gen zijr meest bij suppletoire begrootingen tot stand gebracht. „Ik meende dat naar de Koog een fietspad zou worden aangelegd.Dat is ook noodig," meent de heer Kikkert. De voorzitterVreeselijke haast is er niet, beter is het te wachten tot een compleet plan netje ontworpen is. Als de boel voor elkaar is en de kosten niet veel bedragen, zullen B en W beslissen. Gaat het met grooter kosten gepaard, dan zullen we in de volgende raad nader beslissen 3 Ontslag directeur-leeraar zeevaart school. De heer J. A. Hazewinkel is met ingang van 1 Sept. a.s. benoemd tot leeraar aan de Kweek school voor de Zeevaart te Amsterdam. De Minister heeft aan deze benoeming zijn goed keuring gehecht. Op voorstel van de voorzitter wordt de heer Hazewinkel op zijn verzoek eervol ontslag ver leend met ingang van 1 September a.s. 4 Vergoedingen bijzonder lager onderwijs Dit punt vervalt, daar de vereischte gegevens niet alle ter beschikking staan. 4 fl. Opheffing Borgtocht Gemeenteont vanger. Nu de Gemeenterekening over 1925 is goed gekeurd, wordt de borgtocht van onze vroegere gemeenteontvanger, de heer A. Langeveld, 16 Juni 1925 eervol ontslagen, door de raad opgeheven. 5 Wijziging besluit aangaan tijdelijke leening. De Raad van 23 Oct.'26 machtigde B en W met 't Bestuur van 't Alg. Weeshuis tegen 4' pet tot 1 Juli '27 een leening aan te gaan van hoogstens f 22000.- om daaruit te bestijden een deel der kosten van de bouw eener bijz. 1. school te Oosterend, bouw van een pakhuis en aanleg van een weg achter Oudeschild. Door verschil lende omstandigheden is aan het voornemen om de lecning voor 1 Juli a.s. om te zetten in een vaste leening van rond f 40.000 geen gevolg gegeven, waarvoor trouwens te minder aanleiding bestond, omdat de uitvoering der werken vertraging heeft ondervonden en aan het volle bedrag geen behoefte bestond. Opdat B en W voldoende gelegenheid zullen hebben de leening voor te bereiden, stellen zij de raad voor de datum van 1 Juli 1927 te verschuiven naar 1 Januari 1928. De raad gaat er onmiddellijk mee accoord. 6 Vernieuwing hauenhoofd te Oudeschild Door de Rijkswaterstaat zijn toegezonden de plannen voor het bouwen van een nieuw noordelijk havenhoofd voor de haven bij Oudeschild. Door de bouw van dit havenhoofd zal 'n zeer gewenschte verruiming van de haven ingang verkregen worden en daarmede zal tevens bereikt worden, dat het wier, waar van veel hinder wordt ondervonden, aanzienlijk zal verminderen. Het plan is voorts zoodanig ontworpen, dat het havenhoofd zal passen, zoowel in het ontwerp plan voor uitbreiding van de haven buitendijks als in dat voor een uitbreiding binnendijks. De kosten zijn aanvankelijk geraamd op f 108.000 doch later van hoogerhand op f 96000 teruggebracht. De ingen'eur is evenwel van meening, dat laatstgenoemd bedrag wel zal worden overschreden en geeft daarom in over weging met een hoogcr bedrag rekening te houden. Ingevolge het bepaalde in artikel 16 der wet van 17 April 1925 tot overneming van dc havenwerken beoosten Oudeschild op Texel in beheer en onderhoud bij het Rijk, zal omtrent de verdeeling der kosten van werken, als de onderwerpelijke, tusschen het Rijk, de provincie en de gemeente telkens een afzonderlijke rege ling worden getroffen. Wel weet men het wierbezwaar de laatste jaren grootendeels te ondervangen door het gebruik maken van netten hetgeen voor het Rijk kosten medebrengt, doch ongetwijfeld is het nieuwe havenhoofd als een belangrijke verbetering te beschouwen, zoodat het uit dien hoofde gemotiveerd is, dat door de Gemeente in de kosten een bijdrage wordt verleend. De Rijkswaterstaat stelt voor in navolging van hetgeen bij vroegere buitengewone werken heeft plaats gevonden één zesde gedeelte der kosten voor rekening der Gemeente te nemen. Naar de meening van B en W wordt hierbi. uit het oog verloren, dat sedert de uitvoering van de laatste buitengewone werken de situatie gewijzigd is. Onder de vroegere regeling was er een ge meentehaven, in de kosten waarvan door de Texelsche bevolking werd bijgedragen 1/3 van de gewone kosten plus haven- en vuurgelden (te zaïnen overeenkomende met plm. 2/5 van de gewone kosten) en in de buitengewone kos ten veelal 1/6 gedeelte thans is het een Rijks haven en draagt de gemeente Texel bij in het gewone onderhoud voor 1/4 en in de kosten voor buitengewone werken tot een nader over een te kernen gedeelte. Aldus bezien, kunnen zij het niet logisch vinden, dat het aandeel in de buitengewone kosten ook thans op een zesde gedeelte zou worden bepaald, veeleer zou het aandeel der ge meente op plm. een tiende gedeelte bepaald moeten worden. Evenwel komt het hun voor, dat ook dan van de gemeente een bijdrage zou worden gevraagd welke te hoog moet worden geacht. Indien geen nieuw havenhoofd gemaakt wordt, zullen vri; belangrijke onderhoudswerken moetei? worden uitgevoerd, waarvan de kosten voor rekening van het Rijk komen. Deze kosten zullen echter achterwege blijven, wanneer een nieuw haven hoofd gemaakt wordt. Wanneer zij voorts bedenken, da' de bewo ners van een eiland als Texel van verschillende overheidsbemoeiingen bij verre na niet kunnen profiteeren als de bewoners van het vasteland en de afkomsten van de veebedrijven in 1925 zoodanig zijn geweest, dat zij zich genoodzaakt hebben gezien de raad voor te stellen de plaat selijke inkomstenbelasting met plm. 25 pCt. te verhoogt n, een verhooging, welke, gelet op de bedrijfsafkomsten in het loopende jaar, in 1928 gehandhaafd zal moeten worden, dan meenen zij, wordt door de gemeente Texel, ook wanneer zij letten op de verhouding, welke bestaat tusschen de andere Wadden- en de Zuiderzee eilanden en de aldaar aangetroffen wordende havens, de billijkheid voldoende betracht, indien in de kosten voor een twaalfde gedeelte wordt bijgedragen. Zij laten dan nog buiten beschouwing, dat door het nieuwe havenhoofd het Rijk minder zal hebben uit te geven voor het weghouden van zeegras uit de haven en dat, naar verwacht mag worden, ook het uitbaggeren van de haven met minder kosten gepaard zal gaan. Zij stellen daarom voor te besluiten in de kosten van het maken van een nieuw noordelijk havenhoofd benoorden Oudeschild voor een twaalfde gedeelte bij te dragen. Op een kaart, aan de raad ter inzage ver strekt, is het plan in beeld gebracht. De heer KikkertIk heb voortaan graag eerder inzage van dergelijke stukken (prae-adviezen.) Er zijn leden, die ze nog niet hebben. De voorzitter stemt dit toe. Ditmaal kwamen de stukken echter eerst laat in 't bezit van B en W. Kan 't rijk ons verplichten tot die uitgaaf?, vraagt de heer de Graaf. VoorzitterAls we „neen" zeggen krijgen we die verbetering niet of ze blijft lange tijd uit. Weth. KeijserWij meenen met een bijdrage van een twaalfde deel te kunnen volstaan. Hooger meenen we niet te kunnen gaan. De heer KikkertHet handenklappen blijft achterwege, maar overigens gaat het net als op de markt. De heer de Graaf betoogt, dat buiten deze plannen om de mogelijkheid eener schutsluis blijft bestaan, welke woorden weth. Keijser onderschrijft. De raad besluit ten slotte overeenkomstig prae-advies van B en W. 7 Vaststelling vermenigvuldigingscijfer gemeentelijke inkomstenbelasting 1927 —1928. Op de begrooting 1927 is de opbrengst der plaatselijke inkomstenbelasting geraamd op f 88300. Hieronder f 7000 voor bestrijding van werkloosheid. Aangenomen mag worden, dat van dit bedrag een betrekkelijk klein gedeelte be- noodigd zal zijn. Daarentegen zal de post „aan deel der gemeente in de kwade posten der belastingen" hooger zijn, dan uitgetrokken is. In verband met een en ander dient volgens B en W tejworden aangenomen, dat voor 1927 de upbrengst der inkomstenbelasting plm. f84000, moet bedragen. Uit de opbrengst over 1926— 1927 zal, omstreeks f 36000 komen ten bate van het begrootingsjaar 1927, zoodat over 1 Mei 1927 —31 December 1927 f 48000 geheven zou moe ten worden, over het volle belastingjaar 1927— 1928 derhalve 3:2 maal f48000 dus f72000. Wordt hiermede volstaan, dan zal over de eerste 4 maanden van 1928 slechts gerekend mogen worden op een opbrengst van f 72000-f 48000 dus f 24000, d.i, f 12000, minder dan over de eerste vier maanden van 1927. Het gevolg zou zijn, dat over 1 Mei 1928—31 December 1928 plm. f 60.000 opgebracht zou moeten worden, wat neerkomt op f 90.000 over een vol belasting jaar. Wordt daarentegen voor het met 1 Meijl. aangevangen belastingjaar uitgegaan van f80.000 dan zal dit bedrag ook voldoende zijn voor het belastingjaar 1928—1929. B en W nemen hierbij aan, dat de overige inkomsten in 1928 geen verandering van ingrijpende beteekenis zullen ondergaan en de uitgaven-stijging zich hoofd zakelijk zal bepalen tot de rente en aflossing op de leening ad f40.000 in de loop dezes jaars aan te gaan voor schoolbouw, pakhuisbouw en wegaanleg achter Oudeschild. Misschien zal men hiertegen willen aanvoeren dat op deze wijze in 1927 plm. f 8000 wordt opgebracht ten behoeve van 1928. Daargelaten nog, dat de belastingp'ichtigen over 1927 profi teeren van buitengewone werken, in de afge- loopeu jaren uit de gewone geldmiddelen be streden, werken dus, waarvoor niet geleend is en waarvoor de belastingplichtigen over 1927 dus geen rente en aflossing hebben op te bren gen, zoodat er niets onredelijks in ligt, dat zij iets reserveeren voor 1928, verliest een derge lijk argument zijn beteekenis op grond van het volgende. Volgens de meer normale gang van zaken zou het batig saldo, waarmede de rekening over 1926 zal sluiten, overgaan naar de begroo ting voor 1923. Met het oog op de minder gunslige uitkomsten der veebediijven in 1926 en de onbekendheid destijds van de totaalcijfers der belastingkohieren over 1926—1927, meenden B en W goed te doen van dit batig saldo f 7200, te bestemmen ten bate van 1927. Nu over 1926 1927 de belastingopbrengst boven de raming is uitgegaan, was deze maatregel niet noodig geweest en meenen zij tot de meer ge wone gang van zaken met betrekking tot de bestemming van het batig saldo te moeten terugkeeren door bij de vaststelling van het vermcnigvuldigingscijfer voor 19271928 uit te gaan niet van f 72U00 als benoodigd bedrag doch van f 80.000. Bij de vaststelling van bedoeld vermenig- vuldigingscijfer mag, meenen wij, de volgende gedachtengang tot leidsnoer worden genomen. Over 1926—1927 wijzen de kohieren wegens gemeentelijke inkomstenbelasting etn totaal bedrag aan van rond f 950C0, bij een to'aal zuiver inkomen van f 3.700.000. Een iniesteld onderzoek heeft uitgewezen, dat ruim 400 persOnen met een vee- of landbouwbedrijf in de aanslag zijn betrokken met een totaal zuiver inkomen van ruim f 1 200.000 gemiddeld dus f 3000, per bedrijf, hetgeen een totale belastingopbrengst doet vermoeden van f 36000 d f 40.000 Nemen wij aan, aat de boerenbedrijven in 1926 in totaal rond f 700.000, netto-winst minder hebben afge worpen dan in 1925, dan zou door de veehouders en landbouwer', indien hetzelfde vermenigvul- digingscijfer van 1,3 gehandhaafd kon worden plm. 6000 d f 8001 worden opgebracht. Bij een vermcnigvuldigingscijfer van 1,3 zou dan de belastingopbrengst ten minste rond f 31000 minder bedragen, derhalve in plaats van f 95000 slechts f 65000. Het noodig geachte bedrag van f 80.010 zal dus indien een schatting van f 700000 als inkomstenderving in de boerenbedrijven over 1926 als juist kan worden aanvaard bereikt worden bij een vermenigvuldigingscijfer van f80.000 gedeeld door f65000 maal 1,3 dus 1,6 Aldus stellen B e n VV voor het V.C. voor het jaar 1927—1928 vast te stellen op 1,6. De voorzitterDit prae-advies was bijtijds in uw bezit en ik verwacht, dat het wel tot eenige op- of aanmerkingen aanleiding zal geven 't Spijt ons u verhooging der gemeen telijke inkomstenbelasting te moeten voorstel len, maar u zult de motieven moeten billijken. Over 1926-'27 werd naar schatting in het boerenbedrijf 7 ton minder ontvanger. Het belastbaar inkomen is daardoor geringer en daar de inkomsten toch de uitgaven moeten dekken zal tot heffing van meer belasting moe ten worden besloten. De heer PisartKan het ook zijn dat B en \V wat pessimistisch zijn geweest 't Is nog niet zoo lang geleden, dat gezegd werd, dat Texel er zoo goed voorstond, en „'t gouden boltje" was. Is de toestand nu zoo verslechterd Misschien kemt er nog wat achterstallige be lasting binnen. Laat het V.C. 1,3 blijven en desnoods geld geleend worden, als dat onver hoopt noodig mocht blijken. De voorz.Voor de gemeentehuishouding wordt geen geld geleend. De gewone in komsten en uitgaven moeten elkaar dekken. Een leening sluiten we als buitengewone uit gaven dat noodzakelijk maken. De heer Kikkert: Een tijdelijke kasleening kan toch wel gesloten worden Het spijt me zeer, dat tot belastingverhoo- ging moet worden besloten, verklaart de. heer de Graaf. De heer Keesom en ik hebben ons reeds zoo verzet tegen het V.C. 1,3. Voor het belastingjaar 1925-'26 wezen de kohieren der gem. inkomstenbelasting een be drag aan van f 81000. Hiervan konden de on inbare posten nog worden afgetrokken. Het V.C. was toen 1,3. Het volgend jaar wezen de kohieren'n bedrag van f 87500 aan en weer was het V.C. 1,3. Thans noemen de kohieren een bedrag van f 84000 en nog f 6Q00 oninbare posten Waarom moet nu het V.C. op 1,6 worden gebracht? Weth. Keijser veronderstelt, dat de heer de Graaf door de oninbare posten in de war is geraakt. De heer C. Jonker deelt aan de hand der kohieren op een vraag van de voorz. mede, dat deze in het belastingjaar 1925-'26een bedrag van f 87000 aanwezen, en in dat van 1924-'25 f 90,000. Thans is benoodigd f 95,000, waar aan we zonder verhooging van het V.C. niet kunnen toekomen. De heer de Graaf meent, dat die vethooging ook voor B en W een teleurstelling moet zijn, doch acht het ongewenscht van die zeven ton vermindering van inkomsten in het boeren bedrijf in het openbaar medcdeeling te doen. De voorzitter ziet daarin geen bezwaar, 't Is geen feit, dat op zichzelf staat. Ook anderen zullen een kleiner inkomen hebben. We kwa men destijds bij een berekening tot een bedrag van f 835000 minder inkomen over 1926. Blij kens ons prae-advies zijn we nu zeker sober in onze berekeningen en zal een V.C. van 1,6 noodig zijn. De heer de Graaf zegt niet met de heer Pisart te kunnen meegaan, wanneer hij voor stelt een leening te sluiten. Ik leg mij neer bij het voorstel B en W. De heer PisartIk stel voor er over te stemmen De voorz.: Goed, maar hoe zullen we aan geld komen, wanneer geleend moet worden Weth. Keijser: Wat is nu de kern van uw betoog, mijnheer Pisart? Deze herhaalt zijn voorstel. Weth. Keijser: Zouden wij wel goede huis vaders zijn, wanneer wij, ziende dat we met ons budget niet uitkwamen, boven onze stand gingen leven om straks voor een tekort te staan Wanneer we zoo voortgaan meer uit te geven, dan we ontvangen, zal Texel onder de schuld raken omdat de menschen te kort belasting betalen. Hébben we al niet boven onze stand geleefd? vraagt de heer Pisart. Moesten we niet wat brzitinigen? Alle dubbeltjes zijn toch weg? Het spaarpotje van f 900 0 is toch verdwenen? (interrupties). Weth. Keijser: Wanneer u zich als raadslid van de positie der gemeentefinanciën op de hoogte had gesteld, zou u nergens een potje van f 90000 gevonden hebben. Er was hoog stens een overschot van f 63C00. Hoe komt u aan die potjes? U timmert ze maar. De voorz Gedane zaken nemen geen keer. We hebben thans geld noodig. Bij de slechte stand van het belastbaar inkomen kunnen we het met een V.C. van 1,3 niet bolwerken. Leenen is niet geoorloofd, niet gebruikelijk. De heer Pisart blijft bij zijn voorstel en ver trouwt, dat er nog wel wat achterstallig be lastinggeld zal binnenkomen. De voorz.: We zullen er met het V.C. 1,6 maar net komen. Er zal niet over zijn. Het volgend jaar gaan we met spoed weer terug als het kan. De heer PisartDat is zeer aan te bevelen. De heer de GraafIk meen, dat we tot de ontdekking moeten komen, dat dat V.C. ieder jaar tot onprettige discussies leidt en telkens een struikelblok is. Toch geloof ik, dat men het zwarter ziet dan het is. Ik zou ook nog willen opmerken, dat het percentage waarmee de aanslagen van inko mens van f 5700 —8100 toenemen (4,6—4,94) niet juist is. Het percentage moet voor de hooge inkomens hooger worden opgevoerd. Ik onderschrijf deze woorden, zegt Weth. Keijser, althans wanneer uw getallen juist zijn. Ze zijn officieel juist, bevestigt de heer de Graaf. De heer Jac. Boon zegt het met de heer de Graaf eens te zijn. Dat V.C. is stellig een struikelblqk. Op een Vraag van de heer L. Roeper of alle inkomens met 25 pet. meer worden belast, antwoordt de voorz. bevestigend. De heer A. Boon betoogt, dat bij een con servatief bestuur de beurs wel dicht kan blij ven. Wil men echter sociale maatregelen tref fen, dan is geld vereischt. En dat zal er wel komen ook, besluit hij, want cr is nog wel. De meening van de heer L. Roeper als zou den de boeren door de voorgestelde belasting- verhooging het meest getroffen worden, wordt door Weih. Keijser bestreden, daar zij slechts voor 40 pet. ih de gem. ink. belasting bij dragen. Op een vraag van de heer de Graaf deelt weth. Keijser mee met boeren hen aan te duiden, die uit het boerenbedrijf hun inkomsten trek ken. Zor der hoofdelijke stemming wordt daarna besloten overeenkomstig advies van BenW: 8 Vaststelling minimum vetgehalte van melk. Door de directeur van de Keuringsdienst voor waren te Alkmaar, is de aandacht van B en W er op gevestigd, dat in het .Melkbe- sluit" wel is bepaald, dat het procentisch vet gehalte der droogrest niet lager mag zijn dan 24, doch dat bepalingen omtrent het minimum- vetgehalte niet gemaakt zijn. Dientengevolge kan onvoldoende worden opgetreden tegen het in de handel brengen van consumptiemelk, die,, alreeds arm aan eiwit en melksuiker, bovendien nog een zeer laag vetgehalte heeft. Met het oog daarop beveelt de directeur aan omtrent het vetgehalte van melk eischen te stellen. Genoemde chef acht het zeer gewenscht, het verkoopen van melk met een vetgehalte lager dan 2,75 pet. te verbieden. Op deze wijze kan worden voorkomen, dat de vet-arme melk bij voor keur voor consumptiemelk bestemd wordt en de betere naar de fabriek gaat. De direc teur heeft de verzekering gegeven, dat een dergelijke bepaling soepel zal worden toege past en dat rekening zal worden gehouden met de omstandigheden. Door een der gemeentebesturen in het Keu ringsdistrict is er de aandacht op gevestigd, dat het de veehouders op warme dagen met de beste wil niet altijd mogelijk is zorg te dragen, dat de te verkoopen melk een vet gehalte heeft van ten minste 2,75 pet. In antwoord hierop schreef de directeur o.m.: Het kan in warme dagen moeilijk zijn aan het minimumvetgehalte van 2,75 pet. te vol doen. Daarmede is rekening gehouden, toen als minimumelsch voor het vetgehalte 2,80 pet was gesteld. De soepele toepassing is juist bedoeld met betrekking tot dergelijke gevallen. Uw College zal toestemmen, dat het minimum gehalte niet lager dan 2,75 pet. kan worden ges:eld, hetgeen al lager is dan de vroegere eisch in uw gemeente, omdat in normale ge vallen ruimschoots daaraan kan worden vol daan. Het moet juist mogelijk zijn te beletten dat in normale gevallen door voedering met allerlei minderwaardige voe dingsmiddelen de hoeveelheid melk maar steeds kunstmatig wordt opgevoerd ten koste van het vetgehalte, waardoor aan de consumenten minderwaardige melk wordt afgeleverd tegen de volle prijs. Ook tegen het blijven aanhouden van koeien, die van nature melk met een te laag vetgehalte leveren, is de verordening bedoeld, doch steeds wordt natuurlijk met de betrokkene overleg gepleegd, voor tot ingrijpende maatregelen wordt overgegaan. Ik vertrouw, dat ook uw Raad opgrond der toegezegde soepele toepassing voldoende vertrouwen zal hebben in de wijze, waarop onze dienst verschillende verordeningen en besluiten toe zal passen, waarbij wij meenen te kunnen verwijzen naar de richting, waar in tot nu toe is gewerkt en die juist bij de opening van het nieuwe laboratorium zoo treffend veel waardeering bleek te hebben gevonden. B en W vonden in het vorenstaande aanleiding bij de drie zuivelfabrieken in deze gemeente naar 't vetgehalte een onder zoek in te stellen en vioegen daartoe een opgave van het vetgehalte van de verschil lende partijen melk, ontvangen op een willekeurige datum in het zomerseizoen en in het wicterjaargetijde. Deze gegevens zijn ons welwillend verstrekt en daaruit is ons gebleken, dat van verreweg de meeste par tijen melk het vetgehalte zich beweegt tusschen 3 en 3,5 pCt. en onderscheiden partijen daar zelfs boven uitgaan. Van de 455 onderzochte monsters bevatten voorts 8 een vetgehalte lager dan '2,75 pCt., vijf een vetgehalte van 2,75 pCt., terwijl van 43 partjjen het vetgehalte schommelt tusschen 2,75 pCt. en 3 pCt. B en W meenen uit een en ander de conclusie te mogen trekken, dat opneming in de keuringsverordening van een bepaling als door de Directeur van de keurings dienst bedoeld, aanbeveling verdient. Dientengevolge stellen B en W voor aan H.M. de Koningin te verzoeken toe te staan, dat in de keuringsverordening door de gemeente Texel wordt opgenomen de be paling, dat het verboden is melk te ver koopen met 'n vetgehalte lager dan 2,75 pCt. De heer de Graaf zal gaarne zien dat het vetgehalte wordt vastgesteld in overeen stemming met dat, door Helder bepaald. De voorzitter antwoordt, dat hiermee rekening wordt gehouden. Iets nieuws is er in het vaststellen van het vetgehalte niet. Het is overal gebruikelijk. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aanvaard. 9 Financieele regelingen dienst 1926. De raad hecht zijn goedkeuring aan eenige ovei schrij vingen, welke in het totaal bedrag geen wijziging breogen. In de vorige zitting stelden B en W voor geen adhaesie te betuigen aan het adres van de „Federatie van Ver. voor Zieken- hu is verpleging en Ziekenzorg in Nederland" waarin deze de minister verzocht de ver- pleegkosten in Acad. Ziekenhuizen niet te verhoogen. De raad besloot zijn oordeel op te schor ten opdat ieder zich licht kon opsteken. De voorzHeeft iemand zich in dezen verdienstelijk gemaakt? Niemand? Dan zullen we de zeak als afgedaan beschou wen en hieruit opmaken, dat u met ons voorstel accoord gaat.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1927 | | pagina 2