^Bulletin <$exelsche (3our ant
Uiig. Cangeveld de Jtooij.
VRIJDAG 30 APRIL 1909.
Telegrafisch ontvingen wij de mededeeling dat de blijde verwachting
waarin H. M. de Koningin verkeerde, hedenmorgen tot vervulling kwam door de
geboorte van eene Dochter (Prinses.)
QVelfrom i 113je
o—
't Oranjekindje is gekomen
Ontplooi nu de vlaggen en ontrol de
Oranjewimpels! Laat ze vroolijk wapp'ren
on wuiven in den frisschen voorjaarswind!
'Jiert verheugd den vlaggestok met de eerste
bloemen die het voorjaar bracht
Want ons Oranjekindje is gekomen
Over de strakgespannen draden van staal
is de blijde mare gevlogen naa. alle oorden
van ons vaderland, van stad tot stad, van
riorp tot dorp, gehucht tot gehucht, om
vreugdegejuich te wekken in 't hart van
Neêrland's volk.
Vreugdegejuich over de komst van het
kindje dat de Almacht legde in de armen
inzer beminnelijke en beminde Lands
vrouwe.
Vreugdegejuich over ons Oranjekindje.
Ons Oranjekindje, 't Kindje dat behoort
aan heel het Nederlandsche volk, 't volk
•lat zich één voelt met het Oranjehuis en
ïog niet vergat wat eens Oranje deed voor
't vaderland.
Het Nederlandsch volk, dat thans opnieuw
den wensch in zich herleven voelt:
Worde eind'loos Nassau's stam verjeugd
En heersche op Neêrland's grond
Een nieuwe loot ontsproot aan d' oude
iranjestam. Weg vlood de vrees die lang
liet Hollandsch hart gevangen hield, de
vrees dat tevergeefsch de hoop gevestigd
was op 't weer ontbotten van den ouden
tronk. De vrees, dat eens een vreemde
hand den gouden schepter zou omvatten,
dat eens de gouden kroon de slapen van
een vreemdeling zou drukken, dat eens het
hermelijn de schouders van een vreemde
zou bedekken.
Zwaar werd de zoete hoop der Hooge
Vrouwe en van allen die Haar minnen op
den proef gesteld. Teleurstelling en smart
gingen hand aan hand, daar waar verras
sing en vreugd waren verwacht in blijde
hope. En 't smartelijk leed sloeg wonden
in het koninkljjke hart en ook in dat des
volks.
Doch waar die smart te dieper smartte
zou daar de vreugde thans ook niet te
vreugdevoller zijn? Thans nu de zwaar
beproefde hoop toch is vervuld? Nu'tons
Oranjekindje is gekomen?
't Lief Koningskind, ter goeder uur
geboren,
Om aan den eens bewolkten trans
Met liefelijken glans
Gelijk een ster van troost en hoop
te gloren?
Hoe zal er thans vreugde zijn in 't hart
der Vrouwe, die nu de zaligheid van
Moederweelde smaakt!
En tot Haar gaan de wenschen van
Haar volk, de wenschen, die te zaAm ge
vlochten tot een krans van liefde en vreugde
en aan Haar voeten neergelegd, de blijd
schap van Haar hart vermeêren zal. De
wenschen saam te vatten in dit ééne vers
De Moeder, die dit Kind bewaakt
In 's levens eersten morgen
En Nederland gelukkig maakt
Door Haar getrouwe zorgen,
Zij door en in en met dit Kind,
Zoolang Haar 't licht zal dagen,
Vereerd, gezegend en bemind
En op ons hart gedragen
„Als 't kindje binnenkomt juicht heel
het huisgezin."
Zou dan ook niet juichen het groote
Vaderlandsche gezin, nu 't Oranjekindje
kwam
't Oranjekindje kwam Zooals er luid
gejuich is in het lied, waarmee 't gevederd
koor van 'twoud de Lent' begroet, zoo is
gejuich in 'tlied: „'t Oranjekindje kwam!
Hoe werd niet reeds met vreugd verwacht
het komen van dit kind! Hoe groot was
niet de dankb're ontroering reeds, toen wat
zoolang in stilte was gehoopt, veranderde
in blijde zekerheid. Toen vrees en hope
werd een blij verwachten.
Hoe plantte 'tluid gejuich, dat daverde
in 's Lands vergaderzaal zich voort naar
eost en west en noord en zuid naar alle
hoeken van het Vaderland en ver, ver over
zijn beperkte grenzen, naar alle oorden
waar maar menschen wonen, wien Neér-
landsch bloed door d' ad'ren vloeit. En
overal vond wederklank het daverend ge
juich. En sinds dien ging meer nog dan
voorheen van duizenden de schoonste
wenschen uit naar Haar, die Moederweelde
en Moedervreugd verbeidde. En sinds dien
steeg uit menig vroom gemoed een stille
bede op naai den Almachtige voor Haar
voor wie een bljjde een nieuwe dag te
komen stond.
Hoe werden over Neêrland's vrouwen
schaar' de ijver en de liefde vaardig
't kind, dat komen zou een blije inkomst
te bereiden. Al was er soms wat dwaas
en overdrevens in' toch blonk in alles uit
hoe moeders moedervreugde deelen.
Was de verwachting van 's Lands Vrouwe
een blijde, niet minder ook die van Haar
volk, van ons, wiens wenschen en ver
langens één met d' Hare waren.
Wiens vreugde één met d' Hare is nu
Zij verheugd haar kind aan 't hart mag
drukken.
God doe Zijn zegen nederdalen
Op 't wiegje waar ge in nederligt,
Bewake uw sluim'rend ademhalen
En 't blosjen op Uw jong gezicht
Bloei, groei voorspoedig Vorstenloot!
Elk' wenscht U schoon te zien en groot.
Met dankb'r'en blik op 't vriendlijk wezen
Hou straks naar aller wensch en hoop
Gezond van 't kraambed opgerezen
De liefste moeder u ten doop
Gelijk Haar, druk o Koningsspruit
Naar lijf en ziel Haar wezen uit!
't Oranjekindje is gekomen
Ontplooi nu de vlaggen en ontrol de
Oranjewimpels! Laat ze vroolijk wapp'ren
en wuiven in den frisschen Voorjaarswind
Siert verheugd den vlaggenstok met de
eerste bloemen die het voorjaar bracht!
Want ons Oranjekindje is gekomen
Wees welkom, welkom Koningskind,
Voor uw geboorte reeds bemind.
DE BLIJDE GEBEURTENIS.
Hoor het luiden van de klokken,
Zie de vlaggen aan de stokken
Vroolijk wapp'ren in de lucht;
Een Prinses is ons geboren,
't Zwaar geschut doet het ons hooren
Alle angst is nu ontvlucht.
Een ieder is nu opgetogen,
De blijdschap straalt elkeen uit d' oogen,
Om 'theil dat 't Vorstenpaar geniet;
Eu wij, wij jub'len met hen mede,
Al zijn ook enk'len ontevreden
Wijl 'tfeit hun geen voldoening biedt.
Daar veler hoop weer is vervlogen,
Men stelde zich zoo gaarn voor oogen
f Dat het een Kroonprins wezen zou;
Maar moet dit hun verdriet dan baren?
Is Neêrland sints een aaDtal jaren
Al niet beheerscht door eene vrouw?
En zouden wij dan 'tjub'len laten?
We laten alle Nurkschen praten
Geen Holland s hart mokt met hen mêe;
Natuur stoort zich niet aan de menschen,
En wie hot anders nu zou wqnschen
Wij zijn met onz' Prinses tevrêe!
Laat dus de klokken vrooljik luiden,
Van Oost tot West, van Noord tot Zuiden;
Luid buldere het zwaar geschut;
En waar in Neêrland menschen wonen
Weergalmen thans de vreugdetoonen,
In 't trotsch paleis en scbaamle hut
En is 't Prinsesje nu nog klein
Al-evel zal 't Oranje zjjn,
Dien naam kan niemand rooven;
En ieder bidt voor 't Vorstenkind.
Nu reeds, door heel het Volk bemind
En roepe „Oranje Boven
A. A. KOOPMAN.
Nieuwendum, HO April 1909.
O