Voor den Zaterdagavond
Lente in China
OUDERS
Brabantsche
Brief
Tob nooit
't HOEKJE
.van Dré
De
SHANGHAI. In Mei.
In Europa heerscht vrij algemeen de mee-
ning. dat China is een „heet" land, waar
men het panache jaar door hijgt van de
■warmte, doch er is niet één klimaat, er zijn
verscheidene klimaten, daar immers Ohina
door^ zijn afmetingen eerder een „wereld
deel" dan een „land" ie en er bestaat peen
werelddeel, waar slechts één klimaat
heersoht Zelfs in het zoogenaamde „warme
werelddeel" Afrika,, kan het onaangenaam
koud zijn, in het zuiden en eveneens, maar
niet tegelijkertijd, in het noorden. In den
wintertijd van het noordelijke halfrond
(wanneer in Zuid-Afrika onder de warmte
lijdt, want dan is het daar zomer) heb ik
in Marokko vele maanden een haardvuur
gebrand en heb ik zelfs sneeuw zien vallen.
Dit geschiedde ook in betrekkelijk laag ge
bied dicht bij 1de kust echter alleen als er
een zuidenwind stond, die de koude van het
Atlas-gebergte met zich voerde.
Van China liggen de noordelijkste deelen
van Mongolië en Mandsjoekwo, die de Chi-
neezen nog steeds beschouwen als behoo-
rend tot China, al is Mongolië bezet door
de Japanners, eenige graden noordelijker
dan Nederland. Van de provincies Kwan-
toeng, Kwangsi en Yunnan liggen groole
deelen tusschen de keerkringen, dus in de
tropen. De westelijke deelen van China lig
gen ongeveer 3000 kilometer van de kust
en hebben drus een vastelandsklimaat, ter
wijl het oostelijke gedeelte van China den
matigenden invloed van den Oceaan onder
vindt Vérder zijn zoowel in het noorden als
in het zuiden uitgestrekte berggebieden en
hoogvlakten, wat weder aanmerkelijke wij
zigingen in het klimaat diezer gebieden ver
oorzaakt.
Hongkong ligt bijna 3 graden ten zuiden
van den Kreeft-keerkring, dus „tusschen de
keerkingen", maar toch vindt men er in de
meeste Europeesche huizen stookgelegen-
heid. daar het zelfs hier in den wintertijd
onaangenaam kil kan zijn.
Te Tientsin, op ongeveer 39 graden noor
derbreedte, heerscht vaak 's winters een
felle koude en daalt soms het kwik in den
thermometer tot meer dan twintig fraden
onder nul. Nog erger is het te Peking, op
bijna 40 graden noorderbreedte. Daar is
namelijk het vastelandsklimaat overheer-
schend. In beide steden vallen elk jaar pak
ken sneeuw. Dikwijls waaien er ook zand
stormen, die uit de Gobi-woestijin zand en
's winters vinnige koude, 's zomers zengende
warmte met zich voeren.
Shanghai heeft minder koudie winters.
Gedurenden den nu afgeloopen winter is de
temperatuur slechts enkele dagen eenige
graden onder het vriespunt gedaald, maar
het is toch zoo koud, dat de hier wonende
Europeanen (indien ze het geld ervoor heb
ben) minstens vijf maanden stoken. Vele
Europeanen, met name de immigranten.
Joodsche vluchtelingen uit verschillende
deelen van Europa, zijn te arm om zich
verwarming te kunnen veroorlooven. De
Chinezen verwarmen hun huizen over het
algemeen 'niet en branden hoogstens op
zeer koude dagen een houtskoolcomfoor,
dat bijzonder veel stank en weinig warmte
geeft. Als laat in den herfst de koude be
gint, kleeden ze zich steeds dikker en dra
gen vaak in hun handen een klein zakje
met warm water en steeds kunnen ze dat
warme water vernieuwen, want overal ver
koopt men kokend water als in Nederland
en België vroeger, toen daar nog de water
en vuurvrouwtjes bestonden.
De Chinezen hebben nimmer haast en zoo
ziet men de meeste hunner nu. half Mei,
nog in hun dikke winterkleederen, of ten
minste een goed deel daarvan, loopen. Hun
wijsheid van meer aan vijftig eeuwen doét
hen beseffen, dat er op de wereld niets ver
rad el ijk er is dian een lente. Dit is niet al
leen aan de kust der Noordzee, maar ook
hier het geval. Vooral pas aangekomen Eu
ropeanen kijken op de enkele warme dagen
in Maart. April en Mei spotlachend naar
die dik aangek 1 eed e Chineezen en zeggen:
„Dwazen, om zich met zulk prachtig we
der nog zoo overdreven dik te kleeden". Die
zoo spreken moeten echter gewoonlijk hun
eigenwijsheid met een flinke verkoudheid,
een brónchitis of zelfs een longontsteking be
talen.
Een Nederlandsoh diohter heeft eens ge
schreven:
Maar onze noordsche Mei helaas
Is arm aan zonneschijn.
Hij kan zoo koud, hij kan zoo guur,
Hij ka.n November zijn.
Indien deze Nederlandsche dichter een
Chinees ware geweest en te Shanghai of
omstreken had gewoond, dan zou hij dezelf
de regelen in het Chineesch hebben kun
nen schrijvenzonder met de waarheid in
strijd te komen, maarik zou ze hier
dan niet hebben kunnen citeeren.
De eerste lentedagen, het waren er drie,
kwamen reeds in Maart. De boomen lie
pen uit, overal bloeiden bloemen. Een
Joodsch immigrant, die hier toch reeds vier
jaar woont en een klein cafétje mét een
grooten tuin houdt, juichte: „De goede tijd
komt weer terug" en hij zette zijn tuin vol
met stoelen en tafels, waar drie dagen lang
de menschen 's middags hebben kunnen
genieten van de buitenlucht. Andere immi
granten jammerden: „Nu begint die ontzet-1
tende drukkende hitte weder." Maar na
drie dagen was dér caféhouder van zijn op-
timvsme genezen en de menschen, die ge
jammerd hadden over de drukkende warmte,
liepen weder te rillen.
Ik woon bij Russische menschen, die zich
door het vroege voorjaar niet lieten bedrie
gen. Zij lieten de centrale verwarming in
huis niet uitgaan, zeggend: „Wij laten den
oven rustig branden, zij bet. zeer matig. Als
het weer omslaat en de winter terugkeert,
kunnen we binnen een half uur de verwar
ming weder op volle sterkte zetten."
De oven heeft sedert dien nog ongeveer
anderhalve maand gebrand. Nu is hij tot
den volgenden winter buiten dienst gesteld,
maar heden, 15 Mei, is het- weder zoo koud,
dat ik ook overdag mijn vensters potdicht
heb moeten houden. Echter, in de stad
heerscht toch min of meer lentestemming.
Overal, in tuinen en winkels, ziet men een
overvloed van bloemen en overal ziet men
ook nieuwe vruchten en groenten te koop,
aardbeien, kersen, bloemkool, spinazie, sala
de, maar deze vruchten en groenten zijn
meest door Europeanen geteeld. Het is
merkwaardig, dat de Chineezen die toch een
zeer rijke en smakelijke keuken hebben (een
Chineesche kok, die niet minstens vijfdui
zend gerechten weet te bereiden, kent niet
veel van zijn vak) nooit sterk zijn geweest
in het teelen van vruchten en groenten. Hoe
wel er in groote deelen van China ook drui
ven groeien, is er geen echte Chineesche
wijn. Wat de Europeanen in de wandeling
„Chineesche wijn" noemen, is bereid uit
granen of rijst en is feitelijk een soort „je
never", die gedurende maaltijden warm uit
kopjes gedronken wordt en geschonken
wordt uit trekpotjes. Toch bestaat er in
China wel daar vervaardigde, wijn, maar dit
is feitelijk geen Chineesche wijn, daar hij
gewoonlijk vervaardigd is door Fransche en
Italiaansche missionarissen, die alle moge
lijke wijnen, tot Port toe, in den handel
br«.ngen tegen zeer lage prijzen.
Vreemd is ook, dat de Chineezen met hun
zetr verfijnde, geraffineerde keuken, geen
boter en kaas weten te bereiden. Melk staat
bij hen evenmin in eere en een ouderwelsche
Chinees zal er noiit toe komen dit vocht te
drinken. „Chineesche" boter en kaas komt
over het algemeen uit Mandsjoekwo, waar
Russen zich bezig houden met de vervaar
diging.
'Boter en kaas komen hier thans in groote
Hoeveelheden uit het noorden, uit Mand
sjoekwo, aan. Het is immers lente. Nog en
kele weken, dan begint de warmte, die ech
ter niet zeer hevig, maar vochtig is. Die
warmte duurt hoogstens drie vier maan
den en daarna komt hier de aangenaamste
tijd van het jaar: de herfst.
Op gure, ongemoedelijke dagen kan men
hier zelfs in "Mei naar den herfst verlangen.
J. K. Brederode.
De sleutel tot ons wezen
Velen hechten gewicht aan een eersten
indruk. Daar is iets voor en er is iets tegen.
Gevoelige menschen met een scherpe intuïtie
krijgen gewoonlijk, juist door deze intuïtie,
eerste indrukken, die aardig juist zijn. Zij
daarentegen, die ook een eersten indruk fun-
deeren op bewuste, verstandelijke waarnemin
gen, zullen daarbij nogal eens dwalen.
Wel kan men later aan de hand van ver
standelijke waarnemingen toetsen, of de op
intuïtie gegronde eerste indruk juist is ge
weest, m.a.w. of wij bij dien indruk blijven.
Er zijn meer menschen, die zich hoofdzake
lijk door hun verstand laten leiden, meer dan
door hun intuïtie.
Daarom vond „men" Inge Lander een harde
vrouw. Alle gegevens om haar, verstandelijk
geoordeeld, hard te vinden, waren aanwezig.
Koele grijze oogen, die in niets, waarop zij
rustten belahg schenen te stellen. Z\j sprak
weinig, slechts het hoognoodige, n.1. antwoor
dend op vragen of feiten vaststellend, en dat
weinige met een vlakke, ofschoon niet harde
stem waarin nooit een warmer timbre kwam.
Zij leek nooit opgewekt, noch neerslachtig,
scheen met volkomen nuchtere zakelijkheid
alles tè nemen voor wat het was.
En toch was er eenmaal een Inge Lander
geweest met een warme oogopslag, een gevoe-
ligen mond en een diepe, donkere stem, een
Inge Lander, die scheen wat zij inderdaad was,
n.1. een ^eer gevoelig type. Teleurstellingen en
verdriet hadden die groote gevoeligheid ge
kwetst; ze was destijds heel jong, zonder
eenige kennis van psychologie of psychologi
sche leiding. Me haar verdriet, dat ze niet
kon verwerken, wist zij niets beters te doen
dan te vluchten in een bestudeerde hardheid,
met de overweging: „een hard mensch zal
niemand pogen te kwetsen."
Zij vergat twee dingen: ten eerste dat hard
schijnen nog geen hard worden inhoudt; ten
tweede dat zij thans voortdurend, door deze
gedwongen hardheid zichzelf kwetste. Want
voor iemand, die van nature gevoelig, goed
hartig en medelijdend is, beteekent het een
verwrongen levenshouding om te handelen en
schijnbaar te reageeren als een hard type.
Want zonder twijfel was zij er in geslaagd, een
hard type te schijnen. Voor iedereen, tot zij
een jonge vrouw ontmoette, die een levendig
en welwillend belang stelde in haar mede-
menschen en daarbij een groote kennis van
psychologie had, die bij haar gedeeltelijk
aangeboren gave, verder door studie ontwik
keld was.
Deze jonge vrouw voelde, bespeurde in Inge
Lander iets, dat niet klopte met de harde
vrouw die deze wilde schijnen. Ook trok iets
haar aan in Inge Lander wellicht het on
derbewust besef dat zij haar kon helpen. En
nadat zrj intuïtief gevoeld had: „die vrouw
is anders dan zij schijnt," begon zij Inge on
opgemerkt te observeeren.
Een harde 'gelaatsuitdrukking, zeer zeker,
maar juist alsof zij zich die eigengemaakt
had, alsof een masker van hardheid voor een
oorspronkelijk zachten levendig gezicht ge
schoven was.
Een gevoellooze wijze van spreken, maar
ook die kan men zich eigen maken.
Op dit oogenblik zei de gastvrouw van
beide anderen, die n.1. op een verjaarsvisite
waren: „Och Inge, wil jij die bloemen nog
even schikken, je kunt het beter dan ik."
„Zeker", antwoordde Inge op haar gewone
vlakke toon. Maar de aandacht van de vrouw,
die haar observeerde was -nu gericht op Inge's
haiïden, smalle, nerveuze handen met fijne,
gevoelige vingers. En zij hanteerde de bloe
men alsof het levende vlinders waren, zoo
teer en voorzichtig. „Neen," dacht de psy
chologisch-voelende Magda, „het mag dan al
zijn, dat een hard mensch door een onbegrij
pelijke speling der natuur zulke uitgesproken
gevoelige handen heeft, maar het is onbe
staanbaar, dat een hard mensch op die wijze
met bloemén omgaat. Die vrouw is niet hard,
alleen vermoedelijk zeer ongelukkig."
Zij zocht contact met Inge, onopvallend,
even voorzichtig als Inge de bloemen ge
schikt had, zij zocht en vond tenslotte de
warmte en het gevoel, die ze aanwezig wist,
en die ook voor haar aanvankelijk schuw
verborgen werden. En heel langzamerhand
leerde Inge in Magda degene zien, die haar
herkend had voor wat zij was, een gevoels-
type en ging begrijpen dat Magda haar nooit
kwetsen zou, maar juist wilde helpen. Inge be
greep, veel later, dat kunstmatige hardheid
onze wonden niet geneest, integendeel, zoo
min als een te sterk verband een letterlijke
wond goed doet. En dat wij iedere ervaring
slechts gezond en volledig kunnen verwerken
in een levenshouding: als onszelf.
Er is meestal intuïtie en verstandelijke
waarneming noodig, om de sleutel tot elkan
ders wezen te vinden.
Dr. Jos de Cock.
VOOR DB
Kind en taal (II)
De vorige maal spraken we reeds over dit
onderwerp en we willen er thans nog een
oogenblik aandacht aan wijden. Ik zeide reeds,
dat het van groot belang is, dat het kind
goed leert spreken. Al de klachten over slecht
schrijven (bedoeld slecht gebruiken kunnen
van onze moedertaal bijv. in brieven en derge
lijke), zouden waarschijnlijk zeer verminderen,
wanneer en de ouders en de school meer letten
op het spreken van de kinderen.
Voor het schrijven van een brief is niet al
leen noodig een tamelijke beheerschen der
taal, men moet ook beschikken over een
woordvoorraad. Wanneer het kind niet de be
schikking heeft over een woordenvoorraad, zal
het niet in staat zijn zinnen op te bouwen.
Vroeger wijdde men daar in de school veel
aandacht aan en men herinnert zich waar
schijnlijk nog wel de vele oefeningen op dit
terrein. Nu moet ik toegeven, dat die oefe
ningen niet ideaal waren en wel hierom niet:
er werd niet altijd rekening gehouden met de
belangstelling van het kind en zijn ontwkke-
ling op een bepaalden tijd.
In onzen tijd en in de kop van Noord-
Holland reeds geruim en tijd wordt weder
om in de scholen gestreefd naar uitbreiding
van den woordenvoorraad bij het kind. Men
bezigt nu andere methoden en wel vnl. die,
welke rekening houden met de belangstelling
van het kind en zijn ontwikkeling op een be
paalden leeftijd. In sterke mate profiteert men
daarbij van het heemkunde-onderwijs. Onlangs
heeft men in deze bladen daarover een zeer
interessant verslag kunnen lezen.
In dit onderwijs kunnen de ouders betrok
ken worden.
Hoe?
Laat ons in dit verband enkele dingen noe
men:
Tijdens wandelingen met de kinderen kan
men de kinderen op allerlei wijze bekend ma
ken met hetgeen in de omgeving te zien valt.
Wanneer men op zoo'n wandeling oog en
ooren den kost geeft en de kinderen voort
durend wijst op al het schoons en het bijzon
dere in het landschap, heeft men gelegenheid
het kind tevens woord en zaak tegelijkertijd
te leer^n.
Wanneer men dan nog zorgt zelf in goede
zinnen te antwoorden op de vragen van het
kind en liefst niet zich tevreden stelt met een
ja of neen of een dooddoener, dan leert het
kind al wandelend heel wat en zal het lang
zamerhand de beschikking krijgen over een
woordenschat, waarvan het zijn geheele levei
plezier zal hebben.
Onderzoekingen maken uit, zooals ik reeds
opmerkte, dat het eenige kind over een uit
gebreider woordenschat de beschikking heefi
dan de andere kinderen. De verklaring is dui
delijk, dunkt mij. Het eenige kind hoort van
zijn ouders meer en betere taal dan het kind,
dat voortdurend met broertjes en zusjes
speelt en spreekt.
Uitbreiding van den woordvoorraad is van
groot belang mits voortdurend gezorgd wordt,
dat de woorden welke het kind leert, beteeke-
nis voor hem hebben.
M.a.w. het zou weinig zin hebben een kind
een groot aantal woorden van buiten te la
ten leeren, wanneer het niet de zaken, wel
ke deze woorden noemen, uit eigen aanschou
wing of beleving kent.
Zoo dikwijls merkt men, dat zelfs volwas
senen praten over dingen, die ze niet kennen.
De naam weten ze, maar de zaak zelf is hun
onbekend. In zulke gevallen verliest de woord
voorraad zijn beteekenis.
Men streven voor alles naar een kennen van
de zaak en het woord.
En dan: leer uw kind Nederlandsche woor
den.
In dezen tijd hebben we. te streven naar het
zuiver houden van onze taal. Maar al te dik
wijls geurt men met buitenlandsche woorden,
en wanneer deze nog erbarmelijk slecht wor
den uitgesproken, maakt men zich nog be
spottelijk; bovendien. Wie het telkens over cen
trum heeft of. over citadel, weet niet hoe be
spottelijk hij zich maakt. Men spreke bij voor
keur Nederlandsch en als mep vreemde woor
den gebruiken wil, zorge men voor de juiste
uitspraak. Kent men die niet, dan doet men
verstandig een' goed Nederlandsch woord te
bezigen.
Ouders kunnen bij dit alles de school zeer
helpen. Maarze kunnen anderzijds ook
veel bederven.
Ten slotte zouden we dan nog iets kunnen
zeggen over het lezen van goede boeken.
Kies voor uw kind een goed geschreven
boek en laat u niet verleiden door lage prij
zen. Het goede boek is nooit te duur, het
slecht geschreven boek is nooit goedkoop,
maar altijd te. duur.
We hebben goed geschreven kinderboeken
in een ruime keuze. Voor de ontwikkeling van
de taal is ook het kinderboek van buitenge
woon groote beteekenis. Men zou zich zelfs
wel eens kunnen afvragen, of dit feit wel vol
doende in het oog gehouden wordt!
Oveeka.
EEN UITSTERVEND VOLK IN AFRIKA.
In het Zuidelijk deel van de Fransche
Congo, in het Oebangi-bekken, leven de
Manja's, -die blijkbaar ten ondergang ge
doemd zijn. De Manja's behooren tot de
primitieve volksstammen, die als het ware
nog in het ijzeren tijdperk leven en die tot
nu toe nog tenauwernood met Europeanen
in aanmerking gekomen zijn. Het gevolg
daarvan is, dat zij hun godsdiénst, hun ze
den en gebruiken volkomen bewaard heb
ben. Ook zijn ze nog nooit het voorwerp
van wetenschappelijk onderzoek gewor
den Eerste de Fransche onderzoeker Vergiat
heeft van dit volkje een diepgaande studie
gemaakt en hun leven beschreven in zijn
boek „Zeden en gewoonten van de Manja's"
Hierin beschrijft hij het sociale- en familie
ULVENHOUT, 26 Juni 1041.
Amico,
Vandaag zou *k willen schrijven over den
gezegenden zomerdag, die van den hoogen,
strakken hemel over d'eerde wemelt; die
in overdaad zijn witte licht over de weareld
klast tot op den bojem van de bloeiende
sloojen, waar 't onderwatergewas welig
groeit uit den wermen slik En waarboven de
goudkleurige vliegskes vonken in den glo
rie van den zomerdag.
Maar
Vandaag zou 'k willen schrijven over de
koele bosschen, waar. over de stille zand
wegels, 'nen boerenwagel vortzeult achter
't moeie peerd in 't krakend leer. En over
de stille dreven, waar de zonnevlekken
zachtkens over den donkeren bojem elijen.
lijk luie goudvisschen in den beschaduwden
vijver.
Maar
Vandaag zou 't iets willen schrijven over
m'n akkers, mee den witbloeienden, mans-
hoogen rog, de zwaarhangende aren, wie
gend op 't loome windeke, dat werm deur
de halmen schuift. Over de blaauwe gerst-
velden, den terwe, in 't kort: over deus
hooge zomérkoren. waarachter de huizekes
van ons durp verdoken liggen, verzonken
tot aan 't dalc.
Maar
Of over m'n runders, die mee open lod-
deroogen te slapen staan in den Mark-
stroom. waar 't koele zonnewater langs de
heefe lijven glijdt.
Of over den Eelcer. die daar gumder.
in den stillen pastoriehof. nabij 't avond
lijke kerkhoveke, zijnen vromen arbeid
doet, onder den schaduw van den toren.
En over ons pastoorke eigens, die in zijnen
groenversleten werktooc, mee winkelhaken
en olievlekken. ge wit, hij repareert en
smeert eigens altij 't groote uurwerk in den
toren, over ons pastoorke, dat mee 'nen
schoffel 't onkruid weg te hakken staat u it
zijnen vruchtbaren hof; z'n zware water
slang langs de paien sleurt, om 't gewas
te sproeien. Zoo oud als ie is, hij ploetert,
dat z'n handjes beven „bij 't heffen van den
gouwen kelk onder ae H. Mis. 'k Zou
daarover gèren iets schoons schrijven,
maar
Maar m'nen kop is als lood. M'n hart is
zwaar.
M i 11 i o e n e n mannen, zijn 't er tien
zijn 't er twintig milliocn. staan teugenover
malkaar aan de onmetelijke grenzen van
Europa's beschaving. Van 't hooge Noorden
tot aan de poort der Tropen staan de le
gers. gewapend mee de verschrikkelijkste
wapens, die in de geniaalste koppen wier
den uitgedocht, in de hel van geniaalste
techniek gesmeed!
Zijn 't er tien zijn 't er twintig milli-
oen mannen, aangevoerd deur Veldheeren.
gevurmd in den modernen oorlog eigens
die daar. aan de grenzen van onze bescha
ving gereed staan de schrikkelijke wapens
teugen malkaar te trekken?
Wij weten 't nie. We weten alleen'nen
onmetelijken muur van ijzer en staal, 'n
endeloos oorlogsfront, 't grootste aller tijen,
staat opgesteld dwars deur ons weareld-
deel, van de Noordelijke IJszeeën tot aan
de Poorten der Tropen.
En stroomen hloeds zullen vloeien dd&r,
waar nou Gods zegen daauwen moest over
't rijpende koren, waarnaar de menschheid
snakt .1
'k Zou willen schrijven in deuzen brief
over den landel.jken Zomerweelde, over den
oogst, die te rijpen staat in de witte zonne
velden, waarhoven den blauwen hemel wuift
mee 't gouwen kruis erin van onzen kerkto
ren, 'k zou zoo geren iets willen schrij
ven over den meulen daargunder, die draait
deur de zon, wiens wieken schaduwen over
m'n koren, 'k zou zoo geren schrijven
over
Vrede, maar don kop is vol van
Oorlog! 'tHart zoo zwaar als lood.
Wel hard wordt deuze weareld geslagen,
'k Heb 't zoo dikkels al schrijvende verzucht.
Wehadden 't ons eigen te wijten
'k Heb dat even dikkels uit malkaar gezet.
'tEgoismc en den haat overwoekerde den
weareldakker, 't Goei gewas kost niet meer
gedijen.
't Staal van" den ploegmessén moest er
deur! 't Góng er deur. En schrikkelijk!
„Zoo lag den Menschenakker daar", schreef
ik Palmpaasch 1940: „onvruchtbaar, éen
ijzige woestenij! Ik geloof hij wordt nou
opengoploegd. dieën weerbarstigen akker,
mee ijzer en staal, dat blank wordt in den
schurenden grond. Hij wordt opengescheurd
voor na voor, in vette reepén. En hij zal
verklonterd worden mee de ijzeren klaauwen
van de egge, Dan zal den gebroken akker
even meugen besterven, tot rust komen on
der den wanienden dag. Zóó wordt ie ge
teisterd, dieën verknoeiden, verzuurden ak
ker; geteisterd, gekloofd, gescheurd; ver
murwd lijk ijzer in 't vuur.
Zoo wordt ie gelouterd, geschikt ge
mokt veur den uitzaai mee 't beste, 't uitge-
zóchtste zaaigoed van den Goddelijken
Zaaier."
Den strijd, zal zwaar zijn Héél zwaar!
Misschien zullen we gevoerd worden tot
aan den rand van den Hongersnood!
leven van den Manja's met hun talrijke ge
heimzinnige gewoopten, hun strijd in het
dagelijksch leven en de ontwikkeling van
intellect. Hij beschrijft de verschillende ce
remoniën, die een deel van het leven van
deze menschen uitmaken, hij verklaart de
symboliek van de Manja's welke tot ui
ting komt in het afzagen van de tanden en
het tatoeëeren. Een apart hoofdstuk wijdt
hij verder aan hun voeding, een ander aan
hun handwei'k, aan hun spelen en hun ri-
tueele feesten. Zeer belangrijk zijn ook de
hoofdstukken, waarin Vergiat het gebruik
van vergiftige planten bij geneesmiddelen
beschrijft. Een groot deel van het belang
rijke boek is verder gewijd aan de mythen
en legenden der Manja's. Het geheele werk
is zeer interessant en geeft een duidelijk
beeld van dit volkje, dat op het punt staa^
uit te sterven.
WAT MENIGEEN NIET WEET.
De eigenaar van een bioscoop in de Chi
neesche stad Cheng-tu had in zijn theater
een plakaat met de volgende tekst aange
bracht: „Niet rooken! Denk aan de gro(We
brand in Kanton!" Daaronder schreef een
grappenmaker: „Niet spuwen! Denk aan
de overstrooming in Hankow'.'. De theater
exploitant vond dit zoo mooi, dat hij deze
laatste tekst ook. - duidelijk heeft laten
aanplakken.
De oudste boom ter wereld staat in Anoe-
radhapoera. de oude koningsstad op Ceylon.
Hij is 2209 jaar oud. In den loop van 22
eeuwen hebben millioenen pelgrims een be
devaart gemaakt naar dezen beroemden
vijgenboom, die op het oogenblik nog slechts
een ..boom-ruïne" is en aan alle kanten
moet worden gestut.
De beroemde circusdirecteur der 19e eeuw
Ernst Jacob Renz, die als tienvoudig mil-
lionnair stierf, was analphabeet. Hij kon
niets anders schrijven dan de vier letters
van zijn'naam.
Misschien zullen we nog oorlogsgeweld er"
varen.
Misschien
MèAr we zullen sterker staan! We zullen
één front vormen! Het front van den Chris
ten, dat... onverslaanbaar is! Dat altij ze
geviert in z'n Strijdende Kerk op Aarde tot
do Zegevierende in den Hemel!
We hebben 'n ideaal verom! 'n Groot
ideaal. We wéten waarvoor we lijden, des
noods 'vechten!
't Tij van de loutering is begonnen veur
iederen beschaafden Christelijk en Mensch,,
die Kerk en Staat in stand wil hou'en ter
eere Gods!
God geve ons de kracht.
Vol.
Veul groeten van Trui. Dré III. den Eeker
en als altij gin horke minder van oewen
Dré.