behoorende bij het nummer van Zondag 24 December 1899. Uitgevers: LAHGEYELD DE ROOIJ. VREDE NA STRIJD, In. het eens zoo gelukkig gezin van Gijs Deunhof, heerschte sinds geruimen tijd een droevige geest. De man, eens een oppassend werkman, die als vele duizenden mannen, tot de zoo genaamde matige drinkers behoorde, was van kwaad tot erger vervallen en behoorde nu tot de meest onverbeterlijke dronkaards. Dora, zijne goede vrouw, kwijnde weg van harteleed en haar smart was vooral dan ondragelijk, als haar man in zijn roes de kinderen, Frans en Rika, mishandelde. Als het te erg was kwam de moeder wel eens tusschenbeide, maar dan ontstonden er zulke jammerlijke toone'elen, dat de onge lukkige vrouw in haar bitterheid soms den wensch niet kon weerhouden, dat zij nimmer geboren mocht zijn. Als Gijs in eene roes tehuis kwam, moest maar terstond al wat hij verlangde inge willigd worden, of hij stejde zich als eon razende aan. In zulke oogenblikken sloeg hij nu en dan het -huisraad stuk of moesten de onnoozele stumpers van kinderen het ontgelden. Toch telde' Frans nog slechts elf jaren en Rika moest nog acht wordon. Nu en dan, als Gijs eens- in nuchteren toestand -verkeerde, kwam hij wel eens tot bezinning on dan had hij groot berouw over het onrecht en de geweldpleging soms een •vorigen' dag gedaan. Honderd malen nam hij zich, zoo ernstig als dit bij hem mogelijk-was voor, nooit meer een druppel van den heilloozen drank over de. lippen te laten gaan; Vooral als zijne vrouw hem onder vier oogen op dén liefderijken zachten toon toesprak j i en.henr op hunne arme kinderen wees, dan j gebeurde 't, dat hij heimelijk bad dat God j .hem mocht sterken en op den betoren weg mocht willen terugvoeren. Zelden hield de dronkaard het langer dan drie dagen vol en als hij dan besloot, na i lang strijden, om er éen te koopen, éen en j volstrekt niet ineer, dan was het hem onmo- 1 gelijk zijn voornemen ten uitvoer te brengen. Zoodia hij jenever geproefd had was hij oen hollend paard gelijk, dat door niets meer j was te beteugelen. 't Was den Zondag voor kerstmis en Gijs had den geheelen namiddag in de herberg doorgebracht. Tegen den avond bereikte hij met moeite zijno woning, waar een schreiende vrouw hem verbeidde en twee schuchtere b'onde kopjes zich achter moeders stoel verscholen. „Wat is dat, zit je weer te grienen?" riep de man met zware stem en grijnslachte. Slechts luider gesnik weerklonk als ant woord op die vraag. „Zeg .ereis, 't was beter dat je zorgde eten voor me klaar te hebben," riep de man op norschen toon. Je weet wel beter, dat ik geen geld heb om eten te kunnen koopen, snikte de vrouw en vervolgdede arme stum pers van kinderen hebben haast nog niets gehad vandaag. „Waarom gaat die lummel er dan niet op uit', om wat te verdienen", riep de beschon- kene woest. „Waar is de bengel? Hela, Frans, kom jij eens dadelijk hier!" Bevend naderde het ventje den dronkon vader, wel wetende, dat weerstreven hem aan de ergste mishandeling zou blootstellen. „Awaar," sprak de vader, en haalde een geldstukje uit den zak; „hier heb ik nog een kwartje, ga jij daar eens onmiddclijk een beetje voor halen in de flesch. Als ik niets te eten heb wil ik tenminste wat te drinken hebbenarmoe lijden kan ik altoos wel Maar man, waagde de vrouw op te merken, hoe durf je 't te eisclien, dat het kind nu nog uit zal gaan om jenever te halen. Hoor eens hoe 't buiten stormt en de natte sneeuw die "er valt, laat niet toe twee passen van je af to zien. De ]ongen moet de spoorbaan oversteken om in den drankwinkel te komen en dat is met zulk weer veel te veel gewaagd. „Jank jij nou niet," riep de man woest en liet er met een vloek op volgon„als hij niet onmiddelijk gaat, zal ik hem er uit ranselen." De arme vrouw, die m ar al te goed bij ervaring wist, dat er onder zulke omstandig heden met den man niet viel te redeneeren, trachtte zich eenigzins te kalmeeren. 't Was echter eene vergoefsche poging, want even mild als te voren bleven hare tranen vloeien. „Laat ik liever zelf dan gaan" stelde zij voordoch met een ruwe vloek schreeuwde de dronkaard haar toe„jij blijft hier, zeg ik je. Laat die luilak nu heel gouw gaan, of ik sla hem de beenen stuk." Haastig greep de ongelukkige vrouw nu de flesch en het kwartje, reikte een en ander haar zoontje over en zei„ga dan maar jongen; maar wees vooral voorzichtig over de spoorbaan, kind!" „Moe, wil ik even met Frans meeloopen vroeg Rika. „Ja kind, dat is goed, dan kunt gij beter op elkaar passen," hernam do moeder. „Komt er nu haast wat van," raasde Gijs verder; of moet ik er op rammelen?" Haastig sloeg dd moeder de kinderen nog eeu oude doek om 't hoofd, opende, toen de deur en zei, bij 't heengaan der kinderen „Past toch op en weestvooral voorzichtig." De Decemberwind huilde zijn. somber lied door de ontblaarde takken en gierde een droeve melodie doorde telegraafdraden nabij de spoorbaan. Groote vlokken natte sneeuw joeg de- bulderbast voor zich uit en maakte het nog somberder dan de duisternis dit reeds deed. Het ademen viel-den armen kinderen vaak moeielijk en van tijd tot tijd moesten zij 't gelaat eens van den wind omwenden, en de natte sneeuwvlokken van 't gelaat weg strijken. i Zonder ongeval bereikten de kleinen den drankwinkel. Het dienstmeisje, dat 't niet zoo nauw nam om ook aan kinderen -beneden zestien jarigen leeftijdsterken drank af te geven, goot de gevraagde hoeveelheid in de flesch en de kinderen haasten zich naar huis Frans vooial spoedde zich, omdat hij op zijn jeugdigen leeftijd al genoeg wist, wat moeder te verduren zou hebben, zoo zij al te lang uitb'even. Het noodweer woedde met dezelfde kracht en belette de kleine voetgangers om een meter voor zich uit te zien. Weer staan zij op de spoorbaan. Nog enkele schreden en zij zullen de gevaarlijke plek over zijn. Eensklaps gilt een door- dringend gefluit en zien do verbijsterde kinderen het helle licht der locomotief in hunne onmiddelijke nabijheid. Frans heeft zich aanstonds in zooverre he'rsteld, dat hij zijn zusje met een gewel dige ruk doet achterover buitelen. Buiten de rails smakte -zij neer en komt zeer onzacht op den grond terecht. Bij de poging om zijn zusje te redden, is de flesch aan Frans handen ontgleden. De vrees voor grove mishandeling, doet hem vergeten in welk gevaar hij zich bevindt. Onwillekeurig bukt hij zich, om de verloren jeneverflesch weer'op te rapen, doch op het zelfde oogenblik ontvangt hij oen hevige stoot tegen den schouder en wordt wild weggeslingerd. Alles heeft in een ondeelbaar oogenblik plaats gehad en juist, toen Rika, die geen letsel heeft bekomen zich wil opi ichten, slaat het lichaam baars broeders haar tegen de borst en storten zij met elkaar ter aarde. „Frans, Fransgilt het meisjewat is er toch; heb je je bezeerd?" Zij verneemt niets dan een flauw gesteun als eenig antwoord. Rika, betast het aangezicht van den knaap en zij voelt hoe warm bloed er af druppelt en over 't gelaat vloeit. „Broer, lieve broerjammert zosta toch op!" Alleen de storm brult haar in de ooren, j maar nergens verneemt zij oen monschelijke 1 stem. Frans antwoordt niet en blijft roerloos Giggen, juist zooals hij ter zijde van de buitenste rails is neergeploft. Nog eens betast zij zijn gelaat en als zij dan onwaart, dathaar geheole hand met het bloed van den hoven jongen bevlokt is, springt zij ijlings op en jaagt zoo snel naar huis, als haro voeten haar willen dragen. Bijna ademloos werpt zij do deur der woning open en roept dan gejaagd: .Moeder gauw, gauw! Flans ligt op 't spoor!" Nauwelijks ziet de ongelukkige moeder haar verbijsterd kind en heeft het bloed aan Rika's handen, en kleederen bospourd, of zij gilt 't op ontzettonden toon .uit: „Dood, o God is hij ddod Dan wendt zij zich om tot den diep ge zonken man, die door de plotselinge droeve gebeurtenis schijnt te ontnuchteron en roopt hem dan als een waanzinnige toe: „dat is jou werk, moordenaar!" „Moeder, kom dan toch 1" smeekt hot meisje op zoo geroerden toon, dat de beproefde mo -der eensklaps tot bezinning.wordt gebracht en dan ijlings door storm en noodweer snelt, haar dochtort.je achterna, dat nu wind noch sneeuw schijnt te gevoelen. Weldra heeft het tweetal de heillooze plaats bereikt en knielt de arme moeder als een ontzinde bij haar bloedend kind neer. Zij hoort het bulderen niet van don Decem- berstoim. Zij gevoelt niets van de kille sneeuw, die haar in gelaat en hals plakt. De ongelukkige vrouw heeft thans alleen zintuigen voor haar jongen, haar oudste, die in doodsgevaar verkeert of, wat God genadig verhoede, misschien reeds heeft opgehouden te leven. Met starren blik poogt zij de duisternis te doorboren en hem in t gelaat te zien. De zwarte duisternis belet het Zij buigt zich over den knaap heen en kust hem. Hare lippen worden ook al met het bloed van haren lieveling bezoedeld. Voorzichtig beurt zij Frans linkerarm een weinig omhoog en legt dan 't oor luisterend Bijvoegsel van de Texelsche Courant, J^Ef^ST VERTELLING, DOOR JA ETS ~J~Z.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1899 | | pagina 1