KLEEDING NAAR MAAT. ÏÏITiïïSïIIilI ¥001 ALU IIWIEflI. 95 a. 60 c. lal paail P.S. Terns Toartaaiea PhotoiraM met Gtieteto Man, dm P. J. BR publiek verkoopen; Graanzakken HUWELIJKSLEVEN, Geilt of Tot het photografeeren van W. J. LANGEVELD P Élégante coupe fijne soigneering solide afwerking. Abonnementen op zeer voordeelige voorwaarden, Feuilleton. J. H. MOOJEN, Makelaar, modellen Hiermede berichten wij de ontvangst eener uitgebreide en hoogst élégante sorteering NOUVEAUTÉS voor Aanbevelend, GEBR. FORTUIN. Voor den Heer K. J. ZEGEL. Is wachtende in 't laatst dezer maand, puike Engi ANTHRACIETKOLEN, Grove Eng. Kolen, En?. GASCOAKS en DUITSCHE RlIHRKOLEN, tegen concurreerende prezen. IV Aan 't zelfde adres NIEUW BED STRO O te koop. Grma"WrNKEL C? JÜFELDOORN. zal op VRIJDAG 28 SEPTEMBER a. s., 's avonds 7 ure, in het locaal de Vergulde Kikkert a/d Burg liggende in den polder Oudeschild. Informatiën te bekomen ten kantore van genoemden Makelaar. worden door mij tegen concurreerende prijzen geleverd, MONSTERZAKKEN in ruime keuze voorhanden. Spoedige leveriDg. A. DROS Albzn., de Gocksdorp. NIEUW MALTHUSIANISME. Pas verschenen. Prijs 30 A. HOEKE, Groningei biyft ondergeteekende zich by voortduring j bevelen. Photograaf. Gek. Fortuin, Mds. Tailleurs, Alkmaa 1. 't Was November, en een van die onstuimige Novemberavonden, waarop het onzekere, onbekend grootsche van het schril bewolkte firmament zich met het melancholische der aarde zoo geheimzinnig vermengt. Elf uur moest reeds gepasseerd zyn, want in de herberg van Oegstgeest, het laatste station van den stoomtram naar Leiden, was ook alles reeds donker. „Hm in de „Pen" is alles al in rust," bromde iemand die in een grooten mantel gehuld, gewapend met een stevigen stok en een grooten flambaarhoed op, met vluggen tred de zooeven genoemde herberg in Oegstgeest voorbft stapte. Brr/wat een weer I En die vervloekte regen 1 En nog ruim een half uur van Leiden I Dat was voor twintig jaar den student ook niet overkomen, dat hy in zoo'n hondenweer nog van Oegstgeest naar Leiden moest „loopen"! J3/ wat had hy vaak met Louen Kees den ouden grompot in „de Pen" opgeklopt. Zou hy nog leven? De laatste keer, het was juist zulk ruw en onstuimig weer als nu Ja, Ja wat was dat nu al langgeleden/ En een smartelijke, weemoedige trek kwam over het gelaat, dat de sporen van een veelbewogen leven maar al te duidelijk droeg. Doch slechts even kon men dien trek waarnemen, want de gedachten waren weder by de pret, het onverdeeld genoegen uit dien vroolyken studententijd. „Ze hadden den ouden weer opgeklopt, maar hetzy deze niet veel trek had het warme bed te verlaten, hetztj de hevige wind de oorzaak was geweest, dat de eerste stokslagen op de deur den ouden Frits niet gauw genoeg hadden onderricht, dat er heeren studenten voor de deur stonden, die wel wenschten binnengelaten te worden: Zeker is het dat het on geduld der heeren in die enkele minuten wachtens groote afmetingen had aangenomen, en toen oude Frits in half nachtkostuum, slaapdronken en met droomerige oogen vroeg wat de heeren beliefden, was met het„toe op zjj oude, is dat lang laten wachten t" tevens ztjn vonnis bepaald. „Vtjf grogjes, maar een beetje sterk hoor/" „Wat donders wat een weer „En een flesch spuitwater voor de dorst/" Het verlangde verscheen op een blad, dat zoo groot nog was dat driemaal de verlangde voorraad er ruimschoots op had kunnen worden uitgestald. Maar voordat de oude Frits de tafel, waaromheen onze heeren zich in bevallige losheid hadden gezet, nog had bereikt, was reeds de flesch spuitwater van het blad verdwenen, en siste een dikke straal langs nek en ruggegraat van onzen ouden Frits. O, schrik, o, toorn. Het blad viel Frits uit de handen. En bjj de gedachten aan dit alles, de pret en de herrie van dien nacht, was er weer een glimlach op het anders zoo strakke gelaat van onzen nachteltjken wandelaar gekomen. O, God, studententijd, gulden dagen, waar ztjt gt) gebleven. De lichten van het station waren zichtbaar ge worden h0 verhaastte nog ztjn schreden en kwam weldra aan den stationskant de oude sleutelstad binnen. Ongeveer terzelfder ttjd kwam van den kant van „de Vink" een rtjtuig den „Haagweg" afrfldenHet was een dokterskoetsje, Gedoken in een hoek van het rfltuig zat een man van meer dan middelbare lengte. Een brandend stukje sigaar, dat juist licht genoeg gaf om te kunnen zien dat zich daar iemand bevond, was verder ook het eenige teek en van leven daarbinnen. Plotseling deed het paard een zijsprong, gevolgd door eenige harde rukken, hetgeen den bewoner daarbinnen deed opschrikken en een „hó beest" van den bok deed hooren. En na eenige harde rukken aan de teugels was werkelijk het paard tot stilstaan gebracht. Het portier werd van binnen af geopend en onze dokter stapte de koets uit. „Wat is er aan de hand Hein „„O, niks manheer, het beest schrok wat vaneen vent of zoo iets, dat daar aan de weg ligt."" „Waar?" En zonder eenig antwoord of nadere aanwijzing van onzen Hein te hebben afgewacht, liep de dokter eenige stappen terug en ontdekte werkelijk iets dat op het eerste gezicht wel wat van een menscheiyke gedaante had. In nog een paar stappen had hy het bereikt en nu bleek het hem, dat Hein zich inderdaad niet had vergist. Daar lag, half in het gras, half langs de straat een menschelyke ge daante, gehuld in een zwarten mantel, waarvan de kap over hals en hoofd was gewaaid. Aan de kleeding te zien was het een vrouw, Onbeweegiyk lag zy daar, en een hard „hé daar, word eens wakker," begeleid van eenig heen en weer schudden, toonde hem dat de ongelukkige in een meer dan diepe rust verkeerde. Hy lichtte nu den mantelkap op en ontdekte daardoor een hoofd, als het ware begraven I fllB dal onder een weelderige groei van kastanjebruine han „Hein, Hein," klonk het uit des dokters moi „draai eens om, dan zullen wy de ongelukkigs het rytuig nemen," Een dof gebrom van Hein, wien die malle mei lydendheid van zyn mynheer maar niet al te be scheen aan te staan, moest als antwoord dienen, werd door den dokter zelfs niet eens opgemerkt,, terwyi Hein de paarden tweemaal deed wenden., ten slotte voor zyn heer stilhield, dezen tyd benut om de vrouweiyke gedaaDte, voor zoover de duistera hem dit toeliet, wat nader op te nemen. Zy schei hem een vrouw van middelbare lengte, en slanl figuur, en wat de kleedy betrof, zoo scheen z(J uit den gegoeden, zoo niet uit den hoogeren 1 te zyn. Een zware ademhaling had nog zyn byzonde attentie getrokken, doch veel verder had hy het zön beschouwingen nog niet gebracht, toen Hein vi den bok gesprongen, reeds naast hem stond. „Hé, hé, word eens wakker," klonk het nu opnieu uit des dokters mond. Maar Hein meende dat schudden wel zoo doelmatig was en als om het bewys van te geven, vatte hy de vrouw een arm vast en begon met haar een halven slag doen draaien, zoodat ze nu op den rug was koma te leggen. Dat had tevens de gewenschte uitws kingde oogen openden zich, knipten eenige malei als konden zy zich van hetgeen zy zagen nog gee goed idee vormen en met een lustelooze vermoeidhei knorde zy eenige malen „neen" en sloot toen weds de oogen. „Het eenige is", sprak de dokter, „dat wy vooreerst opnemen en van hier brengen." En gezegd, zoo gedaan ieder aan een kant hadden beide mannen de vrouw weldra overeind gebeurd Zy was nu geheel ontwaakt, stond, maar het hoofi bief zich telkens op om ook telkens weer op bors of schouder neer te zinken. „Dronken," mompelde de dokter „dronken." „„Ja, dat geloof ik ook,"" antwoordde Hein gulweg „„Nu, dan kunnen wy haar meteen naar „de bak' ryden, dan is u er meteen af ook, dokter, want met zoo'n dronken wyf opgescheept te zitten ïykt uw toch ook niet lollig."" (Wordt vervolgd.) haa zoi di Snelpersdruk - LANGEVELD DS ROOU-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1894 | | pagina 4