Bijblad van de ïexelsche Courant van Zondag 28 Februari 1911. Uitgave Firma Langeveld Sf de Rooij. ferfeea Zoon. Nathalie var Eschstruth. E E UIJL L T O JN door 52.) Dat verhoede God. Neen, gij zult, willen we hopen, spoedig weer frisch en vroolijk in do wereld terugbeeron en Godsschoone schepping kunnen bewonderen. Friseii en vroolijk. Neeu zuster Marie, dat word ik nooit weer, klonk het harts tochtelijk. Het was alsof opeeDs de baud gebroken was en al 't overgroote leed, dat hij met hart en ziel bad opgekropt en dat als een loodzware last hem drukte, thans plotseling over zijne lippen moest. Wanneer 't noodlot iemand meedoogen- loos zoo diep, zoo oneindig diep heeft doen vallen, dan haalt hij 't er niet weer op. 't Is met hem gednau. Waarom ben ik niet gestorven en heeft die noodlottige val geea einde aan mijn leven gemaakt? Dat ware veel beter geweest. Waartoe ben ik op de wereld nog nut. Waarom doet gij allen uw best om dat ongelukkige lichaam weer ia orde te maken Blind. Begrijpt gij, zuster Marie, wat dat zeggen wil voor een man, die met zijne handen zijn brood verdienen moet blind te zijn. Flavin's hart kromp ineen bij die wilde uiting van wanhopige smart en zij drukte vaster zijn hand. Ju, dut weet ik, mr. Dougal, fluisterde zij. Maar ik weet ook, dat Gods genade en barmhartigheid grooter is dan alle leed en alle ellende, die ons kan overkomen. Maar nu moet gij wat gaan rusten, mr. Dougal. Het spreken windt u op, zegt Flavia zachtjes, Götz sprak dien dag niet meer dan het hoog noodige en Flavia keek bezorgd naar het doodsoleeke gelaat waarop tic mwemhge strijd, dieu hij streed, duidelijk te lezen was. Had zij goed gedaan met de wond aan te raken, die door 't stol der wereld met een dikke laag was bedekt Ja, 't was goed geweest, want nu was de tijd gekomen, dat de witte duit den trotschen arend in storm en onweer volgen zou en hem vleugellam op hare blanke, teedere vlerken, met zich omhoog ten hemel dragen zou. Den volgonden dag riep Götz plotseling zijn verpleegster bij haren naam. Zuster Marie. Wat bliett u, mr. Dougal? Hij streek zich nadenkend met de hand langs het Voorhoofd. llebt ge al veel ellende in de wereld gezien ?- Ja, veel ellende, maar goddank, toch nog slechts weinigen die ten gronde zijn gegaan. Ge hebt dus missebieu beter dan menig ander geleerd, om anderer leed te gevoelen. Dat kan ik, geloof ik, volmondig toe stemmen. Zijt gij, zoolang u heugt, gelukkig ge weest Ik ben eene wees, mr. Dougal en heb van rniju prilste jeugd a', de teedere liefde eencr moeder moeten missen. Ik weet, wat het zeggen wil alleen en verlaten zijn weg door het leven te moeten gaan,'t hart vervuld van een nameloos, onbegrepen smart. Jaren lang heb ik gesmacht naar iemand ai mij 't gemis mijner moeder zou kunnen ver goeder. Gij zuster Mi gij ook, riep Götz uit, terwijl hij diep adem haalde. En hebt gij die gevonden Ik vond tenminste vrede, mr. Dougal. Vrede! Ja, hare stem klonk zoo zacht en teeder, zoo vriendelijk, als ware het daar binnen enkel licht en zonneschijn. (Jotz zweeg eenige «ogenblikken en glimlachte toen plotseling, dat v..sc. cc-..-li maal, dat Flavia hem zag glimlaci.e Wat kan de verbeelding den memel toch parten spelen, zeide hij. In den l;u tijd zag ik dikwijls in het circus eene d ne ciio mijne bijzondere aanduel r t .V de onbeschrijfelijke liefelijke ;:d ;i van haar gelaat. Zij zag er uit zoo.. !s ik me als kind de engelen voorstele gelaat scheen mij, den zwerveling, r!ge a rust of vrede kende, als van uit ecj.e a .de.-a wereld. En toen ik u voor de eerste maal hoorde spreken, zuster 1: :r;o, ilc, eeu gevoel, alsof dat gelaat en ut bij elkaar behoorden, er scheen daartus- scben eenige verwantschap te bost, av, iets waarvoor ik geen verklaring weet te vir.de- Gij spreekt, zuster Marie, alsof gij nooit driftig, nooit toornig worden kunt, ook nooit u kunt overgeven aan uitbundige vreugde. Zulk een stem doet iemand wonderlijk aangenaam aan. Ik wilde, dat ik kon zien en toch neen, 't is misschien maar beter zoo. Spreek maar tot me, ik hoor zoo gaarne uw stem en vertel me wat uit uw leven. Zou het niet beter zijD, als gij dat deedt. Gij hebt ongetwijield veel meer interessants to vertellen dan ik. Een oogenblik wrong hij krampachtig de handen hij aarzelde en antwoordde toen haastigJa, zuster Maria ik zal u ook van mijn leven vertellen maar nu niet 't is zoo bitter—bitter moeilijk en toch geloof ik, dat niemand meer mede lijden met mij kan hebben dan gij. Hebt ge Boms een bijbel bij de hand? Toe lees me dan de gelijkenis eens voor van den verloren zoon. 't Is al zoolang geleden dat ik die las. HOOFDSTUK XXI. Flavia zat in de ziekenkamer voor het raam en keek peinzend den tuin in. Götz scheen te slapen, hij lag tenminste doodstil. Hoe levendig stond het verleden Flavia voor den geest. Met kloppend hart dacht zij terug aan dat diner en de moeilijke, treurige oogen- blikkeb', die zij daarna inde studeerkamer van den president had doorgebracht en aan de dagen die daarop waren gevolgd en haar niets hadden gebracht dan namelcozen angst. Wat een sensatie had het niet gemaakt toen het bekend werd, dat graaf Götz op stel en sprong zijn ontslag genomen had en op reis was gegaan. Men mompelde en fluisterde en dat te meer omdat een der kunstrijdsters van Sontini tegelijkertijd met hem was ver dwenen. En dan die vreeselijke booze stemming van gravin Heinau, en de hatelijke be schuldigingen die deze slingerde naar het hoofd van den joDgen oificier. Dat was een sombere treurige tijd ge weest en Flavia had verruimd ademge haald, toen zij eene uitnoodiging ontvinf van eene zuster haare vaders, mevrouw de weduwe Borgius. om eenigen tijd met haar op reis te gaan. Mevrouw Borgius was eene door en door goede, gevoelige vróuw, van een eenigszins dweepzieke natuur, die spoedig ergens voor in vuur geraakte en by voor keur op reis was. Zij had altijd veel van haar nichtje gehouden, maar haar niet bij zich kunnen nemen, zoolang Flavia nog school ging. daar zij jarenlang ziek was geweest en van het eene ziekenhuis naar het andere trok. Slechts eeDs was freule von Husby ge- ruimen tijd bij haar geweest iu de kliniek van professor X. te München en van dien tijd af dagteekende de hartelijke vriendschap tusschen den professor en het jonge meisje welke nu zulke heerlijke vruchten droeg. Wordt t er volg,i.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1911 | | pagina 5