Van der Graaf Co.'s
bureaux voor den handel
I
FILTREERPAPIER,
1
Winkelleien,
f 0,90.
fa. Langereld de Rooij
DE ONDERGANG DER BOKRUITERS.
onontbeerlijk voor vaklieden, leerlingen
middelbaar onderwijs, enz.
voorhanden bij Firma Lange veld de Rooij.
Attentie. Attentie.
De R.K. Tooneelvereeniging
„I. L. B."
Het Herderinnetje van Lourdes.
Tweede avond Bal na.
AMSTERDAM (hoofdkantoor)
ROTTERDAM BRUSSEL
Incasso's van achterstallige
en betwiste vorderingen.
Handelsinformatiën.
FEUILLETON.
if!
Voorradig
voor het drogen van bloemen,
3 vel a 10 cents.
WEDER ONTVANGEN
de bekende keurige
zal op Woensdag 14 en Donderdag 15
Nov. a.s. in hotel „de Zwaan" opvoeren
het bekende stuk
Van de costumeering en tooneeldecoratie
is dezen keer bizonder veel werk gemaakt.
Woensdags entreegeld f 0,60, en Don
derdag f 0,75.
Aanvang Woensdag 7y9 uur.
Donderdag 7 uur.
Vanaf heden kaarten verkrijgbaar in „De
Zwaan". Zondag a.s, van 12—1 uur in het
Schaftlokaal.
Plaatsbespreken a 10 cent per plaats
extra.
EEN ZONDERLINGE HISTORIE,
door
A. MüTZELBURG.
34) Nadruk verboden.
In 't algemeen kende de kapitein het om
liggend terrein. Achter hem tusschen de
heg en den stadsmuur, bevond zich een
breede st: ook gras, waarover hij vanuitzijn
raam. toen hij nog bij de weduwe Mertens
woonde, dikwijls genoeg zijn blikken had
laten gaan Gelukte het hem, ongemerkt
over deze grasstrook naar den stadsmuur
te komen en van daar naar de poort, dan
was hij geborgen.
Aarzelen mocht hij niet, want er bleef
hem hoegenaamd geen andere uitweg over.
Hij sloop door het kleine tuintje, dat door
de heg van den straatweg werd gescheiden,
bereikte het grasperk én kwam zoo aan
den stadsmuur. Dezen volgde hij haastig
zoo min mogelijk gerucht makend, opdat
men hem niet zou hooren. Toen hij de
poort bereikt had, stond hij een oogenblik
stil, om te luisteren, of hij niets van de
mannen ontdekte. Neen, alles was stil.
Hij liep de poort door en de stad weer in
en ging langzaam naar de woning van de
overste.
Intusschen overlegde hij bij zichzelf. Vliet
speelde met zijn tegenstanders onder één
hoedje, daaraan kon hij niet twyfelen In
dien bewusten nacht mocht de volkomen
verraste waard het eerlijk gemeend hebben,
waarschijnlijk omdat de kapitein indruk op
hem maakte en omdat hij zich over dtn
diefstal bij den rentmeester ergerde, dien
Carsten op zijn eigen houtje had onderno
men. Later" moest hij blijkbaar van mee
ning veranderd zijn, wat bij een man met
zulk een zwak karakter heel gemakkelijk
was. Vermoedelijk had hij Carsten of Kirch-
hof willen uithooren en was daarbij natuur
lijk door deze veel sluwere mannen over
troefd en tot werktuig^ van hun eigen plan
nen gemaakt.
Dat was een zware slag voor hem. Maar
a
was desondanks het plan niet te volvoeren,
van welks slagen Festenrath's toekomst
afhing? Met list, zooals hij eerst gehoopt
had. stellig niet meer. De weg van het ge
weld bleef hem weliswaar steeds over, tot
het laatste oogenblik. Maar dat was de
onzekerste weg. Als men menschen zoo
als Carsten, Vliet en Til gevangen nam
zouden zij ook maar iets over hun kame
raden, hun aanvoerders loslaten? Zeer waar
schijnlijk niet.
Het begon wat te regenen. Voor het
huis aangekomen, waar de overste woonde,
zag hij, dat de vensters nog helder verlicht
waren. Dat was een geluk voor hem en
Festenrath was'geneigd, dit als een gunstig
voorteeken te beschouwen, dat hem ook
verder het toeval zou begunstigen. Hij vroeg
aan den oppasser van den officier, of de
overste alleen was. Hij schudde ontkennend
het hoofd en noemde als bezoekers de beide
officieren, die Festenrath in dien nacht van
den overval hij de kapel had gezien de
eene had de kleine expeditie aangevoerd,
terwijl de andere den „gevangene" op de
wacht in ontvangst had genomen.
Festenrath liet zich, natuurlijk onder den
naam Meisner, aandienen en werd door den
ouden overste met vreugde begroet. Hij
trof de heeren onder een flink glas wyn
aan, waarbij hij zich als vanzelfsprekend
direct moest aansluiten.
„Ha, nu zit je toch eindelijk eens veilig
bij onsriep de oude heer. „Nu kom je
niet zoo gemakkelijk meer los^!"
„Daarvoor behoeft u thans voorloopig
niet bang te [zijn," zei de kapitein glimla
chend „Ik blyf het liefst den heelen nacht
by u. tenminste als het gelegen komt
„Hoera dat mag ik hooren, en ik laat
u niet gaan riep Schadow geestdriftig
uit, klopte op de tafel, totdat de oppasser
verscheen en stak tweemaal vyf vingers
omhoog. Dat beteekendenog tien fles
schen
„Halt!" zeide toen de overste opmerk
zaam geworden. „Er is toch niets gebeurd
„Neen, maar er zal binnenkort iets ge
beuren," antwoordde Festenrath. „En ik
behoef voor de andere heeren geen geheim
meer te hebben. Ik ben de bandieten op
het spoor; maar zij zijn mij eveneens op
het spoor en ze willen my ^uit den weg
ruimen."
Toen vertelde hij, dat hij zich bij Vliet
had laten inkwartieren en hem overgehaald
had om hem mee te nemen naar de eerst
volgende bijeenkomst der bokruiters, hoe
hij echter door den schavuit bedrogen was
geworden en wat hij zoo juist gehoord had.
Wij zouden de kerels dus dadelijk kun
nen laten arresteeren," zeide hij. „Maar
dan zou de eigenlijke leider, de aanvoerder
van de gansche bende ontbreken. Hij zou
of tijd winnen om te kunnen ontsnappen
bf om uitvluchten te zoeken. En tot op
heden ontbreekt mij iedere aanleiding om
direct tegen hem op te treden. Ik heb
slechts vermoedens, geen bewijzen. Laat
u dus morgenavond, overste, al uw man
schappen gereed houden om op een ge
geven teeken uit te rijden. Ik wanhoop
er nog niet aan, Vliet morgen door list te
overtroeven en mijn doel te beieiken."
„Maar je zult je toch niet onder die heele
bende bokruiters wagen, als men verden
king tegen je koestert?" riep de oude heer
uit. En je kent immers ook niet de ver
zamelplaats van deze schavuiten
„Er staat mij een plan voorden geest,"
antwoordde Festenrath. „Gelukt het niet,
welnu, dan zijn toch altijd uw dragonders
nog bij de hand. In geval van nood laat
u des nachts de poorten bezetten, die nu
steeds open staan. Dan zullen wij over
morgen vroeg wel ontdekken, wie er
's nachts buiten de stad geweest zijn. Jam
mer juist diegene, op wien ik het spe
ciaal voorzien heb, woont buiten de poort.
Er bleef niets anders over de oude
overste, hoe graag hij er ook oogenblikke-
lijk op losgetrokken was, moest een beetje
geduld oefenen en wachten op de verdere
mededeelingen van Festenrath. Deze leidde
zelf het gesprek al spoedig van dit onder
werp af en niet lang daarna waren de vier
mannen verdiept in de gebeurtenissen van
den jongsten oorlog en vertoefden zij met
hun gedachten op de slag -elden van Hossen,
Hannover, Saksen, EoLemen en Silezië.
Glas na glas en de eene flesch na de andere
werd geledigd. Het was twee uur, toen de
beide jonge luitenants zich met zware schre
den verwijderden. Spoedig snurkte ook de
overste in zijn bed en Festenrath, zorgvul
dig in twee mantels gewikkeld, sliep op de
sofa in de huiskamer de slaap des [recht
vaardigen.
VI.
Hoe matig Festenrath ook gedronken had,
gevoelde hij zich den volgenden morgen
toen hij ontwaakte, toch eenigszins dof in
het hoofd, want hij was deze in zyn sol
datenleven soms onvermydelijke drinkge
lagen sinds lang niet meer gewoon. Ook
de oude overste verscheen met eenigszins
roode oogen en een zeer verdacht hoesten
in de deur van zijn slaapkamer. Maar na
een verfrisschend bad was dit spoedig
voorbij en beiden dronken behaaglijk van
hun koffie en bespraken nogmaals de mo
gelijkheden, die de avond en de nacht zou
den kunnen brengen.
In de eerste plaats ontving de dragonder,
die als oppasser bij den overste fungeerde,
de strenge opdracht om het diepste stil
zwijgen te bewaren omtrent, het bezoek, dat
de „heer Meisner des nachts ten huize van
den overste had gebracht. Daarna werd
afgesproken, dat de oppasser in den loop
van den dag bii Festenrath zou komen, ten
einde monsters van zijn linnen waren voor
zyn chef te halen. Op deze wijze kon er
contact tusschen hen beiden bly ven bestaan,
zonder dat dit argwaan zou verwekken.
Het was negen uur in den morgen, toen,
de kapitein zich op den terugweg naar
Vliets huis bevond uiterlijk zeer kalm, doch
innerlijk ten zeerste gespannen, hoe of Vliet'
hem zou ontvangen. Hij zag al vanuit de
verte, dat men hem in de gelagkamer be
merkte, waar verscheidene personen ver
zameld schenen te zijn. Maar pas, toen de
kapitein vlak bij was gekomen, verscheen
Vliet haastig op den drempel en riep met
goed geveinsde verbazing „Maar waar hebt
u toch gezeten U hebt ons een Jeelijke
schrik op het lijf gejaagd Wij hebben
alles doorzicht om u te vinden en ook al
iemand naar de stad gezond m."
(Wordt vervolgd;
Richter's Praecision
Passerdoosen,