooljeugd, maar den stadskluizenaar kent niemand. Ga een middag zitten op de krantenzaal en vermoed, achter de tiental len maskers en figuren, de éénkamerwo- ninkjes, de gedoofde kachels, de misère der eenzaamheid Een bolhoed, een wandelstok, een monocle, eenpruim attributen van den krantenlezer-zonder-adres. Glimmende ellebogen, een boeze roen soms, ach... óók de „besteed ster" en de geverfde haren van de klassieke en ultra-moderne werk zoekende huishoudsters... Zooals iedere Amsterdammer in 't druk ste stadsgewoel den beroemden organist Pameyer, altijd torsend een bruin koffer tje waarvan niemand ooit geweten heeft wat er in zat moést zien, zoo moeten wij, tusschen het meer burgerlijke publiek ter Leeszaal zien de typen, in al hun on- geneerde oorspronkelijkheid. Een roode, verweerde kerels met één oog, houdt de krant tot op eenige centimeters af stand van het gezonde oog, langzaam slurpt hij het nieuws op een ander duwt een versche pruim achter de kiezen... een derde, die af en toe met zijn buurman confereert, zegt, na de aanma ning van de juffrouw, hardop, dat deze „altijd de pik op 'em heeft". Bij het raam doet een dikke matrone met vriendelijke grijze krulletjes zich te goed aan distribu tie-nieuws, zij kijkt af en toe onzen kant uit, dadelijk zal zij opmerken, dat wij haar niet zoo moeten fixeeren Het is alsof wij al deze menschen interviewen, terwijl zij er zelf niets van af weten... Om de stilte niet te verbreken, sluipen wij eindelijk op de tecnen de deur uit. Beneden in de hall hangen kastjes met de pas-ultgekomen advertentie pagina's en betrekking-gidsen Tegen half zes ont staat er eenig gedrang; jongemeisjes no- teeren op keurige blocnootjes de vacatu res; oudere mannen kijken over eikaars schouders de rijen advertenties door. Wie weet waar het geluk schuilt? De krant Aoedt de illusies, de krant wpkt dagelijks nieuws en doodt oude.... de Krant is Koning Nadruk verboden. In het jongste nummer van het weekblad van „De Nederlandsche Unie" keert het 'hoofdartikel zich tegen de gevoelens van haat, welke op het oogenblik bij vele Nederlan ders leven. „Als in een oorlog de verhoudingen zich toespitsen, als een nieuw vernietingsmiddel van den een onmiddellijk beantwoord wordt meteen nog feller en wreeder \an den te genstander, als het gedonder der kanonnen de stem van vrede en menschel ij ke verbon denheid luide overstemt, als het gemoed hard en verbitterd wordt door het nameloo- ze leed, dat komt over zoovelen dan lijkt, het oogenblik niet gunstig om te bouwen aan een nieuwe en gelukkiger wereld. In ijzer en bloed verstommen de Hoogste idea len. „Wij herinneren ons allen, hoe het ge gaan is tijdens en na de vorigen wereld oorlog. De Volkenbondsgedachte, die als een idealistische droom toen naar voren trad, had het uitgangspunt kunnen worden tot een harmonischer samenleving der volkeren In den blinden overwinningsroes werd zij echjer verlaagd tot een instrument in de hand van den overwinaar, die daarmee w* een politieke macht maar geen nieuw-, rechtsorde in het leven riep. Van Node- landsche zijde is hiertegen meer dan eens gewaarschuwd geworden. In de moderne geschiedenis is er geen rede gedicteerd. di< zoozeer door haatgedachten beheerscht is- als het Verdrag van Versailles. In plaats van een basis te zijn, waarop kon worden verder gewerkt aan vriendschappelijke in ternationafe verhoudingen, moest uit dit „Vredes'Vdictaat nieuwe en nog fellere strijd groeien, waht zóó laat geen volk zich knechten. Die den oorlog gewonnen had, verloor den vrede. „Als men bouwen moet aan iets nieuws, dan is altijd en immer de haat een zeer wankel fundament. En dit geldt zoowel voor de internationale als de nationale verhou dingen. „Wanneer in een volk de splijtzwam werkt, van den haat en meeningsverschillen door Haatgevoelens worden beheerscht, dan gaat het volk zijn ondergang tegemoet. Al leen in eendracht kan een volk sterk staan. Wanneer haat en tweedracht het verdeelen, dan moet het verliezen in den eeuwigen strijd om het bestaan, die niet door de menschen alleen, maar ook door de vol ken gestreden wordt. En het belang van het volk eischt daarom van ieder van ons, ze ker in moeilijke tijden als deze, een uiterste aan tucht en zelfbeheersching. „Wanneer wij hier zoo openlijk over deze dingen schrijven, dan doen wij dit, omdat wij maar al te goed weten, wat er in het hart van velen van ons volk omgaat. En wij ervaren dit als een ramp. Om de ernstige gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien en omdat iemand, die zich door haatgevoe lens laat beheerschen tot positieven ar beid niet in staat is. „De haat maakt ongeschikt voor een rus tige beoordeeling der feiten. Hij miskent het goede in den tegenstander en schenkt geloof aan alle geruchten, die even fantas tisch als talrijk, over den tegenstander de ronde doen. Hij verscherpt de verhoudingen zeer bewust steeds meer. Afgunst, laster en verguizing komen uit den haat. voort.. Hij maakt elk wederzijdsch begrip en wederzijdschè waardeering onmo gelijk en rust niet eerder, voordat de tegen stander vernietigd is. En in plaats van te vredenheid volgt clan de ontgoocheling, een leegte des harten, omdat het diep mensche- lijke onvoldaan zoeken blijft, naar iets an dere en beters. „Dat deze gevoelens tegenover bepaalde groepeoringen leven in ons volk, ook on der de leden van De Nederlandsche Unie, is het vaststellen van een eenvoudig feit. Dit houdt geen goedkeuring in; uit het boven staande blijkt het tegendeel. Hoewel wij ze niet goedkeuren, moeten wij aan den an deren kant begrijpen, dat zij wel degelijk te begrijpen zijn. „Zoo maar willekeurig of voor zijn plezier gaat men niet haten. Er zijn in het verleden wel degelijk tal rijke fouten begaan, die deze. hou ding verklaarbaar en begrijpelijk maken. Dat deze fouten niet altijd op de juiste manier bestreden zijn, dat geven wij gaarne toe, maar fou ten blijven het. En als wij dan hier voor alle haatgevoelens met den mecsten nadruk willen waarschu wen, dan spreekt het. vanzelf, dat wij daarmee niet schipperen niet principes er blijven nu eenmaal niet te overbruggen meeningsver schillen die samenwerking onmo gelijk maken of begane fouten goedkeuren, maar alleen, omdat wij rlc haatgevoelens,' alhoewel ver klaarbaar, afkeuren. „Omdat haat ten eerste altijd afkeurens waardig is en ten tweede, omdat het. be lang van het gansehe volk dringend eischt, dat men zijn peisoonlijke gevoelens weet te beheerschen terwille van de algemeene zaak „Van verschillende zijden is zoo dikwijls de verdraagzaamheid naar voren gebracht als karaktertrek van het Nederlandsche volk. Als dit beginsel van verdraagzaam heid echt en zuiver is. ligt bet in het Chris tendom diep verankerd. Het Christendom heeft don haat nooit gepredikt, integendeel Als wij een Christelijk volk willen lieeten, moeten wij datbewijzen in de praetijk van liet dagelijksche leven. In ieder geval is De Nederlandsche Unie haar program begon nen met de zinsnede: met verdieping van den Christelijke» geest. En zij verwacht."dat ieder Unie-lid dit daadwerkelijk beleven zal. „Een waarachtige, hecht gefundeerde een heid van liet Nederlandsche volk zal nooit een feit worden als de haat niet verdwijnt. Uit den haat groeien slechts relletjes op Straat en misschien nog erger. De Neder landsche Unie wi.1 dit zeer beslist niet. Zij Om h>\t mAaal: door DISTEL. De leeraar, de apotheker, de gepensio neerde ambtenaar, de dokter, demeester in „de rechten en de rechter zater te dinee- ren, in het „Gouden Lam". „Werkelijk heerlijk!" zei de meester in de rechten, watertandend „reebout!" „Welk een boutje... onder gezellig kou- tpe", lispelde de leeraar, die alles op rijm zei en de dokter zei met een gemeen lach je: „Mijne heeren! Ik raad U allen onthou ding aan. Malsch reevleesch is alleen voor doktoren gezond". Meteen nam hij vlug een paar geweldige stukken van de schaal. De rechter zag het kostelijke vleesch, met treurige oogen verwijnen, zonder uit zicht zijn juist vandaag zoo jeugdige eet lust, aan zijn lievelingskostje te kunnen stillen. Hij keek een paar minuten pein zend voor zich uit. Toen zei hij: „Vannacht schijnen ze in het bosch nogal geschoten te hebben". ,,'s Nachts in het bosch schieten!" zei de ambtenaar. „Onzin! Dat zult U wel ge droomd hebben!" „Nee", zei de rechter, en nam een slok wijn, „ik heb het van een agent gehoord!" „Och!" mompelde de Viokter onder een paar groote happen door. „onze detective! Knappe man!" „Het moeten stroopers geweest zijn!" zei de rechter. „Wat. stroopers in mijn gebied", riep de meester in de rechten verontwaar digd uit „Mijn wijk is immers de trotsch van de heele stad. De kerels moeten ge hangen worden!" De rechter haalde zijn schouders op. „Stroopers zijn moeilijk te vangen". De ambtenaar knikte. „Ja, handige lui!" „Men moet van den beginne af zielsbe wust optreden zei de rechter. Eerste vraag: Waar is het gestolen wild? Ik zou in elk geval een ieder die gestolen wild at, on barmhartig straffen. „Dat meent, U toch niet," schreeuwde de leeraar. „Alle menschen, als me dat zou overkomen! Ik opvoeder van de jeugd, ben verplicht liet voorbeeld te geven. Het ge ringste verdenken van deelname aan een gestroopte reebout... onmogelijk! Heeren, U bent mijn getuigen! Ik laat de reebout staan... u ziet het heeren... smakelijk eten heeren!" „Nu, en ik heb geen zin om voor de ree bout voor het gerecht te komen. Smakelijk eten zei de ambtenaar, en liep weg. „Beste rechter", zei de apotheker, „weeg nu eens ernstig. Zou je werkelijk voor de zen reebout..." „Ja zeker!" zei de rechter, „U moet me niet verkeerd begrijpen. Ik' wil niet beweren, dat juist deze reebout... men zou moeten onderzoeken!" „Onderzoeken! Ik ril!" riep de apotheker. Ik heb een kleine versterking noodig". „Ik ook", zei de dokter met. gefronste wenk brauwen en verliet samen met den apothe ker het „Gouden lam". De meester in de rechten stak een siga ret op en zei: Ik zal eens even naar mijn kantoor gaan en opzoeken, welke verdach- te individuen ik alzoo ken!" De rechter wachtte tot; de schreden van zijn vrienden verdwenen waren en trok een gezicht, dat hij waarschijnlijk van een van de door hem behandelde misdadigers had afgekeken, ging behaaglijk in zijn stoel zitten, vouwde zijn servet breed uit, schonk zijn glas nog eens vol, trok de schaal met den reehout naar zich toe. „Goed idee van me!" mompelde hij het een glunderend gezicht. „Wat zullen ze schelden als ze mijn grap ontdekken!" Plotseling ging de deur open. „He, Vin german, wat kom jij doen?" „Op bevej, mijnheer de rechter!" zei de agent. „Op straat kwam ik vijf heeren te gen, die me vertelde, dat er vannacht in het bosch gestroopt was en dat er zich hier een gestroopte reebout bevond. Aha, daar is hij al". „Maar Vinger", lachte de rechter, „be grijp je niet dat dit een grap van mij is? Ik wiide de heeren weg hebben". De agent lachte sluw. „Ik begrijp het al. Maar U zoudt mij op de proef-kunnen stel len. In het wetboek staat, zonder aanziena des persoons. De reebout is in beslag ge nomen". Met deze woorden nam hij de schaal en vertrok. De rechter keek hem versteend na. Ineens hoorde hij een hoo- nend gelach voor het raam. Daar stonden zijn vijf vrienden. „Zoo, rechtertje, hoe smaakt het boutje?" jubelden ze. „Een bout van ree, 't viel hem niet mee!" rijmde de leeraar. (Nadruk verboden). strijdt niet tegen iets, maar voor iets.. Zij zal zich van haar positieven arbeid niet. laten aftrekken door allerlei gevoelens, die zich in het negatieve verliezen. Van ver schillenden vraagt zij daarmee misschien een offer, maar dit offer moet onherroepe lijk worden gebracht. Want de leining van De Nederlandsche Unie acht dit een onmis bare voorwaarde om haar werk met vrucht te kunnen voortzetten, een werk, waarvan de volkswil getuigd heeft, dat het in en dooi de Nederlandsche Unie moet worden tot stand gebracht. Onlangs is een publicatie van de „Neder landsche stichting voor statistiek" versche nen, waarin tal van nuttige gegevens zijn verwerkt omtrent den. toestand van onze na tionale industrie, landbouw, handel en ver keer, Door middel va gekleurde l>eeldsla- tistieken is op voortreffelijke wijze geken schetst, welke belangrijke functie deze takken in Nederlands economische struc tuur innemen. Hot verslag waarschuwt tegen een een zijdige. voorstelling omtrent de constellatie van de Nederlandsche welvaart, hetgeen vooral in de tegenwoordige tijdsomstandig heden aandacht verdient. De welvaart in Nederland, aldus wordt uiteengezet, berust op verschillende bedrijfstakken. Naast een in ieder opzicht hoog ontwik? kelde land- en tuinbouw, vindt men in, Nederland een industrie, die in vele opzich ten de vergelijking met de hoste buitenland- sche kan doorstaan, en dit ook op binnen- en buitcnlandsche markten daadwerkelijk heeft kunnen bewijzen.. En tenslotte een bloeiende handel en scheepvaart, gebieden, waarop Nederland reeds sedert ecuwen een zeer vooraanstaande plaats inneemt, en welke zich, dank zij de gunstige gcografb sche ligging en het bezit van rijke overzee- sche gewesten, hebben kunnen handhaven. Volgens de laatste volkstelling zijn in ons land niet minder dan 3!)% van alle pereo en, die. een beroep uitoefenen, werkzaam in de nijverheid, 20% in den landbouw, en 20% in handel en verkeer. Het is niet eenvoudig aan te geven, welk gedeelte van onze nationale welvaart aan de industrie is toe te schrijven. Wel kan men aangeven, hoe dc nu bestaande welvaart verdeeld is over ben, die in een der boven- genoemde groepen werkzaam zijn. Aan sala rissen en loonen werd in 1038 uitgegeven: in land- en tuinbouw f 137 millioen, in handel en verkeer f 570 millioen, en in de industrie niet minder dan f 010 millioen, of tewel bijna een milliard. Deze cijfers spreken op zichzelf een duide tijke taal. en behoeven geen nadere verkla ring of uiteenzetting. Van belang echter is in dit verband nog 'de conclusie, die hoven--f genoemde instanlic ten opzichte van de toekomst van dc Nederlandsche industrie meent te kunnen trekken: Gezien de sterk gewijzigde internationale constellatie en het, groeiende besef, dat een economische- her-orientecring van de gehee- i le Europeesche volkshuishouding noodig is, zal de taak van de Nederlandsche industrie in de toekomst misschien voor een gedeel- te een andere worden, dan zij in het ver leden was. Zij behoeft straks stellig niet minder belangrijk te zijn dan thans. De Ne derlandsche industrie zal, evenals in het, verledeh, in de eerste plaats de eigen be volking met industricele producten moeten verzorgen. Daarnaast zal zij een functie hebben te vervullen in een grootere econo mische ruimte. Het Nederlandsche indnstrieele product moet, wat kwaliteit betreft, even goed zijn als het beste, dat elders geboden wordt. Alleen dan is het bestaan van de Nederland sche industrie zeker, en kan zij in de toe komst nog in omvang toenemen. Gezien de groote beleekenis van de Nederlandsche in dustrie voor de welvaart hier te lande, is dit van oen nationaal belang! Nlpper seint. 1. „Zeg, de kapitein en Cooky seinen. Ik zal eens probe ren met hen in verbinding te komen." 2. Hallo, Hallo, kapitein! We zullen elkaar gauw weer zien! We doen op 't ogen blik een beetje aan berg sport!" De treurende achtergebleven vrienden. 1. Wawhoo en Jumboo zijn diep bedroefd, dat hun drie vriendjes in de aarde ver dwenen zyn. 2. Zwijgend en terneergesla gen gaan zij nu verder, na dat ze tevergeefs op een levenstaken van de jongens heDbt-i gewacht.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1940 | | pagina 14