TE KOOP ongeveer 12 HL. beste Aardappelen WA GENJDIEWST. van DEN BURG naar'T OÜDESCHILD sis Mi-en rampijt. GLOOMY NIOUTH Wekelijksche contributie 10 cent. Grond opruimen vice versa. Prijs per persoon 25ct. Ondernemer Jn. KALF. Feuilleton. m a f2,— per HL. Te bevragen bij P. Dz. DAALDER, te Oosterend op Texel. tot het bekomen van solide BeddenDekens, Matrassen, enz. De hoogste prijs heeft eene waarde van f 60, terwijl de laagste altijd nog eene waarde van f 3 vertegenwoordigt. Het Vereenigingsjaar vangt aan 15 October 1887 en eindigt 15 October 1888. Van heden af kan men zich bij den ondergeteekende aanmelden. Voor Oosterend bij N. Vermeulen. Voor Oudeschild en den Hoorn bij S. Dogger. Agent P. LIEUWEN. N°. 53. Een Karpet 4 5. 3. Idem 3 4. 84. Idem 3 4. 230. Idem 3-4. 117. 10 El Zeild. looper. 77. Idem idem. 209. Idem idem. 94. Een Kokosmat. 238. Idem. 6. 2 Kokosmatjes. 161. Idem. 236. 1 Kokosmatje. 156. Kokosm. m. w. rand. 164. Idem idem. 81. Schoorsteenstuk. 129. Idem. 89. Idem. 38. Idem. 159. Beddekleedje. Parkstraat. N°. 150. Beddekleedje. 181. Idem. 212. Idem. 107. Idem. 120. Idem. 199. Idem. 50. Ruigen mat. 51. Idem. 213. Idem. 170. 4 Matjes. 157. Idem. 215. Idem. 137. Idem. 162. Lange bezem. 49. Idem. 172. Idem. 240. Schuier. 184. Idem. 182. Idem. Jb. BAKKER Az. van het SLUISWEIDJE, die daartoe genegen is, vervoege zich bij de Wed. M, DAALDER. Vertrek van Den Burg 'smorgens half acht uur en 's middags half drie uur. Vertrek van 't Oudeschild nüt aankomst der BOOT. TEVENS BEVEELT HIJ ZICH BELEEFD AAN Novelle van A. R. RANOABÈ. (Vervolg van n°. 4.) IV. Terwijl hy nog sprak, kwam uit een der openingen eene opzichteres te voorschijn, die in de eene hand een mijnlamp droeg en de andere op den grond om vooruit te kunnen komen. Achter haar kwam op de knieën het bovenlijf bijna geheel voorwaarts ge strekt en zich met de handen langs de wanden voortschuivende een andere vrouwelijke gestalte. Lord Barley bleef als vastgeworteld staan, hij ver trouwde nauwelijks zyne oogen: die tweede gestalte was het mooie meisje van heden morgen. „Emma, myne lieve", zeideLady Serfield. „dit is Lord Barley." Het jonge meisje keek op, bloosde diep en groette. Daarop kwam uit de opening eene kleine wagen, zwaar met kolen beladen, welke bijna den geheelen gang in breedte en hoogte vulde, en zooals Lord Barley in het eerst meende door een grooten hond getrokken werd, maar toen hjj wat nauwkeuriger keek, ontdekte hy dat het een knaap van ongeveer twaalf jaar was. De ongelukkige was met een ketting aan den wagen bevestigd, die om zijn middel gesla gen en tusschen de beenen doorgetrokken was. Daar het kind genoodzaakt was om op handen en voeten te kruipen ten einde het hoofd niet tegen de zolde ring te verpletteren, en het zijne krachten op het uiterste moest inspannen om den zwaarbeladen wa gen voorttetrekken, liep tappelings het zweet langs het ziekelijk gelaat, terwijl zyn borst hijgde en reutelde. „Moeder", zeide Emma, „dit is de laatste van die welke weder opgenomen kunnen worden. Deze knaap heeft een zieke moeder en vjjf kleine broeders, die hy onderhoudt. Mr. Tebner, de opzichter, vertelde mij dat hy hem eens, terwijl de andere arbeiders aten, schreiend en alleen in een hoek had zien zitten. Op diens vraag of hij ziek was, had hij geantwoord „Ziek ben ik niet, maar ik heb honger, als ik nu eet, hebben myne broeders niets te eten"; en om het brood voor hen te verdienen moet hy dagelijks veertien uur dit zware werk verrichten. Lang kan het niet meer duren of de arme jongen sterft evenals zijn vader van honger. De trekken van den knaap droegen werkelijk het kenmerk van den honger, en toen hij wilde gaan staan, knikten zijne knieën, wankelde hjj. „Hoe heet hjj?" vroeg Lady Serfield. „Bob Chob", antwoordde Emma. De moeder schreef den naam in een notitieboekje op en zich dan tot den jeugdigen Lord wendende zeide zjj „Wij hebben alles gezien wat van deze aardsche hel te zien is, en daarmede alles gedaan, wat men van christelijk medelijden kan verwachten," voegde zij glimlachend er bij. „Het zien van dit kind is reeds genoeg om ons bekend te maken met de voor ons onbereikbare en ondoordringbare geheimen; gij verlangt zeker nu weder naar lucht en licht." „Waarlijk," gaf Lord Barley ten antwoord, „men verlangt naar licht en opwekkende tooneclen. Als wjj op de vurige vleugelen van stoomboot en spoor trein vooruit vliegen, of de bewonderenswaardige voortbrengselen der werkplaatsen en fabrieken bezien, dan bedenken wjj niet dat duizende menschen in duisternis zuchten en in de diepte een leven leiden dat erger is dan de dood." Na deze zedekundige beschouwing werd Lord Barley's ongeduldig verlangen naar de bovenwereld nog grooter, hij wees daarom de dames een trap aan den muur, langs welke vrouwen stegen, die zware met riemen aan het hoofd en schouders be vestigde vrachten droegen. „Voor de dames," ver volgde hij, „zou het juist niet aangenaam zyn op dezelfde manier naar boven te gaan op welke ik naar beneden gekomen ben. Als U het vergunt, ga ik u voor op deze trap," zoo sprekende, zette hy reeds den voet op de eerste trede. „Pas toch op I" riep Emma plotseling terwijl ze hem aan den arm terugtrok. Nauwelijks had Lord Barley den voet terug getrokken of er stortten reeds eenige groote stukken steenkool naar beneden, elk op zich zelf groot genoeg om hem te dooden. De riemen met welke de vracht der laatste vrouw om het hoofd was vastgemaakt, was losgegaan en de kolen stort ten met zulk een geweld neer, dat ze bijna de draagster meegesleept hadden. „Ziet gij, dat is een van do meest voorkomende gevaren in kolenmijnen en bijzonder in deze; do riemen gaan zeer licht los en uit elkaar, en do vallende kolen verwonden, ja dooden niet zelden de volgende vrouwen, die zwaarbeladen als ze zjjn, niet weg kunnen komen. Als gjj mij volgen wilt, zal ik u een gemakkelijker en veiliger uitgang wijzen.' Door de jonge dame geleid, kwamen zij door een anderen gang in een ruimte, in welker zoldering zich een wjjdere opening bevond dan de andere. In dezen koker was een houten wenteltrap aangebracht welke de lastdragenden met groote moeite en inspan ning opgingen; maar hoewel duister en hoog, was deze weg toch zonder gevaar en gemakkelijk voor hen die zonder last waren, daarom werd deze ook bijzonder door de beambten en inspecteurs gebruikt, die in de myn kwamen. Het was reeds avond, toen zy boven aankwamen. „Gy zult tot morgen geduld moeten hebben, om uw wensch vervuld te zien van de zon te kunnen begroeten", bemerkte Lady Serfield glimlachend tot Lord Barley. „Daar er in den omtrek van drie uur geen logement is, waar gy zoudt kunnen onderkomen, verzoek ik U, mylord, onze gastvrijheid aan te ne men, even eenvoudig als ze u wordt aangeboden. Dit huis behoort wel is waar aan Mr. Tebner, maar als wy komen, kunnen wij er over beschikken „en onze gasten zijn de zijne." Lord Barley maakte niet veel bedenkingen tegen dit vriendelijk aanbod, hetwelk hem onthief van de onaangenaamheid om in een morsige herberg of onder den blooten hemel te overnachten en na verloop van een half uur zat hij met Lady Serfield en hare dochter aan tafel. Natuurlijk sprak men hoofdzakelijk over de kolen mijnen van Gloomymouth. Lord Barley schilderde de indrukken die hij ontvangen had met de donker ste kleuren. Ik geloof niet dat vele reizigers die vreeselijke afgronden bezoeken, en wat dames betreft, ik betwijfel of zelfs Lady Rosamond, do eigenares, er ooit aan gedacht heeft, daarin af te stijgen. Slechts de dringendste noodzakelijkheid, of eene onbedwing bare nieuwsgierigheid", meende hij, „kunnen eene vrouw daartoe bewegen. Hij bekende niet veel dames te kennen, die kracht en moed genoeg bezitten zou den om er in af te dalen en hij sprak zijne bewon dering voor Miss Emma uit, die als een tweede Hermes hen weder uit die hel had uitgeleid, waarin zy ieder hoekje scheen te kennen. „En al deze omwegen", zeide Lady Serfield met een fijn lachje, „dienen slechts om ons kenbaar te maken hoe Lord Barley door nieuwsgierigheid ge kweld wordt om te weten, wat wij eigenlijk in de mijnen te doen hadden en hoe het komt dat wij alle uit- en ingangen kennen." „Gy jaagt my waarlyk schrik aan, Mylady", her vatte de Lord, „ik zie dat gij niet alleen het kleed van Hermes, die de zielen naar de onderwereld geleidt, maar ook zijn tooverstaf en ik geloof, dat gy duidelijker in mijn hart leest, dan ik zelf waag te doen." „Welnu", gaf Lady Serfield ten antwoord „als uwe nieuwsgierigheid zoo groot is als gij zelf bekent, dan moeten wij die bevredigen, al ware het slechts om u schadeloos te stellen voor hot eenvoudige maal. (Wordt vervolgd.) Gedrukt by LANGEVELD DE ROOIJ te Texel. d> OQ f LfQ f. S'o o

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1887 | | pagina 4