gen zijr meest bij suppletoire begrootingen tot
stand gebracht.
„Ik meende dat naar de Koog een fietspad
zou worden aangelegd.Dat is ook noodig," meent
de heer Kikkert.
De voorzitterVreeselijke haast is er niet,
beter is het te wachten tot een compleet plan
netje ontworpen is. Als de boel voor elkaar is
en de kosten niet veel bedragen, zullen B en W
beslissen.
Gaat het met grooter kosten gepaard, dan
zullen we in de volgende raad nader beslissen
3 Ontslag directeur-leeraar zeevaart
school.
De heer J. A. Hazewinkel is met ingang van
1 Sept. a.s. benoemd tot leeraar aan de Kweek
school voor de Zeevaart te Amsterdam. De
Minister heeft aan deze benoeming zijn goed
keuring gehecht.
Op voorstel van de voorzitter wordt de heer
Hazewinkel op zijn verzoek eervol ontslag ver
leend met ingang van 1 September a.s.
4 Vergoedingen bijzonder lager onderwijs
Dit punt vervalt, daar de vereischte gegevens
niet alle ter beschikking staan.
4 fl. Opheffing Borgtocht Gemeenteont
vanger.
Nu de Gemeenterekening over 1925 is goed
gekeurd, wordt de borgtocht van onze vroegere
gemeenteontvanger, de heer A. Langeveld,
16 Juni 1925 eervol ontslagen, door de raad
opgeheven.
5 Wijziging besluit aangaan tijdelijke
leening.
De Raad van 23 Oct.'26 machtigde B en W
met 't Bestuur van 't Alg. Weeshuis tegen 4' pet
tot 1 Juli '27 een leening aan te gaan van
hoogstens f 22000.- om daaruit te bestijden een
deel der kosten van de bouw eener bijz. 1. school
te Oosterend, bouw van een pakhuis en aanleg
van een weg achter Oudeschild. Door verschil
lende omstandigheden is aan het voornemen
om de lecning voor 1 Juli a.s. om te zetten
in een vaste leening van rond f 40.000 geen
gevolg gegeven, waarvoor trouwens te minder
aanleiding bestond, omdat de uitvoering der
werken vertraging heeft ondervonden en aan
het volle bedrag geen behoefte bestond. Opdat
B en W voldoende gelegenheid zullen hebben
de leening voor te bereiden, stellen zij de raad
voor de datum van 1 Juli 1927 te verschuiven
naar 1 Januari 1928.
De raad gaat er onmiddellijk mee accoord.
6 Vernieuwing hauenhoofd te Oudeschild
Door de Rijkswaterstaat zijn toegezonden
de plannen voor het bouwen van een nieuw
noordelijk havenhoofd voor de haven bij
Oudeschild. Door de bouw van dit havenhoofd
zal 'n zeer gewenschte verruiming van de haven
ingang verkregen worden en daarmede
zal tevens bereikt worden, dat het wier, waar
van veel hinder wordt ondervonden, aanzienlijk
zal verminderen.
Het plan is voorts zoodanig ontworpen, dat
het havenhoofd zal passen, zoowel in het
ontwerp plan voor uitbreiding van de haven
buitendijks als in dat voor een uitbreiding
binnendijks.
De kosten zijn aanvankelijk geraamd op
f 108.000 doch later van hoogerhand op f 96000
teruggebracht. De ingen'eur is evenwel van
meening, dat laatstgenoemd bedrag wel zal
worden overschreden en geeft daarom in over
weging met een hoogcr bedrag rekening te
houden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 16 der wet
van 17 April 1925 tot overneming van dc
havenwerken beoosten Oudeschild op Texel
in beheer en onderhoud bij het Rijk, zal omtrent
de verdeeling der kosten van werken, als de
onderwerpelijke, tusschen het Rijk, de provincie
en de gemeente telkens een afzonderlijke rege
ling worden getroffen.
Wel weet men het wierbezwaar de laatste
jaren grootendeels te ondervangen door het
gebruik maken van netten hetgeen voor het
Rijk kosten medebrengt, doch ongetwijfeld is
het nieuwe havenhoofd als een belangrijke
verbetering te beschouwen, zoodat het uit dien
hoofde gemotiveerd is, dat door de Gemeente
in de kosten een bijdrage wordt verleend.
De Rijkswaterstaat stelt voor in navolging
van hetgeen bij vroegere buitengewone werken
heeft plaats gevonden één zesde gedeelte der
kosten voor rekening der Gemeente te nemen.
Naar de meening van B en W wordt hierbi.
uit het oog verloren, dat sedert de uitvoering
van de laatste buitengewone werken de situatie
gewijzigd is.
Onder de vroegere regeling was er een ge
meentehaven, in de kosten waarvan door de
Texelsche bevolking werd bijgedragen 1/3 van
de gewone kosten plus haven- en vuurgelden
(te zaïnen overeenkomende met plm. 2/5 van
de gewone kosten) en in de buitengewone kos
ten veelal 1/6 gedeelte thans is het een Rijks
haven en draagt de gemeente Texel bij in het
gewone onderhoud voor 1/4 en in de kosten
voor buitengewone werken tot een nader over
een te kernen gedeelte.
Aldus bezien, kunnen zij het niet logisch
vinden, dat het aandeel in de buitengewone
kosten ook thans op een zesde gedeelte zou
worden bepaald, veeleer zou het aandeel der ge
meente op plm. een tiende gedeelte bepaald
moeten worden.
Evenwel komt het hun voor, dat ook dan van
de gemeente een bijdrage zou worden gevraagd
welke te hoog moet worden geacht. Indien geen
nieuw havenhoofd gemaakt wordt, zullen vri;
belangrijke onderhoudswerken moetei? worden
uitgevoerd, waarvan de kosten voor rekening
van het Rijk komen. Deze kosten zullen echter
achterwege blijven, wanneer een nieuw haven
hoofd gemaakt wordt.
Wanneer zij voorts bedenken, da' de bewo
ners van een eiland als Texel van verschillende
overheidsbemoeiingen bij verre na niet kunnen
profiteeren als de bewoners van het vasteland
en de afkomsten van de veebedrijven in 1925
zoodanig zijn geweest, dat zij zich genoodzaakt
hebben gezien de raad voor te stellen de plaat
selijke inkomstenbelasting met plm. 25 pCt. te
verhoogt n, een verhooging, welke, gelet op de
bedrijfsafkomsten in het loopende jaar, in 1928
gehandhaafd zal moeten worden, dan meenen
zij, wordt door de gemeente Texel, ook wanneer
zij letten op de verhouding, welke bestaat
tusschen de andere Wadden- en de Zuiderzee
eilanden en de aldaar aangetroffen wordende
havens, de billijkheid voldoende betracht, indien
in de kosten voor een twaalfde gedeelte wordt
bijgedragen.
Zij laten dan nog buiten beschouwing, dat
door het nieuwe havenhoofd het Rijk minder
zal hebben uit te geven voor het weghouden
van zeegras uit de haven en dat, naar verwacht
mag worden, ook het uitbaggeren van de haven
met minder kosten gepaard zal gaan.
Zij stellen daarom voor te besluiten in de
kosten van het maken van een nieuw noordelijk
havenhoofd benoorden Oudeschild voor een
twaalfde gedeelte bij te dragen.
Op een kaart, aan de raad ter inzage ver
strekt, is het plan in beeld gebracht.
De heer KikkertIk heb voortaan graag eerder
inzage van dergelijke stukken (prae-adviezen.)
Er zijn leden, die ze nog niet hebben.
De voorzitter stemt dit toe. Ditmaal kwamen
de stukken echter eerst laat in 't bezit van B en W.
Kan 't rijk ons verplichten tot die uitgaaf?,
vraagt de heer de Graaf.
VoorzitterAls we „neen" zeggen krijgen we
die verbetering niet of ze blijft lange tijd uit.
Weth. KeijserWij meenen met een bijdrage
van een twaalfde deel te kunnen volstaan. Hooger
meenen we niet te kunnen gaan.
De heer KikkertHet handenklappen blijft
achterwege, maar overigens gaat het net als
op de markt.
De heer de Graaf betoogt, dat buiten deze
plannen om de mogelijkheid eener schutsluis
blijft bestaan, welke woorden weth. Keijser
onderschrijft.
De raad besluit ten slotte overeenkomstig
prae-advies van B en W.
7 Vaststelling vermenigvuldigingscijfer
gemeentelijke inkomstenbelasting 1927
—1928.
Op de begrooting 1927 is de opbrengst der
plaatselijke inkomstenbelasting geraamd op
f 88300. Hieronder f 7000 voor bestrijding van
werkloosheid. Aangenomen mag worden, dat van
dit bedrag een betrekkelijk klein gedeelte be-
noodigd zal zijn. Daarentegen zal de post „aan
deel der gemeente in de kwade posten der
belastingen" hooger zijn, dan uitgetrokken is.
In verband met een en ander dient volgens B
en W tejworden aangenomen, dat voor 1927 de
upbrengst der inkomstenbelasting plm. f84000,
moet bedragen. Uit de opbrengst over 1926—
1927 zal, omstreeks f 36000 komen ten bate van
het begrootingsjaar 1927, zoodat over 1 Mei 1927
—31 December 1927 f 48000 geheven zou moe
ten worden, over het volle belastingjaar 1927—
1928 derhalve 3:2 maal f48000 dus f72000. Wordt
hiermede volstaan, dan zal over de eerste 4
maanden van 1928 slechts gerekend mogen
worden op een opbrengst van f 72000-f 48000
dus f 24000, d.i, f 12000, minder dan over de
eerste vier maanden van 1927. Het gevolg zou
zijn, dat over 1 Mei 1928—31 December 1928
plm. f 60.000 opgebracht zou moeten worden,
wat neerkomt op f 90.000 over een vol belasting
jaar. Wordt daarentegen voor het met 1 Meijl.
aangevangen belastingjaar uitgegaan van f80.000
dan zal dit bedrag ook voldoende zijn voor het
belastingjaar 1928—1929. B en W nemen hierbij
aan, dat de overige inkomsten in 1928 geen
verandering van ingrijpende beteekenis zullen
ondergaan en de uitgaven-stijging zich hoofd
zakelijk zal bepalen tot de rente en aflossing
op de leening ad f40.000 in de loop dezes jaars
aan te gaan voor schoolbouw, pakhuisbouw en
wegaanleg achter Oudeschild.
Misschien zal men hiertegen willen aanvoeren
dat op deze wijze in 1927 plm. f 8000 wordt
opgebracht ten behoeve van 1928. Daargelaten
nog, dat de belastingp'ichtigen over 1927 profi
teeren van buitengewone werken, in de afge-
loopeu jaren uit de gewone geldmiddelen be
streden, werken dus, waarvoor niet geleend is
en waarvoor de belastingplichtigen over 1927
dus geen rente en aflossing hebben op te bren
gen, zoodat er niets onredelijks in ligt, dat zij
iets reserveeren voor 1928, verliest een derge
lijk argument zijn beteekenis op grond van het
volgende. Volgens de meer normale gang van
zaken zou het batig saldo, waarmede de rekening
over 1926 zal sluiten, overgaan naar de begroo
ting voor 1923. Met het oog op de minder
gunslige uitkomsten der veebediijven in 1926
en de onbekendheid destijds van de totaalcijfers
der belastingkohieren over 1926—1927, meenden
B en W goed te doen van dit batig saldo
f 7200, te bestemmen ten bate van 1927. Nu
over 1926 1927 de belastingopbrengst boven
de raming is uitgegaan, was deze maatregel
niet noodig geweest en meenen zij tot de meer ge
wone gang van zaken met betrekking tot de
bestemming van het batig saldo te moeten
terugkeeren door bij de vaststelling van het
vermcnigvuldigingscijfer voor 19271928 uit
te gaan niet van f 72U00 als benoodigd bedrag
doch van f 80.000.
Bij de vaststelling van bedoeld vermenig-
vuldigingscijfer mag, meenen wij, de volgende
gedachtengang tot leidsnoer worden genomen.
Over 1926—1927 wijzen de kohieren wegens
gemeentelijke inkomstenbelasting etn totaal
bedrag aan van rond f 950C0, bij een to'aal zuiver
inkomen van f 3.700.000. Een iniesteld onderzoek
heeft uitgewezen, dat ruim 400 persOnen met
een vee- of landbouwbedrijf in de aanslag
zijn betrokken met een totaal zuiver inkomen
van ruim f 1 200.000 gemiddeld dus f 3000, per
bedrijf, hetgeen een totale belastingopbrengst
doet vermoeden van f 36000 d f 40.000 Nemen
wij aan, aat de boerenbedrijven in 1926 in totaal
rond f 700.000, netto-winst minder hebben afge
worpen dan in 1925, dan zou door de veehouders
en landbouwer', indien hetzelfde vermenigvul-
digingscijfer van 1,3 gehandhaafd kon worden
plm. 6000 d f 8001 worden opgebracht. Bij een
vermcnigvuldigingscijfer van 1,3 zou dan de
belastingopbrengst ten minste rond f 31000
minder bedragen, derhalve in plaats van f 95000
slechts f 65000.
Het noodig geachte bedrag van f 80.010 zal
dus indien een schatting van f 700000 als
inkomstenderving in de boerenbedrijven over
1926 als juist kan worden aanvaard bereikt
worden bij een vermenigvuldigingscijfer van
f80.000 gedeeld door f65000 maal 1,3 dus 1,6
Aldus stellen B e n VV voor het V.C. voor het
jaar 1927—1928 vast te stellen op 1,6.
De voorzitterDit prae-advies was bijtijds
in uw bezit en ik verwacht, dat het wel tot
eenige op- of aanmerkingen aanleiding zal
geven 't Spijt ons u verhooging der gemeen
telijke inkomstenbelasting te moeten voorstel
len, maar u zult de motieven moeten billijken.
Over 1926-'27 werd naar schatting in het
boerenbedrijf 7 ton minder ontvanger. Het
belastbaar inkomen is daardoor geringer en
daar de inkomsten toch de uitgaven moeten
dekken zal tot heffing van meer belasting moe
ten worden besloten.
De heer PisartKan het ook zijn dat B en \V
wat pessimistisch zijn geweest 't Is nog niet
zoo lang geleden, dat gezegd werd, dat Texel
er zoo goed voorstond, en „'t gouden boltje"
was. Is de toestand nu zoo verslechterd
Misschien kemt er nog wat achterstallige be
lasting binnen. Laat het V.C. 1,3 blijven en
desnoods geld geleend worden, als dat onver
hoopt noodig mocht blijken.
De voorz.Voor de gemeentehuishouding
wordt geen geld geleend. De gewone in
komsten en uitgaven moeten elkaar dekken.
Een leening sluiten we als buitengewone uit
gaven dat noodzakelijk maken.
De heer Kikkert: Een tijdelijke kasleening
kan toch wel gesloten worden
Het spijt me zeer, dat tot belastingverhoo-
ging moet worden besloten, verklaart de. heer
de Graaf. De heer Keesom en ik hebben ons
reeds zoo verzet tegen het V.C. 1,3.
Voor het belastingjaar 1925-'26 wezen de
kohieren der gem. inkomstenbelasting een be
drag aan van f 81000. Hiervan konden de on
inbare posten nog worden afgetrokken. Het
V.C. was toen 1,3.
Het volgend jaar wezen de kohieren'n bedrag
van f 87500 aan en weer was het V.C. 1,3.
Thans noemen de kohieren een bedrag van
f 84000 en nog f 6Q00 oninbare posten Waarom
moet nu het V.C. op 1,6 worden gebracht?
Weth. Keijser veronderstelt, dat de heer de
Graaf door de oninbare posten in de war is
geraakt.
De heer C. Jonker deelt aan de hand der
kohieren op een vraag van de voorz. mede,
dat deze in het belastingjaar 1925-'26een bedrag
van f 87000 aanwezen, en in dat van 1924-'25
f 90,000. Thans is benoodigd f 95,000, waar
aan we zonder verhooging van het V.C. niet
kunnen toekomen.
De heer de Graaf meent, dat die vethooging
ook voor B en W een teleurstelling moet zijn,
doch acht het ongewenscht van die zeven ton
vermindering van inkomsten in het boeren
bedrijf in het openbaar medcdeeling te doen.
De voorzitter ziet daarin geen bezwaar, 't Is
geen feit, dat op zichzelf staat. Ook anderen
zullen een kleiner inkomen hebben. We kwa
men destijds bij een berekening tot een bedrag
van f 835000 minder inkomen over 1926. Blij
kens ons prae-advies zijn we nu zeker sober
in onze berekeningen en zal een V.C. van 1,6
noodig zijn.
De heer de Graaf zegt niet met de heer
Pisart te kunnen meegaan, wanneer hij voor
stelt een leening te sluiten. Ik leg mij neer bij
het voorstel B en W.
De heer PisartIk stel voor er over te stemmen
De voorz.: Goed, maar hoe zullen we aan
geld komen, wanneer geleend moet worden
Weth. Keijser: Wat is nu de kern van uw
betoog, mijnheer Pisart?
Deze herhaalt zijn voorstel.
Weth. Keijser: Zouden wij wel goede huis
vaders zijn, wanneer wij, ziende dat we met
ons budget niet uitkwamen, boven onze stand
gingen leven om straks voor een tekort te
staan Wanneer we zoo voortgaan meer uit
te geven, dan we ontvangen, zal Texel onder
de schuld raken omdat de menschen te kort
belasting betalen.
Hébben we al niet boven onze stand geleefd?
vraagt de heer Pisart. Moesten we niet wat
brzitinigen? Alle dubbeltjes zijn toch weg?
Het spaarpotje van f 900 0 is toch verdwenen?
(interrupties).
Weth. Keijser: Wanneer u zich als raadslid
van de positie der gemeentefinanciën op de
hoogte had gesteld, zou u nergens een potje
van f 90000 gevonden hebben. Er was hoog
stens een overschot van f 63C00. Hoe komt
u aan die potjes? U timmert ze maar.
De voorz Gedane zaken nemen geen keer.
We hebben thans geld noodig. Bij de slechte
stand van het belastbaar inkomen kunnen we
het met een V.C. van 1,3 niet bolwerken.
Leenen is niet geoorloofd, niet gebruikelijk.
De heer Pisart blijft bij zijn voorstel en ver
trouwt, dat er nog wel wat achterstallig be
lastinggeld zal binnenkomen.
De voorz.: We zullen er met het V.C. 1,6
maar net komen. Er zal niet over zijn. Het
volgend jaar gaan we met spoed weer terug
als het kan.
De heer PisartDat is zeer aan te bevelen.
De heer de GraafIk meen, dat we tot de
ontdekking moeten komen, dat dat V.C. ieder
jaar tot onprettige discussies leidt en telkens
een struikelblok is. Toch geloof ik, dat men
het zwarter ziet dan het is.
Ik zou ook nog willen opmerken, dat het
percentage waarmee de aanslagen van inko
mens van f 5700 —8100 toenemen (4,6—4,94) niet
juist is. Het percentage moet voor de hooge
inkomens hooger worden opgevoerd.
Ik onderschrijf deze woorden, zegt Weth.
Keijser, althans wanneer uw getallen juist zijn.
Ze zijn officieel juist, bevestigt de heer de
Graaf.
De heer Jac. Boon zegt het met de heer de
Graaf eens te zijn. Dat V.C. is stellig een
struikelblqk.
Op een Vraag van de heer L. Roeper of alle
inkomens met 25 pet. meer worden belast,
antwoordt de voorz. bevestigend.
De heer A. Boon betoogt, dat bij een con
servatief bestuur de beurs wel dicht kan blij
ven. Wil men echter sociale maatregelen tref
fen, dan is geld vereischt. En dat zal er wel
komen ook, besluit hij, want cr is nog wel.
De meening van de heer L. Roeper als zou
den de boeren door de voorgestelde belasting-
verhooging het meest getroffen worden, wordt
door Weih. Keijser bestreden, daar zij slechts
voor 40 pet. ih de gem. ink. belasting bij
dragen.
Op een vraag van de heer de Graaf deelt
weth. Keijser mee met boeren hen aan te duiden,
die uit het boerenbedrijf hun inkomsten trek
ken.
Zor der hoofdelijke stemming wordt daarna
besloten overeenkomstig advies van BenW:
8 Vaststelling minimum vetgehalte van
melk.
Door de directeur van de Keuringsdienst
voor waren te Alkmaar, is de aandacht van
B en W er op gevestigd, dat in het .Melkbe-
sluit" wel is bepaald, dat het procentisch vet
gehalte der droogrest niet lager mag zijn dan
24, doch dat bepalingen omtrent het minimum-
vetgehalte niet gemaakt zijn.
Dientengevolge kan onvoldoende worden
opgetreden tegen het in de handel brengen
van consumptiemelk, die,, alreeds arm aan
eiwit en melksuiker, bovendien nog een zeer
laag vetgehalte heeft. Met het oog daarop
beveelt de directeur aan omtrent het vetgehalte
van melk eischen te stellen. Genoemde chef
acht het zeer gewenscht, het verkoopen van
melk met een vetgehalte lager dan 2,75 pet.
te verbieden. Op deze wijze kan worden
voorkomen, dat de vet-arme melk bij voor
keur voor consumptiemelk bestemd wordt
en de betere naar de fabriek gaat. De direc
teur heeft de verzekering gegeven, dat een
dergelijke bepaling soepel zal worden toege
past en dat rekening zal worden gehouden
met de omstandigheden.
Door een der gemeentebesturen in het Keu
ringsdistrict is er de aandacht op gevestigd,
dat het de veehouders op warme dagen met
de beste wil niet altijd mogelijk is zorg te
dragen, dat de te verkoopen melk een vet
gehalte heeft van ten minste 2,75 pet.
In antwoord hierop schreef de directeur o.m.:
Het kan in warme dagen moeilijk zijn aan
het minimumvetgehalte van 2,75 pet. te vol
doen. Daarmede is rekening gehouden, toen
als minimumelsch voor het vetgehalte 2,80 pet
was gesteld.
De soepele toepassing is juist bedoeld met
betrekking tot dergelijke gevallen.
Uw College zal toestemmen, dat het minimum
gehalte niet lager dan 2,75 pet. kan worden
ges:eld, hetgeen al lager is dan de vroegere
eisch in uw gemeente, omdat in normale ge
vallen ruimschoots daaraan kan worden vol
daan. Het moet juist mogelijk zijn te
beletten dat in normale gevallen door
voedering met allerlei minderwaardige voe
dingsmiddelen de hoeveelheid melk maar steeds
kunstmatig wordt opgevoerd ten koste van het
vetgehalte, waardoor aan de consumenten
minderwaardige melk wordt afgeleverd tegen
de volle prijs.
Ook tegen het blijven aanhouden van
koeien, die van nature melk met een te
laag vetgehalte leveren, is de verordening
bedoeld, doch steeds wordt natuurlijk met
de betrokkene overleg gepleegd, voor tot
ingrijpende maatregelen wordt overgegaan.
Ik vertrouw, dat ook uw Raad opgrond
der toegezegde soepele toepassing voldoende
vertrouwen zal hebben in de wijze, waarop
onze dienst verschillende verordeningen en
besluiten toe zal passen, waarbij wij meenen
te kunnen verwijzen naar de richting, waar
in tot nu toe is gewerkt en die juist bij
de opening van het nieuwe laboratorium
zoo treffend veel waardeering bleek te
hebben gevonden.
B en W vonden in het vorenstaande
aanleiding bij de drie zuivelfabrieken in
deze gemeente naar 't vetgehalte een onder
zoek in te stellen en vioegen daartoe een
opgave van het vetgehalte van de verschil
lende partijen melk, ontvangen op een
willekeurige datum in het zomerseizoen en
in het wicterjaargetijde. Deze gegevens zijn
ons welwillend verstrekt en daaruit is ons
gebleken, dat van verreweg de meeste par
tijen melk het vetgehalte zich beweegt
tusschen 3 en 3,5 pCt. en onderscheiden
partijen daar zelfs boven uitgaan. Van de
455 onderzochte monsters bevatten voorts
8 een vetgehalte lager dan '2,75 pCt., vijf
een vetgehalte van 2,75 pCt., terwijl van
43 partjjen het vetgehalte schommelt
tusschen 2,75 pCt. en 3 pCt.
B en W meenen uit een en ander de
conclusie te mogen trekken, dat opneming
in de keuringsverordening van een bepaling
als door de Directeur van de keurings
dienst bedoeld, aanbeveling verdient.
Dientengevolge stellen B en W voor aan
H.M. de Koningin te verzoeken toe te staan,
dat in de keuringsverordening door de
gemeente Texel wordt opgenomen de be
paling, dat het verboden is melk te ver
koopen met 'n vetgehalte lager dan 2,75 pCt.
De heer de Graaf zal gaarne zien dat het
vetgehalte wordt vastgesteld in overeen
stemming met dat, door Helder bepaald.
De voorzitter antwoordt, dat hiermee
rekening wordt gehouden. Iets nieuws is
er in het vaststellen van het vetgehalte
niet. Het is overal gebruikelijk.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke
stemming aanvaard.
9 Financieele regelingen dienst 1926.
De raad hecht zijn goedkeuring aan eenige
ovei schrij vingen, welke in het totaal bedrag
geen wijziging breogen.
In de vorige zitting stelden B en W voor
geen adhaesie te betuigen aan het adres
van de „Federatie van Ver. voor Zieken-
hu is verpleging en Ziekenzorg in Nederland"
waarin deze de minister verzocht de ver-
pleegkosten in Acad. Ziekenhuizen niet te
verhoogen.
De raad besloot zijn oordeel op te schor
ten opdat ieder zich licht kon opsteken.
De voorzHeeft iemand zich in dezen
verdienstelijk gemaakt? Niemand? Dan
zullen we de zeak als afgedaan beschou
wen en hieruit opmaken, dat u met ons
voorstel accoord gaat.