Koppelbazen en
vrouwenarbeid
Mode
revue
N1PPER EN PELLE
Werd de boerin
„dame"?
M ^aceraag n uecember 1940 yierde blad
evera
moer
een
is
kost-
iient,
voor,
1 be.
lelijk
van
zoo
van
'hila-
rust,
graf.
ische
ver.
raaf-
zijn
lees-
hen,
leed,
■aar-
zij
;lira.
letzijj
in
hij
de
Gem
aals,,
ook-'
New
Yer-j
kan
chil-
Phi-
ee
dene
te-
n de
hon-
zoo
daar
kaa
e«ea
ma
is
rdei
DIE
HOOGMODERNE
HOEDEN!
Geheel boven een
jeestig spits hoed
je met een ultda-
(ende veer, mid
den door het vilt
jestoken. Links
een bijzonder ge
liefd model. Het
herinnert een
beetje aan een
puddingvorm,
maar eeker ook
op de tulband
rui een fiere
iheik. Tenminste
ili we de sierlij
ke afhangende om
den hals géslagen
draperie bekijken!
Onder een aardig
beeld van de be
kende pelsmuts,
pedaal berekend
ip het hedendaag-
Khe hooge kapsel.
a!i
scht
h|j
•op.
de:
z?3
•laar
jrr:-
z\jr.
hei 1
Iwe-
g et
:ir.d
t
rei*
ercy
heit
o?
mf
ziek
(Van onzen Amsterdamschen
correspondent).
In ons blad van 5 Dec. gaven wij
een uittreksel uit bet rapport van
het Centraal Secretariaat voor
Land- en Tuinbouw over het kop
pelbazen-systeem, dat aldus het
rapport ernstige sociale-misstam
den in het leven houdt. Dit systeem
is een overblijfsel van de treurige
negentiende-eeuwsche toestanden
op de arbeidsmarkt, waarbij vrou
wen en kinderen evenzeer in het
zweet huns aanschijns werkten als
de mannen. Een zoo juist versche
nen proefschrift van mej. dr. W.
N. Schilstra „Vrouwenarbeid in
Landbouw en Industrie in de 2e
helft der 19e eeuw" werpt een schril
licht op de ongelooflijke sociale
verhoudingen gedurende genoemd
tijdperk.
Het was, zelfs omstreeks 1900, niets on
gewoons, in de dagbladen advertenties te
lezen als volgt:
„Gevraagd groote huisgezinnen^
met kinderen boven 12 jaar voor
dadelijk werk op de steenfabriek".
Dan trokken vader, moeder en de kin
deren naar de fabriek om daar voor wei
nig loon vaak zeer zwarcn arbeid te ver
richten. De kinderrijkste gezinnen maak
ten bij de sollicitatie de meeste kans, want
de ondernemers kenmerkend voor de
opvattingen der vorige eeuw! stelden
prijs op werk in gezinsverband. Soms
moest een der dochters een goede betrek
king opgeven om met vader en moeder
mee naar de fabriek te gaan. Men vond
het de gewoonste zaak ter wereld dat een
vrouw zware kruiwagens met steenen,
vaak tegen de helling op, kruide, dat zij
bieten lóste en pulp trapte..,.
Kreupel van 't werken
Het meest berucht, zoo lezen wij, was de
veenarbeid door den overmatig zwaren ar
beid, waardoor de krachtén van vrouwen
in de veertig al volkomen versleten waren.
In de hoogvenen nl. werden de zware, nat
te turven met 12 tegelijk vaak op een suk
keldrafje naar de droogplaatsen of naar
de schepen gekruid. Om eenigszins een
behoorlijk dagloon te maken werd het
werk, dat voor drie personen berekend
was, door „jagen" en „drijven" verricht om
het geld met twee personen te verdienen.
Een groot aantal vrouwen ging dan ook
kreupel en kon herhaaldelijk nauwelijks
voort. „Als het met mijn vrouw zoover is,
dat ze zegt, niet meer te kunnen staan, dan
laat ik haar ophouden met werken", ver
klaarde haar man heel geruststellend. De
vrouwen, die van zonsopgang af bij hun
mannen als kruister gefungeerd hadden,
gingen in den namiddig aan 't droogwerk,
wat op zichzelf niet Zoo zwaar was, maar
het wérd door de langdurigheid.
Vrouwen aan 't turftrappen.
Bij den arbeid in de lage venen werden
deze werkzaamheden bovendien nog aan
gevuld met het zeer rware trappen en na
steken van de klijn.
Met plankjes onder de laarzen
gebonden stonden de vrouwen en
meisjes, waaronder al van 14 jaar,
da weake tnrfbrei ta trappen en
waren ze aren aaneen In gebogen
bonding bezig met kat staakijzer de
gekneede massa door te snijden.
Veertien nar klijntrappen of krom-
staan, welk beest 'wórdt zoo afge
beuld?
En overal werd dit droogmaken, trappen
cn nasteken nog gedurende vrij ver gevor
derde zwangerschap voortgezet en na de
bevalling al zeer spoedig weer hervat.
ZedeUjke verwildering door
koppelarbeid.
Ook over het, koppelbazensysteem doet
de schrijfster een boekje open! Zij zegt
hiervan o.m.:
„Als de grootste nadeelen van den zgn.
koppelarbeid in Friesland, werden juist de
treurige misstanden op zedelijk gebied be
schouwd. Van de onzedelijkheid in deze
koppels, bestaande uit koppelbaas en 30
40 veldarbeiders van beiderlei geslacht,
gehuwd en ongehuwd, kinderen en oude
ren, die op de boerderijen rondhingen om
te'wieden en te oogsten, werd reeds in
1851 in Friesland melding gemaakt.
Indirect door den arbeid werd bovendien
een dergelijk gedrag vaak in de hand ge
werkt door het; laat in den avond, tegelijk
beëindigen van het werk en door gemeen
schappelijke huisvesting, zooals dit voor
kwam bij inwonend personeel. In dit op
zicht was de huisvesting bij de Groninger
kleiboeren berucht. De berichten omtrent
treurige verblijfplaatsen, zonder verzorging
en verlichting, maken' melding van ccn
ruwheid, een verwildering en een sexueele
ongebondenheid, zooals ze nergens in ons
land vernomen werd. Gemeenschappelijk
logies kwam eveneens herhaaldelijk voor,
bij seizoenarbeid, waar groepen van elders
bij betrokken waren, zooals bijv. bij het
bietenlossen in Noord-Brabant, waar in
1863 mannen en vrouwen, jongens en meis
jes, zoonis de commissie het uitdrukte,
„pêle-mêle" den nacht doorbrachten in een
keet achter de fabriek.
Drie maal daag een glaasje...
Bij dezen gezamenlijken arbeid en in ve
le gevallen ook bij de gemeenschappelijke
huisvesting, werd de onzedelijkheid nog
gestimuleerd door het drankmisbruik. In
ho'oge mate was dit o.a. het geval bij het
schuitenkr'uièn in de venen, waar in 1870
slechts enkele uitzonderingen werden aan
getroffen op de gewoonte om drie maal
daags een ,glas jenever te „zwelgen" en bij
het lcoolzaaddorschcn, waar het algemeen
gebruik meebracht, dat de aannemer voor
en na den arbeid de mannen en vrouwen
„iets te drinken" gaf. Maar ook, wanneer
tijdens de-arbeid op fabrieken en werk
plaatsen de jeneverkruik rondging, deden
de vrouwen niet voor de mannen onder.
Deze mcnsch-onteerende toestanden be
lmoren gelukkig tot het verleden. Ieder
kent de zegeningen der sociale hervormin
gen zooals deze in Nederland, langzaam
maar zeker, werden ingevoerd, ten koste
van veel moeite in gedurigen strijd met
een geest van onwetendheid, laksheid, ka
pitalistische uitbuiting en dom conserva
tisme. Nochtans wijst bet bovenstaande
rapport 1940 over het Koppelbazensysteem
op: „loon drukken en te werk stellen van
rouwen en kinderen". Wij kunnen den
omvang van dit euvel niet beoordeelen,
doch wél aannemen, dat de bestrijding er
van in onze dagen vrij wat gemakkelijker
zal gaan dan aan 't eind der vorige eeuw,
toen een uitgebreid wetsapparaat nog niet
ter beschikking stond. 0
Werd de boerin „dame"?
De hedendaagsche vrouwen zullen zich
ternauwernood een voorstelling kunnen
maken van wat er in het brein van vorige
generaties omging, zoodra er iets nieuws
op komst was. De moderne boerin bijv.
tédlt er niet meer naar zelf boter en kaas te
maken, „keezen" (zooals men in Noord
holland zegt), zij aanvaardt de zuivelfa
briek als iets vanzelfsprekends in het boe
renleven en acht dit in geen enkel opzicht
een probleem. De groote strijd om de vraag
of de boerin haar stevige armen niet meer
in de kaagtobbe zou steken, werd uitgestre
den, toen zij nog in de wieg lagWij ne
men over deze kwestie het volgende frag
mentje uit de studie van mej. Schilstra
over:
„Zij, die van de oprichting der zuivelfa
brieken alleen een verschuiving ten gun
ste van haar gezinstaak verwachtten, kon
den niet anders dan het oprichten van fa
brieken in dit opzicht van harte toejuichen.
Diegenen echter, die ook sociale verande
ringen voorzagen, waren niet eenstemmig
in hun oordeel, dat dit alleen maar ten
goede zou kunnen werken.
Terwijl volgens de meer behou
dende richting het karakter van
den boerenstand in zijn nadeel
veranderen, wanneer de boerin tot
„dame" zou verworden, zagen de
meer vooruitstrevenden het juist
als een eisch des tijds, dat dit ka
rakter zich wijzigde.
Waar de landbouwers meer en meer wa
ren en zouden worden ontwikkelde man
nen, die hun vak wetenschappelijk leerden
verstaan, was het noodzakelijk dat ook de
boerin in deze met haar tijd meeging. Wil
de ze haar driedubble taak als vrouw van
den landbouwer, als huishoudster en als
moeder waardig blijven vervullen, dan
moest ze bevrijd worden van de werk
zaamheden van de zuivelbereiding, die
zooveel onafgebroken zorg en toezicht ver-
eischte".
De techniek trok zich intusschen van
der mannen vrees dat de boerin „dame"
zou worden, niets aan, de fabrieken wer
den gesticht en wij gelooven, dat dit aan.
de waardigheid der Noordhollandsche, aan
haar plaats naast den beer, niets heeft af
gedaan
INVLOED VAN VOOR- EN NAJAAR OP
DEN GROEI VAN KINDEREN.
De meeste „groei" krijgen kinderen In
den regel in het voorjaar. Ze schieten dan
soms ineens uit de kluiten, terwijl zij in
den zomer slechts héél weinig in lengte toe
nemen. Wetenschappelijke onderzoekingen
hebben bewezen, dat kinderen van Maart
tot en met Mei het meest groeien. Het
oude kinderversje, dat begint met: „Meire
gen, maak dat ik grooter wordt", is dus
niet zoo heelemaal uit de lucht gegrepen,
doch een wijsheid, die reeds door onze
voorvaders als een feit beschouwd werd.
Voor ouders is het groeien hunner kin
deren heel goed te bemerken, zelfs zonder
dat zij op regelmatige tijden gemeten wor
den, want de kleeren wijzen het wel uit!
Op deze eerste groeiperiode volgt nog
een tweede, n.L in den herfst, omstreeks
November tot Januari. De toename in het
voorjaar zal in normale gevallen echter
steeds meer zijn dan in het najaar, aange
zien zij dan meestal in de breedte uit
groeien. Ze worden voller en zullen een
vetlaagje hebben gekregen, dat hun min of
meer bescherming biedt tegen den winter.
Ongetwijfeld wordt de groei in het voor
jaar in de hand gewerkt door de sterke in
werking der zonnestralen. Het licht wordt
rijker aan ultra-violette stralen, die het
organisme zeer ten goede komen. De voe
ding is in de voorjaarsmaanden, althans
reeds vanaf de tweede helft van April veel
rijker aan afwisseling. Jonge groenten wor
den veel billijker in prijs en spinazie, raap
stelen, stoofsla, kropsla vallen onder ieders
bereik.
Wetenschappelijke onderzoekingen heb
ben aangetoond, dat ook in menschen oer-
instincten opgeroepen worden evenals bij
dieren en planten, die door de jaargetijden
beïnvloed worden en de ontwikkeling be
vorderen en .hun meer weerstand geven
voor de zonlooze winters.
Ondertussen vermoedt de
kapitein onraad.
1. „Zeg, Cooky, wel ben ik een
hartstoc telijk hengelaar,
maar hier dajenlang op de
jongens te zitten wachten,
dat houd ik niet langer uit."
2. „We zullen de boot naar die
rokende vulkaan bomen,
waar we onlangs de jongens
naar boven hebben zien
klauteren'. We moeten be
slist eer® onderzoeken, of
hun ook wat overkomen is."
217.
Op het spoor van de jongens..
1. „Ik zal proberen een tele
gram naar de jongens te
trommelen. Nipper kent het
morse-a phabet immers op
zijn duimpje."
2 „Nu begrijp ik het, hoe de
1 jongens die steile rotswand
konden bek ommen; hier zijn
de sporten, die ze in de ga
ten 'lebben ^estoken als
trapti iden. Ook een manier
om naar boven te komen."