1871. Dertig jaar in gebruik. 1901.
LEMKES TUYN'S i
verbeterd WASCHMIDDEL voor wolvee.
VOLKSHARMONIUMS
ZEISEN
Attentie s. v. p.
Op TEXEL bij I). KEIJSER Sz., BURG No. 134.
Voor één dubbeltje daags.
Eerste soort MACHINE-OLIE en
Zeissei], Strijkers, Wolscharer).
MAAIMACHINES-
J. Jnz. SMIT,
Ontvangen
Ph. VLESSING, Gravenstraat.
Uii riuJNb »laden 1 is
ia den BOEKHANDEL PARKSTRAAT.
1ste kwaliteit Gerookte Paling,
Feuilleton.
In eer hersteld.
Verkrijgbaar door geheel Nederland bij de bekende Agenten en Depothouders.
Om misleiding door nabootsing der verpakking afdoend te voorkomen is het fabrieksmerk waarvan elke
pot is voorzien, voorstellende een gestyleerden omranden Schapenkop, waarhoven de namen en het
teeken LEMKES en TUYN, en er onder het jaartal 1871.
onder No. 12325, aan het Bureau voor den Industriëelen Eigendom wettig gedeponeerd.
TE KOOP:
WAGENSMEER.
de nieuwste zwarte en gekleurde
Zomer-Jacquets, Capes en Pelleriens.
E. J. ZOETELIEF.
Verkrijgbaar a 5 ct.
D. KAKEL Go. van Kampen.
Behalve mijne bekende duur'
dere fabrikaten, beb ik nu de
gelijke
Tevens TE KOOP of TE HUUR:
NIEUWE en GEBRUIKTE
Alles concurreerenden prijs.
Burg' op Texel.
Ruim gesorteerd in IVollen en Hercules-
Karpetten, Vloerkleeiljes, Sport- en Cocos-
matten, Vloerzeilen in alle breedten, gebloemde
Tapijten enz.
Lage prijzen. Contant 5% korting.
STRIJKERS,
ZEISBOOMEN,
HAARHAMERS,
HAARSPITTEN,
ZEISSTEENTJES,
SLIJPSTEENEN,
TUINHARKEN,
TUINSCHOFFELS,
ENZ.
Aanbevelend,
T\T1 TVTI TUT Cl der Geïllustreerde
1 VERSCHEDEN.
is vanaf ZATERDAG a. s. en gedurende
de KERMIS weer te bekomen in de van ouds
bekende Palingkraam, staande tegenover de
IVoord-Brabantscbe schoenwinkel Van JOH.
KIKKERT.
Onder minzame aanbeveling,
Uit het Fransch door P. L.
20. XIII De brief van Pépita.
Kinderen, zeide de oude zwerver, ik zou u
wel willen genezen van dat nomaden leven en
u bij mij houden. Een goed ambacht zal u in
staat stellen gelukkig te leven, Maar neen, gij
zijt trekvogels en hebt reeds met het uit
zicht op vertrek ongeduld in de vleugels.
Noël gaf een bevestigend teeken en met de
eene hand op den schouder van Pépita geleund,
gaf hij met de andere de richting aan.
Ik begrijp u, hernam zij hem, op dit uur en
met zulk eenen nacht is het pleizierig te loopen.
Zou men niet zeggen dat de sterren ons be
schouwen
Robinson haalde de schouder op en mompelde
„Waar zult gij heengaan
De stomme lichtte met zijn voet eenige bla
deren op, die de wind verstrooide.
„Waar zij heen gaanzeide Pépita de ge
dachten van haar metgezel vertolkende.
Toen hernam zij, na eenige oogenblikken te
hebben nagedacht
„Vader Jacques, wij verlaten dit land nog
niet. Het is geen toeval, het is een plicht, die
ons hier brengt."
De grijsaard keek haar verwonderd aan.
Zij strekte de hand achtereenvolgens uit naar
de hoogte, naar de vlakte en naar de heuvels.
„De heuvels van Cliaumont, niet waar La
Villette Belleville
Ja
a*
„Hier heeft mijn vader mij heengezonden."
„Waarom
De jonge Italiaansche haalde uit haar keurs
eenen brief te voorschijn.
„Vader Jacques, ik zoek iemand, hier is zijn
naam."
De nacht was zoo helder, dat de grijsaard op
het enveloppe deze woorden kon lezen
„Martin de Eenoog."
„Ja, dat is de naam" zeide het meisje, „kent
gij dien man
Na zijn herinneringen te hebben geraadpleegd,
antwoordde hij
„Ik geloof, dat er onder de toevallige gasten
der kalkovens, iemand is, die zich zoo noemt.
Willen we eens gaan kijken?"
„Het is de wensch van mijnen stervenden
vader, hernam de Italiaansche. Kom, laat ons
er heengaan
Zij stond vastberaden op. De grijsaard volg
de haar en vroeg
„Maar dien man, Martin de Eenoog, als gij
hem niet vindt
„Zal ik den brief aan het gerecht overleveren,"
„Weet ge, waaryan sprake is P"
„Van Noël."
Noël was ook opgestaan. Op zijne borst
slaande, scheen hij de woorden van zijne gezel
lin te bevestigen.
Reeds veranderde het bewegelijk gelaat van
den jongen zwerver weder van uitdrukking.
Treurig, in gedachte, mompelde zij
„Misschien, zal, wat daarin staat geschreven,
ons van elkander scheiden."
Noël sprong op haar toe en wilde zich van
den brief meester maken, zonder twijfel met
het doel, hem te vernietigen.
Maar Pépita belette het hem,
„Neen! zeide zij, neen! Het is de wil van
mijn vader, ik zal hem gehoorzamen al moest
ik van u scheiden, Noël."
Hij sloot haar in zijn armen en de oogen ten
hemel slaande als om die tot getuige te nemen
scheen hij door een gebaar vol uitdrukking'
te antwoorden: „Nooit."
De maan verscheen op dat oogenblik tusschen
I twee wolken. Zij verlichtte het belangwekkend
gelaat van den jongen stomme. Hij was waar
lijk schoon. Zijne bleekheid, zijne onschuld en
eenvoudigheid verleende hem een bekoorlijkheid
te meer. Iets dichterlijks scheen in zijn groote
blauwe oogen, in zijnen glimlach.
Men ging op weg naar de hoogten.
Onder het groote zwarte dak der kalkoven
bewogen zich in een rooden gloed de werklui
en de zwervers als even zooveel duivels,gene
werkten met ijver, deze maakten pret.
Er waren daar echte schurken, alle soorten
bandieten, kippendieven en andere roovers.
De jacht was dien dag goed geweest.
Aardappelen kookten onder de asch, niet ver
van een pan waaruit de geur van snijboonen
opsteeg. Voor den oven roosterden op heete
kolen, verschillende soorten gebraad. Er was
zelfs desert, wijn en likeuren.
Polvdore, die juist binnen kwam, riep dan
ook uit
„Fa! fa! ik kom juist bijtijds. Lucullus
soupeert van avond bij Lucullus. Heeren ik
groet u. Maakt een beetje plaats,"
En, als om zijn gelag te betalen, zong hij
met zijn kolossale basstem, dit stukje uit de
Pré aux Clercs, toen in de mode
Les rendez-vous de noble compagnie
Se donnent tous dans ce charmant sejour.
Nadat men hem toegejuicht had, kwam een
der koks op hem toe en zeide: „Er is voor
mevrouw opgediend."
Men zette zich aan tafel. De tafel was de
aarde, maar een laken wit als sneeuw bedekte
haar, een laken van pleister.
Als zitplaatsen dienden steenen, takkebossen
en kruiwagens.
Al die hongerige kaken zetten zich reeds van
te voren in beweging, al die kromme handen
haastten zich een nitgezocht stuk te grijpen.
„Geef mij eerst een paarden-biefstuk," riep
Polydore uit. „Het is voedzaam en ik heb
honger. Fa fa Dat het feest beginne
Reeds sedert eenige oogenblikken waren Noël
en Pépita, onder geleide van Jacques in het
gezicht van die smulpartij gekomen.
„Daar, zeide de grijsaard, ziet men het leven
van den vagebond."
De jonge Italiaansche bleef echter bij haar
doel. „Herinner u, zeide zij hem, wat ons,
Noël en mij, hier brengt."
Jacques naderde, hun een teeken gevende in
de schaduw te blijven, alleen den vuurhaard in
wiens nabijheid zich de feestvierende bevonden.
Bij het zien van hem, trokken eenige gestal
ten meer verdacht dan de anderen zich terug.
Kameradenzeide hij, noemt zich niet één
onder u „Martin de Eenoog
„Hè bromde in eenen hoek eene rauwe stem
wie roept mij
Een menschelijke vorm richtte zich te gelij
kertijd op, de man met de carriok.
„Hazeide Jacques hem met eenen blik, die
het geweten pijlt, onderzoekende:
„Martin de Eenoogzijt gij dat
Hij aarzelde te antwoorden.
Polydore geloofde tusschen beiden te moeten
komen.
Eenoog, zeide hij, dat ziet men ten minste,
maar er zijn meer hondjes die Fik heeten. Is
het wel zeker dat het mijnheer is
Wel zeker, antwoordde verscheidene stemmen,
hij is bekend, het is Martin, de cycloop
Ieder schaterde van lachen.
De man met de carrick had liever minder
succes gehad en wat meer verborgenheid. Hij
sloeg op de omstanders eenen nijdigen blik.
(wordt vervolgd
Gedrukt bjj LANGEVELD ft DE EOOIJ, Texel