Bijblad van de Texelsche Courant van Zondag 15 Januari 1911.
Uitgave Firma Langeveld cle Rooij,
De Verloren Zoon.
FEUILLETON.
Nathalie van Eschstkuth.
door
40.)
Maar dit -vraag ikheb geduld met uw
zoon. Wees voor hem een vader zooals
onze Vader in den hemelen het is voor den
jongen boom, die niet terstond vrucht
draagt geel hem tijd. Zoo menig ver
loren zoon keerde terug en werd ia liefde
ontvangen, tot aller vreugd. Doe nu niets
in toorn en in bitterheid uwer smart, om
hem te straffen. Ik vraag u niet, dat gij
de hand beschermend over hem zult uit
strekken, maar trek die ook niet in alleD
opzichte van hem af. Strat hem indien u
dat wil, door niets van u te laten hooren,
door te doen alsof hij niet bestond, maar
bewaar hem ziju plaats in uw hart, opdat
hij de deur niet gesloten viadt, als hij tot
u wederkomt en uw Qötzuom vergiffenis
vraagt.
Flavia had al sneller en met steeds
inniger aandoening gesproken, haar gelaat
teekende de bewogenheid van heur hart,
maar had toch eene uitdrukking van heer
lijkheid en vrede, als van eene schuts
engel, die de zilverwitte vleugelen be
schermend uitbreidt over een dwalend
menschenkind.
Graaf von Abensberg had de hand als
zegenend op haar hoold gelegd en zag
haar, als leefde hij in een droom, in de
stralende oogen. Zulke innig hartelijke
woorden had hij nog nooit gehoord.
Zijne eerste, vurig beminde vrouw, had
zoo nooit kunnen spreken, want
die was wel een voorbeeld geweest van
zachtheid en teederen zin, maar daarbij
ook zoo guitig stijfhoofdig, dat ze onmogelijk
zoo vleiend en zacht had kunnen bidden
en smeeken.
En dit laatste kon allerminst van Mal-
wine verwacht worden. Die geleek meer
op een steenen beeld, dat wel een ener
gieken geest had en veel verstand, maar
geen hart. En Anna Kathrine was immers
nog niet veel meer dan een wel gehoor
zaam en vriendelijk kind, dat in tegen
woordigheid van haar vader gewoonlijk
zweeg of hem netjes voor het een of ander
bedankte, maar dat het nooit in den zin
zou gekregen hebben hem vertrouwelijk
om iets te vleien of te vragen,|
Hoe heel anders was Elavia.
"Welk een volheid van ootmoedige heide
en barmhartigheid lag er in de uitdrukking
harer oogen. "Welk een wereld vol innig
heid en gevoel sprak er uit den toon van
haar stem.
Dat wat zij was en nu zoo liefelijk en
machtig openbaarde, drong diep dour in
het hart van den verbitterden vader en
wekte bij hem eene zachtmoedigheid, dio
van hem, zouals hij was, niet kon worden
verwacht.
Mijn moedig, goedig kind, zei hij ver
ruimd ademhalend de goede God zelf
heelt u in dit moeilijke uur tot mij ge
zonden. Welk een machtig geloof aan het
goede, dat in een mensch kan zijn. Welk
een sterk vertrouwen, dat het overwinnen
zal, En gij wilt voor hem bidden, gij,
Flavia, ofschoon ge alle reden hebt om
hem hoogst kwalijk te nemen, wat hij u
deed. En graaf von Abensberg bracht
nogmaals de hand aan het marmerbleeke
voorhoofd en zuchtte. O, dat Götz de
stillè getuige van ons gesprek had kunnen
zijn, dat hij u had kunnen hooren, Flavia.
Hij zou zijn goede engel hebben gevonden
en was niet weggegaan van mij,
Excellentie ik meen te hooren, dat
men in de salons zich gereed maakt tot
weggaan.
Freule Flavia, gij wilt toch niet voor
goed afscheid van mij nemen Denk aan
mijn kommer en laat ik u spoedig mogen
weerzien met uw zoo troostrijk geloof.
En wat ik wenschte zeide zij zacht.
Hij knikte haar werktuigelijk toe. Daar
zal ik altijd aan denken, zoo dikwijls toorn
en bitterheid de overhand dreigen te
krijgen. Ach, ik vrees, dat ik in de eerste
tijden veel moeilijke uren zal hebben.
De toekomst breDgt des te grooter
vreugde, des te zonniger dagen.
Wie kan dat zeggen. De weg, door
Götz gekozen, loopt steil naar den afgrond.
God weet wat er van hem wordt.
In de eerstkomende jaren een mensch
wien de golven wild bewogen her en der
zullen voeren, daarna een welbe
proefd gelouterd maD, die terechtertijd het
vasteland bereikt.
Of wel, hij zinkr en gaat voor altijd te
gronde.
Dat nooit. Het leven zal zijn loutering
niet zijn ondergang zijn. Denk maar aan
den verloren zoon uit de Schrift.
Götz gaat eerder den dood in dan redding
door buigen te willen. O, gij weet niet
hoe halstarrig hij is, hoe vastgeschroeid in
eigen wil en zin. Ja, als gij op het juiste
oogenblik naast hem stond, Flavia, als gij
dan tot zijn hart kon spreken, zooals nu
tot het mijne, dan, ja dan zou hij den
goeden weg nog wel vinden.
Als ging haar plotseling een licht op,
zoo kreeg haar zielvol gelaat een peinzende
uitdrukking.
Als dat het geval kon zijn, kwam haar
over de lippen.
Eene schuchtere duif kan niet uitvliegen
naar stormachtige streken om daar een
vleugellammen jongen adelaar te zoeken.
De gloed der vastberadenheid sprak nu
uit haar oogen.
Fier hief zij het hoofd op en wederom
als toen zij aan den arm van Götz naar
't salon ging, rekte zich hare gestalte
onder bewustzijn van zedelijken moed en
onbedwingbare wilskracht.
Een oogenblik aarzelde zij, of ze de ge
dachte, die zoo plotseling in haar opge
komen was, zou uitspreken of niet toen
Knikte zij den ouden heer, met een vrien
delijk lachje, nog eens bemoedigend toe
en ging een paar dames en heeren te
gemoet die vroolijk en schertsend de
kamer naderden.
De graaf richtte zich op en ging naar
de gasten volgens den eisch der etiquette.
Alleen werd de zenuwachtige trekking in
zijn gelaat iets scherper en was zijn tint
wasachtig bleek.
(Wordt vervolgd.)