Campagne's W oordenboeken Kramer's Woordentolk, Ten Brinks Reisatlas v. Nederland. Werken op allerlei gebied. FRANSCH ENGELSCH DUITSCH f 1.50 per deel. Dr. Starings Landbouwalmanak f 0,75 14den druk f 1,25. met plaatsregister f 0,75. Ten Brinks Zakatlas f 0.35. Groote voorraad pas verschenen Voorhanden in Boekhandel Parkstraat. Het Gulden Mysterie. FEUILLETON. door C. N. en A. M. Williamson. Vertaald door W. J. en H. A. Cornelissen Copier echt v/h Bureau „Be Bcrner Conventie" Deventer. 78.) HOOFDSTUK XXXV. „Lella Saida, licht der jonge maan, wanneer het u behaagt, daar zijn twee gasten van zeer verre voor [u," kondigde een oude negerin de vrouw aan, die zoo lang had gestaan in het gulden mysterie der woestijn. Het was ongeveer een uur nadat zij het dak had verlaten voor het avondmaal. Thans lag zij op een divan en schreef in een klein boek. Ret was een kleine kamer met geheel witte muren; alleen dicht langs het plafond liep een rand van Arabische spreuken' rood, zwart en goud. Langs de muren stonden kleine cederhouten kastjes, zoo dicht met parelmoer ingelegd, dat slechts enkele donkere lijnen hier endaar de vormen van bladeren en bloemen, in het hout gesneden, aangaven. De vrouw had het lange, blauwe, ruime gewaad, dat haar hoofd bedekte, thans afgedaan, en haar goudglanzend kastanje bruin baar schitterde in het licht van de hooge Arabische lamp, waarbij zij schreef. Zij zag thans op, en er was een weinig ergernis in haar stem toen zo zei „Gij weet, Noura, dat ik reeds jaren geen gasteh ontvang. Ik mag er geen ontvangen van onzen heer, ook al zou ik het willen. „Vergeef mij, schoono meesteres, maar een vriend van onzen heer brengt du gasten hier. Een er van is een bloedver wante van hem. Zij zoekt genezing van oen ziekte, door de macht van de Larnka. Maar de andere is een Roumia. De vrouw van den grooten Marabout sloot het boek, waarin zij had geschreven, en bliksemsnel gingen haar gedachten naar hem, die haar [den kleinen boodschapper had gezonden. Een Europoesche vrouw, de eerste, die in acht* jaar tijds naar de Zaouia was gekomen. Zij moest een boodschap van hem hebben. Doch zij durfde geen vragen doen, „Ik zal deze dames ontvangeD," zei ze. „Laat ze binnen komen." „Do oudste der beide dames rust thans uit van de vermoeienis der reis," ant woordde de negerin. „Zij heeft gezegd, dat zjj u gaarne morgen wil ontmoeteo. Het is de andere, de Roumia, die vraagt u dezen aTond nog te mogen spreken."! De vrouw van den Marabout werd er thans nog vaster van overtuigd, dat haar gast gezonden was door den man, dien zij liefhad. „Ga, en laat haar hier komen," beval zij. „En wanaeer gij haar hierheen hebt gebracht, heb ik uwe diensten dezen avond niet meer noodig, Noura." Haar hart klopte onstuiming. Een groote vrees kwam over haar bij de gedachte dat zij wellicht thans zou moeten beslissen maar toch gevoelde zij hoe bitter zij teleur gesteld zou zijn, wanneer de Europeesche vrouw, die zp zoo dadelijk zou zien, niet van hem kwam. Zij sloot het dagboek, waarin zij eiken avond schreef, en een der kleine kastjes naast haar divan openend, borgde zij het weg tusschen een twaalftal andere kleine boekjes. Zij bevatten de geschiedenis van haar leven van do laatste negen jaren zij waren baar ermige troost iu de eenzaam heid vau haar ongelukkig lot, baar ver trouwden, die naar beletten geheel 10 doffe wanhoop neer te zinken Zij sloot bet kasje zorgvuldig met een kleinen sleutel, diea zij aan «sen zijd u koord onder haar kleed droeg. Deze voorzorg was nauwelijks noodig, daar alles in het Engelsch was, wat zij had geschre ven, en zij wat de laatste weken haar leven met nieuwe hoop had vervuld, zeer voorzichtig had aangeroerd. En niemand ia het huis van den Marabout kon Engelsch lezen, behalve de heilige man zelf. En djze vereerde haar slechts zeer zelden met een bezoek. Niettemin was het een ge woonte geworden, om haar boeken steeds weg te sluiten; ze was er langzamerhand een bekoring in gaan vinden, als in een geheim, dat buiten haar niemand kende. Zij had nog nauwelijks tijd gehad om het sleuteltje weer onder haar kleed te verbergen, en op den divan te gaan zitten, toen de negerin reeds weder de deur opende en luid aankondigde „Lella Saida, ik heb u do Roumia ge bracht." Een slanke gestalte in Arabisch kleed trad de kamer binnen en wond, met vin gers, die trilden van ongeduld, den witten sluier los. Zacht werd de deur gesloten. HOOFDSTUK XXXYI. Tien jaar lang had Victoria naar dit oogenblik uitgezien, er van gedroomd in den nacht, het zich voorgesteld bij dag. Nu was het gekomen. Daar stond Saidee voor haar, eindelijk gevoudeD, behouden en gezond, bekoor lijker als ooit, nauwelijks eeuige veranda ring in haar gelaat en toch, jdaar wa» iets vreemds over haar, iets dat de harts tochtelijke vreugde, waarmede zij deze kamer was binnengetreden, temperde. Het was haar ot ze was gestorven en in den hemel gekomen om daar to zien dat de hemel niet de hemel was, die zij zich had gedacht. Ui tzeilde oogenblik dat zij deze gewaar wording iu zuil outdokte, maakte zij er zichz. it ecu verwijt vaa en trachtte ze uaar iu» zich at te zctieu. Saiuee hau haar nog niet herkend dat was alles; of de verrassing was te grootZij wilde, dat ze de negerin haar had laten voorbereiden, voorbereiden op haar komst. Dat was wellicht wel heel banaal geweest, doch in elk geval toch beter dan thans dien wezenloozen blik in Saidee's oogen, een blik, die haar tot een marmeren stand beeld scheen te maken. Doch het was nu te laat. „Mijn lieveling riep Victoria uit. „Hob ik je schrik aangejaagd Mijn liefste Saidee ik ben het, je kleine zuster. Al die jaren heb ik gezocht gezocht om je te kunnen vinden. Je wist toch, dat ik eens zou moeten komeD, niet waar?" Tranen stroomden over haar wangen. Zij trachtte zichzelf te doen gelooven, dat het tranen van vreugde waren, zooals zij zoo vaak bad gedacht, dat zij. weenen zou wanneer ze Saidee eindelijk had weerge vonden. Doch zij brandden in haar oogen en op haar wangeD, nu Saidee haar zwij gend met haar bijna wezenloozen blik maar bleef aanstaren Het jonge meisje strekte haar armen uit. „Ik ben groot geworden, Saidee, je kent me zeker niet meermaar werkelijk ik ben het, je kleine Victoria. Ik heb je altijd zoo lief gehad, all ij d. Je zult er wel aan gewennen, dat jk zoo veranderd bon. Je geloot toch niet, dat ik iemand anders ben, die maar zegt dat ze Victoria is. Ik kan je al de dingen nog vertellen, die je vroeger tegen mij gezegd hebt, en wat we samen hebben gedaan. Ik weet alles nog. O, liefste Siidee, ik beu van zoo heel ver gekomen om je te vinden. Ben je dan niet blij mij weer te zien Haar stem brak. Zij strekte haar handen smet «end uit-, Wordt vervolad.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1914 | | pagina 4