BIJBLAD van de Texelsche Courant van Zondag 20 November 1910. Uit»', Firma Langeveld Sf De Itooij. De Verloren Zoon. FEUILLETON. Nathalie van Eschstrutii. door 23.) Zij had dat zoo kinderlijk eenvoudig bekend, dat Götz er door aangedaan werd. Hij zag haar belangstellend aan en vroeg: Hebt ge dan zulke moeielijke jaren achter u? In die jaren verloor ik alles wat ik bezat en dat was veellieve ouders, een schitterend vermogen en eene hoogst eervolle maatschappelijke positie. Ik heb den zwaren, bitteren strijd om door eigen kracht mijne onafhankelijkheid te her winnen, moeten en willen aanvaarden. En van de overwinning kudt ge van nu at zeker zijnriep Götz uit, terwijl al wat aan hem was, sympathieke bewondering nitdrukte. Gij zult het verder brengen dan duizenden anderen die in hun wieg talenten en schatten vonden Maar Lou had voor antwoord slechts een vermoeid lachje en schudde het hootd. Na het sonper werd er bijna altijd nog gespeeld en het sprak vanzelf, dat Lou die hartstochtelijk op spelen verzot was, altijd uit de portemonnaie van Götz mocht putten. Of hij daardoor ook al veel, ja zeer veel verloor, was hem onverschillig en Lou had maar zelden geluk bij haar spel. Dat hij met zoo te leven in zijn dienstplicht te kort kwam en zich al dieper in schulden stak, was vrij natuurlijk en de kolonel, die reeds lang met belangstel lende bezorgdheid Götz gadesloeg, vond. het eindelfjk raadzaam om den ouden ro- geeringscommissaris, met wien hij sedert jaren bevriend was, in kennis te stellen van het leven dat zijn zoon leidde, in de hoop dat een vaderlijke vermaning op den wilden ongezeggelijken jongen meer vermogen zou dan de militaire discipline. Dat schrijven kwam bij den regeerings- commissaris tegelijk met een dringend telegram van Götz, dat hij tienduizend mark dringend noodig had en verzocht hem die telegrafisch te doen toekomen. Dat was in deze maand al de derde keer dat Götz een dergelijke groote som had ge vraagd. De oude heer was heelemaal buiten zich- zelven. De beide vorige keeren had hij het gevraagde laten uitbetalen en ernstig, na drukkelijk aan zijn zoon geschreven, dat het uit moest zijn met die verkwisting, want dat hij nu nog wel zond, maar 't niet meer wilde of kon doen. En dit was 't nu, wat zijn goedheid uit gewerkt had. Weer tienduizend mark. De commissaris kneep het telegram in elkaar en wierp het in toorn op zijn schrijftafel. Toen eerst nam en opende hij deu brief van den kolonel. Zijn gelaat werd vaalbleek. Zwaar en moe liet hij het hoofd op den borst zinkon. Moest hij zooveel kommer en leed aan zijn lieveling, zijn Götz beleven. Als olficier, zoo slecht, zoo zoDder eenig plichtsgevoel, dat hij bij de eerste weder- keerende overtreding alle kans had, om uit het leger verwijderd te worden een speler, een doorbrenger. Zou het werkelijk al zoo ver met hem gekomen zijn. Zou het nog niet mogelijk zijn, hem terug te brengen op den goeden weg en den ouden geëerden naam van schande te redden Neen, het kon niet te laat zijn. Zoo diep kon de knaap niet gezonken zijn, hij, do stamhouder van een geslacht, dat eeuwen achtereen zijn eer hoog had gehouden. Ook de kolonel is van oordeel, dat het vaderlijk gezag nog vun goeden invloed zal kunnen zijn. Zijn gezag. Ach, waarom heeft hij dat tegenover Götz nooit laten gelden, waarom altijd zwak geweest, waar hij sterk had moeten zijn, en al zijn tijd gegeven aan zaken van bestuur, in plaats van met wijsheid en kracht zijn jongen ten goede te sturen. Zoolang Malwine Götz met vasten wil beheerschte, ging het redelijk goed, maar van dien teugel bevrijd, was hij als een holziek paard door alles heengegaan. O, had hij indertijd, maar geluisterd naar Malwine's raad, en Götz korter gehouden in plaats van hem door overdreven goed- geefschheid te leeren gooien met geld. Altijd had hij maar gegeven en nog meer gestuurd en Götz kon ten slotte wel niets anders denken dan dat bet zoo behoorde en hij er recht op had remise te krijgen, als hij maar schreef of seinde. En wat is nu het einde. Wat kan hij doen om alsnog zijn Götz te behoeden, van ondergang te redden? De oude heer brengt peinzend de hand aan zijn voorhoofd, waarop het koude zweet parelt en houdt radeloos den brief in zijn bevende rechterhand. MalwineMalwine, zijne moedige, ver standige en doorzettende vrouw, die zal raad weten. Die gedachte is voor zijne excellentie een reddend lichtpunt. Half wankelend staat hij op en gaat naar het salon zijner echtgenoote, die om dezen tijd van den dag altijd thuis is. Malwine zit voor haar huishoudboeken. Zü vergelijkt enkele posten, cijfert en boekt in. Zooals ze daar zit en nu opziet, is ze nog geheel dezelfde, als toen de ouderlijke woning verliet en gravin von Abonsberg werd. Lieve, hebt ge een oogenblik tijd voor me! Zij schrikt van de uitdrukking op het gelaat van haar man, en staat terstond op om hem een stoel toe te schuiven. Ge hebt onaangename tijdingen ontvan gen, lieve Bolko zegt ze op een m&nier als wilde ze zeggen, die reeds lang te hebben verwacht. Hij knikt toestemmend en gaat zuchtend zitten. Weemoedig en half vragend als vreesde hij een welverdiend verwijt, reikte hij haar het telegram en den brief toe. Malwine leest en haar man slaat haar zenuwachtig gade, als wilde hij op haar gelaat lezen, wat ze er van zou zeggen. Rustig en onverstoorbaar kalm, leest ze tot tweemalen toe, en toont niet de minste verwondering of schrik. Nu? Nadenkend kijkt hy voor zich met een bijna onmerkbare hoofdbeweging den, loop harer gedachten volgend en goedkeurend toeknikkend. Wat zegt gij er van, lieve Malwine Wat zullen we beginnen vraagt hij opdat ze toch zou spreken. Goede raad is in deze omstandigheden duur. Wat te verwachten was, is gebeurd. De oude heer kreunt en laat het hoofd op de borst zakken als brak hij onderzijn smart. Toen legde zich met vastheid een hand op zijn schouder, en opziende zag hij den helderen kalmen blik zijner vrouw als van eene, die altijd weet, wat ze doen moet en zeker is van de uitkomst/ Verlies den moed niet en wanhoop allerminst aan uw zoon, zeide ze op een toon, zoo zacht medelijden als zelden van haar gehoord werd. Götz is wel wat erg lichtzinnig, maar niet slecht. Hij zal den kwaadsten tijd nu wel door zijn en zijn verstand gaan gebruiken, als wij voor hem kunnen vinden wat hem daartoe kan brengen. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1910 | | pagina 5