Politieke lezing
van den Heer C. S. JARING.
Te Leeuwen (bij Tiel) zijn Vrijdagmiddag
22 huizen aan de Molenstraat afgebrand.
Nader wordt het volgende medegedeeld
De brand is bij den manufacturenhandelaar
Dekkers ontstaanmen vermoedt door het
wegwerpen van een lucifer. Hoewel dadelijk
twee spuiten op het terrein aanwezig waren,
lagen weldra 10 huizen in asch en was er
een molen in brand.
In het geheel zijn 23 woningen en 11 schu
ren afgebrand. Kippen kwamen in menigte
omvan het andere vee verbrandde alleen
een zeug met een toom biggen. Het vuur
greep zoo snel om zich heen, dat pogingen
om iets te redden, sommige personen, o. a.
een dienstbode, in levensgevaar brachten.
Om half tien Vrijdagavond was alles, wat
brandbaar was, door de vlammen verteerd
en konden twee spuiten inrukken.
Alles was verzekerd, voor het grootste
deel bij de Overijselsche Brandverzekering-
Maatschappij te Zwolle.
Geen kiezer toch candidaat.
Te Leeuwarden doet zich het geval voor,
dat de candidaat voor de Tweede Kamer
van de „Soc.-Dem. Arbeiderspartij", de heer
G. W. Melchers, niet op de kiezerslijst voor
komt, omdat hij heeft verzuimd zich als kiezer
op te geven.
Dat is echter geen beletsel omhein,wordt
hij gekozen, als Kameilid toe te laten. Art.
84 der Grondwet toch bepaalt uitdrukkelijk,
dat alleen vereischt wordt, „dat men man
nelijk Nederlander zij, niet bij rechterlijke
uitspraak de beschikking of het beheer over
zijn goederen hebbe verloren noch, van de
verkiesbaarheid ontzet zij en den ouderdom
van 30 jaren vervuld hebbe."
Als de heer Melchers aan deze vereischten
voldoet en dat zal hij wel - hindert het
niets of hij al geen kiezer is.
Zondagmiddag had onder de gemeente
Oegstgeest, bij Leiden, een treurig ongeluk
plaats. Het 13-jarig dochtertje van den heer
B. te Leiden, reed op haar fiets op den Kat-
wijkschen Weg.
Bij het oversteken van een wissel slipte
zij, juist voor een aankomende stoomtram,
met het noodlottig gevolg, dat zij onder de
locomotief geraakte. Het hoofd werd het kind
letterlijk van den romp gescheiden.
De oudèrs van het meisje bevonden zich
te Amsterdam, toen het ongeluk gebeurde.
Men schrijft aan de „N. R. Ct."
Nrv het wetsontwerp tot afsluiting en droog
legging van de Zuiderzee bij de Tweede Kamer
is ingediend en daardoor met meer kennis
van zaken dan vroeger beoordeeld kan worden
of in het ontwerp voldoende rekening is ge
houden met de groote belangen, die voor de
visscherij en aanverwante vakken op het
spel staan, hebben de heeren H Tuyp, L.
Spaander en C. Sombroek te Volendam, K.
Vink en K. S. Kes te Marken en J. R. Boer
lage en C. de Haas van Monnikendam, van
meening dat eene beoordeeling van het wen-
schelijke der drooglegging in het algemeen
niet aan hen ligt, de vraag overwogen, of de
schadevergoeding aan visschers en verdere
belanghebbenden, zooals die in het aangeboden
ontwerp geregeld is, voldoende is. Zij meenen
die vraag beslist ontkennend te moeten be
antwoorden. De regeering trekt slechts 4'A
millioen uit voor vergoeding aan visschers
en voor pensionneering van ouden van dagen,
terwijl er van geldelijke tegemoetkoming aan
scheepstimmerlieden, zeilmakers, zouters, enz
geen sprake is. Genoemde heeren achten
het niet alleen hoog tijd, de regeering op
goede gronden te bewijzen dat hare voor
stellen in dit opzicht geheel onvoldoende zijn,
maar ook is het noodzakelijk dat uitgemaakt
wordt met welk bedrag het reheeringsvoor-
stel dient verhoogd te worden. Daarvoor is
noodig dat de direct belanghebbenden van
iedere visschersplaats aan de Zuiderzee een
of meer afgevaardigden zenden naar eene
bijeenkomst, die zij, in overleg met het hoofd
bestuur van de Vereeniging tot bevordering
van de Nederlandsche Visscherij voorstellen
te houden op Dinsdag 4 Juni a.s., 's voor
middags 11 uur, in de Porte von Cleve te
Enkhuizen.
Op die vergadering dient vastgesteld te
worden op welke wijze de te lijden schade
getaxeerd moet worden.
Opdat de onkosten voor niemand een be
letsel zullen zijn deze bijeenkomst bij te wonen,
verbinden de genoemde heeren zich de reis
kosten van 2 afgevaardigden uit iedere vis
schersplaats, desverlangd, te vergoeden.
De Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Ver
eeniging heeft haar jaarverslag over 1900
uitgegeven. De ledenlijst telt thans 6398
namen tegen 6111 in het vorig jaar.
De staat van ontvangsten en uitgaven der
vereeniging voor het afgeloopen jaar heeft
weinig punten van overeenkomst met dien
van vroegere jaren. Niet alleen de nog steeds
voortdurende oorlog is daarvan de oorzaak,
maar ook de voortdurende reorganisatie der
vereeniging. Het aantal leden is in sterke
mate toegenomen, maar daar zich op vele
plaatsen afdeelingen hebben gevormd, die
slechts de helft der contributie aan het hoofd
bestuur hebben af te dragen en bovendien de
meeste der afdeelingen bij het afsluiten der
boeken hare bijdragen nog niet hadden ge
zonden, schijnt de toename van contributie
en giften minder belangrijk. Toch werd uit
dien hoofde f 1171.24 meer ontvangen dan in
1899.
De Vergadering, uitgeschreven door de Lib.
Kiesvereeniging //Helder", gisteravond in 't lokaal //de
Vergulde Kikkert" gehouden en waarin de heer Jaring,
candidaat voor de 2de Kamer, optrad, was zoo druk
bezocht, dat menigen zich met een staanplaats moesten
behelpen.
Door den vice-voorz. der Vrijz. Kiesvereeniging alhier
werd de vergadering met een welkom tot de opgeko-
menen geopend en daarna het woord gegeven aan den
heer C. S. Jaring, ten einde deze in de gelegenheid
te stellen nader met de kiezers alhier kennis te maken
en tevens om aan de kiezers gelegenheid te geven
nader met den candidaat der liberale partij kennis te
maken.
De heer Jaring bracht in de eerste plaats zijn dank
aan de leden der kiesvereeniging, voor het vertrouwen
in hem gesteld hem tot candidaat te proclameeren en
herinnert daarbij, dat hij uit het volk is voortgekomen
en slechts tot 12-jarigen leeftijd de lagere school heeft
bezocht om daarna zich verder zelf voort te helpen.
Waarom ik de candidatuur tegenover den heer Staal
man heb aanvaard zegt spr., omdat de heer Staalman
behoort tot de Anti-Revolutionaire partij, zooals hij
nog Zaterdag te Anna-Paulowna heeft verklaard, daarbij
opgevende het programma der partij te hebben onder
teekend. En dit district is geen Anti-Revolutionair
district. Ik wensch te stellen beginsel tegenover
beginsel.
Dat ik de candidatuur aanvaardt, heeft de ergernis
opgewekt van den heer Staalman en van Jaap en Tijs
uit zijn blad //Extra Tijding".
Moet Jaring nu de Liberale partij in dit district
redden vragen laatstgenoemden. Maar, zegt spr., van
redden kan nog geen sprake zijn, daar er nog niets
verloren is. In 1894 werd de heer S. verkozen ten
gevolge van de groote verdeeldheid der Lib. partij,
die met minder dan 7 candidaten had, terwijl in 1897
hij zich wist te handhaven door de hulp der onder
officieren en minderen der marine, voor wie hij zich
had beijverd en door beloften aan de bewoners op 't
Slatteland. En wat is er van die beloften gekomen
fiets.
Werd er van de lage afkomst van den heer S. zeer
handig gebruik gemaakt om deze op te heffen, voor
mij wordt dit door diezelfde partij voorgesteld als zijnde
voor den candidaat der Lib. partij minder gewenscht en
als werd voor die partij een aristocraat als de heer
Lely, enz. vereischt.
In Anna-Paulowna werd mij door den heer S. ge
vraagd naar mijn antecedenten.
Ik heb uit den aard der zaak als hebbende geen
parlementaire loopbaan achter den rug, minder antece
denten dan de heer S., doch als particulier persoon
zou ik er wel kunnen aanwijzen, terwiji zeker menigeen
in 't bijzonder aan den' Helder wel zou kunnen opgeven
wat ik in verschillende gevallen reeds deed als open
baar persoon. Zelf bewaar ik daarover het stilzwijgen,
.daar het niet aangenaam is eigen verdiensten op te
sommen. Ik zal daarom overgaan tot de vraag, welk
standpunt ik wensch in te nemen, waarom het eigenlijk
gaat.
Ik ben volksman, zegt spr. en wensch dat steeds te
blijven. Steeds was ik bereid tot het verleenen van
hulp aan verdrukten en ik zal daarvoor blijven arbeiden.
De oplossing van vele misstanden in de maatschappij,
ik acht het mijn plicht hieraan mede te werken.
Ter verbetering van den socialen toestand plaats ik
mij op het standpunt van het programma der Lib. Unie
van 1897.
Waarom ik mij op dit standpunt plaats vindt zijn
reden hierin, dat ik evenmin als de Lib. Kiesvereeniging
in dit district ben meegegaan met de splitsing in 2
partijen der Lib. Unie. Ik behoor niet tot de Lib.
Unie, zooals die thans is gevormd en ook niet tot de
Vrijzinnige democraten. Ik ben voor urgentie en het
daaruit voortvloeiende algemeen kiesrecht.
Veel van het program van actie der Lib. Unie van
1897 werd reeds, dank zij den ijver van het Lib.
ministerie, afgewerkt. Moge men vroeger het Lib.
ministerie wel eens sleur hebben kunnen verwijten,
van dit ministerie kan zulks in geen geval.
Men denke slechts aan het vele gedurende dit 4-jarig
tijdperk tot stand gekomen, als b. v.:
afschaffing van de plaatsvervanging, zooals de debatter
in Anna Paulowna echter terecht opmerkte is het jam
mer dat de nummerverwisseling nog mogelijk is, waar
door de vuile baantjes weer voor den minderen man
kunnen opkomen.
Lotsverbetering verwaarloosde, kind, enz. Wet leer
plicht, geen ideaalwet echter, daar haar nog vele ge
breken aankleven, ze is echter voor verbetering vatbaar
en moet nog die verbetering ondergaan.
Onder die verbeteringen noemt spr. de opname er
in van herhalingsonderwijs, hetgeen er werd uitgenomen
en vergoeding van staatswege voor voedsel en Bleeding
aan arme schoolgaande kinderen.
Een amendement werd daarvoor ingediend, doch
kreeg te weinig stemmen. Onder de tegenstemmers
was ook de heer Staalman en waarom? Üit. gemoeds
bezwaar, omdat het in strijd is met het anti-revolutio
nair beginsel.
Ongevallenwet. Niet er in opgenomen werden echter
landarbeiders en visschers. Spr. maakt er S. een grief
van daarvoor niet te hebben gewerkt.
Door de regeering werd veel gedaan tot verbetering
van veikeerswegen, door afschaffing tollen, verleenen
van steun bij aanleg tram- en spoorwegen enz. Veel
kan er echter nog worden gedaan, getuige het eiland
Terschelling, dat in zeer verwaarloosden toestand ver
keert, zelfs geen enkele goed begaanbaren weg bezit,
evenmin in de dorpen als daarbuiten, zelfs de rijksweg
tusschen West-Terschelling en Midsland is afschuwelij k
Spr. maakt er dus den neer S. een verwijt van, da^
hij niets daarvoor heeft gedaan. Ook de postgemeen.
schap met den vasten wal is slecht, verschillende klachten
werden er door de ingezetenen over ingediend, doch
te vergeefs. Het rijk verleent er een subsidié voor
van f 14000 's jaars en spr. meent dat in deze door
den heer S. wel iets had kunnen worden gedaan.
Verder noemt spreker nog wetten regelende het
mijnwezen in Indië, en voor die in Limburg, en andere
wetten,
Daarna wijst spr. op de vele wetontwerpen enz die
nog onafgedaan bleven liggen als: dat ten behoeve
der natuurlijke kinderen, dat voor het militair strafrecht,
dat omtrent wijziging tarief van invoerrechten.
Elders, zegt spr., werd door de debaters de 'verwon
dering er over uitgesproken, dat minister Pierson, de
vrijhandelsman, zoo'n wetsvoorstel kon doen, waardoor
2 eerste levensbehoeften als vet en olie, zouden worden
belast. Spr. zegt, dat hij ook in geen geval in deze
met het ministerie meegaat en het zelfs op zijn voor
stel was, dat door de lib. kiesvereen. te Helder werd
besloten een adres van afkeer daarover aan den be
trokken minister te zenden.
Wetsontwerp tegen nachtarbeid.
Spr. is sterk voor afschaffing van alle nachtarbeid.
Dat er nog niet meer werd afgedaan, is volgens spr.
zeker ook te wijlen aan de 2e Kamer. Bij de behande
ling van menig wetsontwerp waren 30 a 40 procent
der leden afwezig. Spr. acht verplicht bezoek der ver
gaderingen noodig en noemt als straf bepaling daarvoor
in te voeren: verbeurtverklaring presentiegelden of bij
voortdurend verzuim vervallenverklaring van zijn lid
maatschap.
Wetsontwerp tot invoering van een invaliditeits en
ouderdomsverzekering. Over dit ontwerp valt nog
moeielijk voor spr. een oordeel te vellen. Spr. juicht
het echter toe, dat een poging tot verbetering wordt
aangevoerd. Ook over het wetsontwerp tot invoerin»
arbeidscontracten betuigt spr. zijne tevredenheid als
zijnde een stap in de goede richting. Over het wets
ontwerp tot gedeeltelijke drooglegging der Zuiderzee
is maar niet zoo spoedig een oordeel te vellen. Vele
voor- en nadeelen er van dienen te worden onderzocht.
Niet alleen door de lib. partij zegt spr. wordt het
ministerie lof toegezwaaid voor zijn groote werkzaam
heid, doch ook van Chr.-Historiscke zijde (dr. Brons
veld) en van Katholieke zijde (dr. Schaepman) werd
dit gedaan. Aangezien echter de lib. partij slechts
over een kleine kamermeerderheid beschikte, moesten
meermalen concessies worden verleend aan de politieke
tegenpartijen om de meerderheid te verkrijgen. In 't
bijzonder wordt door spr. dank gezegd voor dien hulp
aan dr. Schaepman.
Is het dus niet gewenscht, dat de regeering in de
nieuwe Kamer over een grootere liberale meerderheid
kan beschikken vraagt spr. en moet dit district no<*
langer een anti-revolutionair afvaardigen
Daarop doet den J. voorlezing van hetgeen door den
bond van Nederl. oneerwijzers, afd. Helder, omtrent
het optreden van den heer S. wordt gemeld en waar
schuwt tegen de verdachtmakingen voorkomende in
//Extra Tijding", waarvan spr. een voorbeeld uit een
der laatste nummers van dat blad aanhaalt. Ook waar
schuwt spr. tegen een mogelijke poging tot misleiding
op het laatste oogenblik voor de verkiezing.
Spr. is voor algemeen kiesrecht en noemt het een
onrecht dat 600000 mannelijke meerderjarigen Neder
landers van 't stemrecht zijn verstoken.
Toch zou spr. er de andere zaken niet geregeld door
in de war willen brengen.
Spr. is geen anti-militairist maar wel voor inkrimpipg
der uitgaven er voor. Hij aoht oorlogsmarine voor
Indië noodzakelijk en acht het ongewenscht die kolonie
aan andere mogendheden af te staan.
Over 't landleger zijn de autoriteiten op dat gebied
het niet eens, voor binnenlandsche onlusten acht spr.
echter een landleger of iets van dien aard een nood
zakelijk kwaad. De socialisten wijzen er op, dat men
dan broeder tegen broeder, vader tegen zoon zal dwingen
te vechten, maar, vraagt spr., is het niet hetzelfde bij
uitbreiding van het corps maréchausee of politie.
Met een opwekking zich bij zijn keuze te laten
leiden door eigen overtuiging eindigt spr. zjjn rede.
Door den voorz. werd hierop een kwartier pauze
voorgesteld en tevens gelegenheid gegeven zich voor
het debat aan te geven.
Hiervoor boden zich aan de heeren Reitsma, Staalman
en Hugenholtz.
Eerstgenoemde spreekt in hoofdzaak over de min
nette handelingen van den heer Staalman en vergelijkt
deze bij het Eriesche kaatsspel en wel bij dat van die
spelers, welke niet flink spelen, maar zoogenaamde
gemeene ballen maken. In 't bijzonder wordt gewezen
op het blad//Extra Tijding" en spr. vraagt het bewijs dat
dit het volk opheft.
Spreker noemt den heer Jaring een tevreden mensch,
een bewijs, zegt spr., dat deze niet voldoende op de
hoogte is van de nooden van 't volk, daar hij anders
niet tevreden kon zijn.
Verder noemt spr. het een verzuim van den heer J.,
dat hij niet heeft gesproken over het wetsontwerp van
den heer Kort van der Linden, waardoor de vrijheid
van 't woord wordt bedreigd. Ook had spreker eerlijk
moeten vermelden, dat de socialisten nimmer behoorden
tot de 30 a 40% afwezigen, terwijl ten slotte door spr.
den spot werd gedreven met de zoogenaamde orde.
De heer Staalman, hierop het woord erlangende,
zegt, dat hij niet als de vorige spreker, een strafpredi
katie zal houden, daar zulks hier niet te pas komt en
protesteert tegen het optreden van deze.
Achtereenvolgens worden verschillende beweringen
van den heer if. ten opzichte van spr. weerlegt. Spr.
bekent te zijn Anti-Revolutionair, doch verzekert steeds
zonder aanzien des persoons voor de belangen van 't
volk te zijn opgekomen. Spr. beweert meermalen te
hebben medegewerkt tot totstandkoming van wetten.
De bewering, dat hij de plattelandsbevolking heeft
misleid in 1897, noemt spr. onwaar, daar hij alleen die
beloften deed, ingeval een anti-liberaal bestuur aan de
regeering kwam, hetgeen nu niet het geval was.
Spr. ontkent, dat den heer Jaring die lage afkomst
wordt verweten en zegt, dat alleen wordt gevraagd
naar de politieke antecedenten van den heer J. Wat
heeft hij voor het volk gedaan
Die heer bekend zelf niet te behooren tot de tegen
woordige Lib. Unie en ook niet tot de Vrijz. democraten,
maar wat is de heer J. dan
Spr. zegt, dat de heer J. in 't geheel geen verstand
heett van parlementaire zaken.
Spr. zegt, dat gedurende de laatste 2 jaren zooveel
bij de Kamer werd ingebracht, dat er zeker wel 6 jaar
noodig zou zijn om alles daaromtrent ook maar te lezen,
laat staan te bestudeeren. Het verwijt aan de 2e Kamer
van gebrek aan werkzaamheid noemde spr. ongegrond.
Ook de lof aan het ministerie toegezwaaid wordt
niet door allen, zelfs niet door alle Liberalen beaamd,
getuigen de uitspraak van den heer Kerdjjk, enz. Spr,
■wijst op het weder aanbieden van het wetsontwerp