Texelsche Courant van Zaterdag 25 Oct. 1930, HA Pb. BI TWEEDE BLAD Onze Dames- en Heeren- j Confectie s Spoor's gestampte Muisjes Wegen voorheen en thans Texelsche Berichten Gerrit de Wolf. Ik zie handen opgeheven Als in stil en vroom gebed. Ik zie handen saamgeknepen Vol van haat, met bloed besmet. Ik zie handen, jong en krachtig En tot arbeid steeds bereid. Ik zie handen, oud en rimp'lig Vroeg versleten, vóór de tijd. Ik zie handen immer gevend, And'ren dienend tot een kracht. Ik zie handen, altijd nemend Medesleurend, onheilsmacht! Ik zie handen allen zeeg'nend En tot zalven eens gewijd. Ik zie handen, vastgeketend, En voorgoed de vrijheid kwijt. Ik zie handjes, vroolijk spelend, Wonderbaarlijk teer en fijn. Ik zie handjes droevig vragend, Handjes, o, zoo arm en klein. N.Q. door JN. VAN DER PIJL. VII. De mengmolen. Hoe ziet nu de mengmolen er uit en hoe werkt hij? In hoofdvorm is het een ijzeren ge raamte op wielen, voorzien van een trom mel, met een inhoud van 250 L., welke kan ronddraaien en daarbij bewogen wordt door een 4 P.K. benzine-moter. Door middel van een laadbak welke door de motor wordt opgehaald, wordt de trom mel gevuld. Wanneer de trommel gevuld is met steenslag en de teermulsie hieraan is toegevoegd, laat men hem plm. 3 minu ten doordraaien. Daarbij wordt de steen slag met het teerproduct zoo innig met elkaar verbonden, dat geen steenstukje meer te vinden is, dat niet rondom door het emulsie is omhuld. Dit materiaal nu wordt in kipwagentjes gestort en voorts op de verlangde dikte op de weg uitgespreid. Is dit geschied, dan gaat de wals er overheen en wordt de teersteenslag goed in elkaar gedrukt. Ook dient nog te worden vermeld, dat op deze werkwijze plm. 40 M3. steenslag per dag kan worden gemengd, terwijl met dezelfde menschen plm. 7 M3. per dag wordt gemengd zonder mengmolen, het welk dan natuurlijk nog niet zoo goed is behandeld. Dit is dan het werk en de werkwijze van de mengmolen. Onnoodig te vermel den, dat er van dergelijke instrumenten allerwege in gebruik zijn. De wals* Voor het vastwalsen wordt gebruik ge maakt van een Deutz Kemna Dieselmotor- weowals, welke een dienstgewicht heeft van 4500 tot 7000 Kg. Deze wals wordt voortbewogen door een Deutz Diesel- (ruw-olie)motor van 1618 P.K., welke 16 a 18 liter per 8-urige werkdag aan ruwe olie verbruikt. De bediening van de wals is zeer eenvoudig. Veelal kan men een dergelijke motor, wanneer deze koud is, heel moeilijk op gang krijgen. Hierin is echter voorzien door op het frame van de wals een kleine 3 P.K. benzinemotor te plaatsen, welke natuurlijk heel gemak kelijk is aan te slaan. Aan deze kleine motor is een hefboom met rol bevestigd, welke wordt rondgedraaid. Tilt men nu de hefboom op, dan wordt de rol tegen het groote vliegwiel van de walsmotor ge drukt, welke de laatste natuurlijk ook doet ronddraaien en waardoor de groote motor, na in gereedheid te zijn gebracht, op gang komt. Een en ander vraagt de tijd van enkele minuten, om niet te zee gen één minuut. De mechanische stuurinrichting is zoo ingericht, dat men met de motor door middel van een verticaal staande handle de voorrol, terwijl Ide wals stilstaat, in elke stand kan brengen. Hiervan onder vindt men bij het nemen van een andere baan veel gemak. De wals kan op deze manier bijna met duim en vinger worden gestuurd. Hij bezit drie versnellingen vooruit en drie achteruit. Zijn grootste snelheid is 5,5 K.M. per uur en zijn werksnelheid, op de kleinste versnelling, 2,6 K.M. De belasting wordt gevonden door de voor- en achterrol ieder met 800 L., d.i. 800 K.G. water te vullen, tern wijl nog 800 K.G. aan ijzerbrooden voor belasting wordt gebruikt. Aldus in grove trekken de inrichting van de wals. We behoeven hier toch niet op te merken, dat hij rood geschilderd en van een houten kap voorzien is, of schoon wij er wel op mogen wijzen, datj de paarden het op deze kleur zeker niet hebben voorzien. Voerman, wees op uw hoede opdat er geen ongelukken gebeu ren, waarvoor niemand kan instaan. (Slot volgt.) Een dubbelganger. De overleden groote Amerikaansche staatsman Abraham Lincoln heeft een dubbelganger. Het is generaal Bull, die met de vroegere president zoo'n spre- pende gelijkenis vertoont, dat hij alge meen met diens naam aangeduid wordt. We zien hier Lincoln II een andere vete raan uit de vrijheidsoorlog begroeten. Overzicht eierhandel. Roermond. Tengevolge van de steeds afnemende productie liepen de prijzen der versche eieren omhoog. Er worden voor groote eieren prijzen betaald van f810, voor kleine eieren van f57.50; de han del in versche eieren is zeer moeilijk, daar de meeste consumenten deze hooge prij zen niet kunnen betalen. De handel in kalk- en koelhuiseieren is goed en er worden dan ook regelmatig flinke partijen uit de koelhuizen genomen. De aanvoer van eieren bedroeg in de afgeloopen week bij de Coop. Roermond- sche Eiermijn 1.300.000 stuks, waarbij men de volgende prijzen betaalde: kleine eieren 157.50; groote f8—9.80; eendeneieren 17—7.50 per 100 stuks. De Wolveehandel 1622 October. De berichten omtrent de wolveehandel waren wel iets verdeeld. Toch kregen we de indruk, dat de handel over het geheel minder was. Leeuwarden en Leiden waren b.ty. slecht en lager, Zwolle was iets flauwer, evenals als Rotterdam op Maan dag. Ook Groningen was slecht en nau welijks prijshoudend, terwijl Sneek en Utrecht ook slechts van een stugge of trage handel spraken. Dinsdag echter was Rotterdam iets vlugger in omzet, hetgeen op die dag ook het geval was te Purmer- end. gpoor's z w I tV/rs o k'.'k a a s' Een nieuw Verkade-album. Iedere periode brengt haar eigen lief hebberijen mee. Naast veel tijdelijke zijn er echter enkele, die een blijvende en groeiende belangstelling ondervinden; zoo b.v. de interesse voor alles, wat de na tuur betreft. Steeds wordt het getal van hen, die in hun vrije tijd naar buiten trek ken, grooter; telkens verschijnen nieuwe boeken over planten- en dierenleven en zoo verwondert wel niemand de vreugde, waarmee iedere 15 October het verschij nen van een nieuw Verkade-album begroet wordt, der traditie getrouw een on derwerp uit de natuur behandelend. Kan men zich eenvoudiger methode den ken, om zonder veel moeite en kosten in het bezit te komen van een keurig geïllustreerd boekwerk, dan door zich te scharen in de kring van „plaatjesverza melaars" Zoo zal nu in vele dui zenden gezinnen het album „Zeewater- Aquarium en Terrarium" haar intree doen en menigeen boeien door de interessante tekst van A. F. J. Portielje, inspecteur van „Artis". Luister b.v. eens naar de eerste zin „Wanneer we uit de klare dag van de zonnige Artis-tuin in de vestibule hj] linn min mm mm mm mm mm mm mm 10 §j munt uit door pasvorm en mooie kwaliteiten. Prijzen benedeR iedere g concurrentie. ENORME KEUZE. i DEN BURG. hïi min mm mm mm mm mm mm mm mm iü van ons beroemd aquarium aangeland, de breede trappen opgaan, die naar de geheimnisvolle, duistere Groote Zaal voeren, voelen we ons als staande aan de ingang eener vreemde, gansch buiten ons zelf liggende, schoone wereld". Naast de flora en fauna der zee wordt nog een andere groep naar voren ge bracht: die van het „kruipend gediert". Wie krijgt niet de lust, Portielje's aan- wijzigingen, hoe men zelf een terrarium kan houden, onmiddellijk in practijk te brengen, om dagelijks te kunnen gade slaan, wat er omgaat in zoo'n wereldje? We zullen dan iets van de gedragingen dezer dieren gaan begrijpen, terwijl dat gene, wat onverklaarbaar blijft, er ons zeker niet minder om zal boelen. Dit alles geïllustreerd met de prachtig- gekleurde plaatjes van Jac. J. Koeman (te vens samensteller van het album), die er zoo goed de atmosfeer van „onder-water" in wist te brengen, maakt het album tot een welkome aanwinst voor de boeken kast. Als steeds zijn de afbeeldingen weer in offset-druk van de firma L. van Leer en Co., welke evenals de firma Blikman en Sartorius voor 't bindwerk, laat zien, wat met moderne technische middelen bereikt kan worden. Vooral ook de bandteekening is aan trekkelijk en zoo vormt dit album een waardig vervolg op zijn zeventien voor gangers. UIT TEXELS VERLEDEN. Door S. M. v. d. GAL1ËN. „De perij'keïe reize" van twee Texelsche burgemeesters in het jaar 1573. (Vervolg.)- Toen zij allen dan opgeborgen waren in het vooronder, ging er boven hen een klein luikje open en er klonk een stem: „Indien er een van de gevangenen is, die geld heeft, geve het aan mij, want ik ben een gevangen man, evenals gij, gij zult straks geplunderd worden. Ik ben een schipper uit Waterland, zij zijn met mijn schip weggezeild, en als gij geplunderd zijt, vaar ik weer naar land terug". Niemand gaf hem echter zijn geld, daar men dacht, met een vrijbuiter te doen te hebben, wat later maar al te waar bleekte zijn. Kort daarop ging er een groot luik open en de menscnen moesten allen een voor een boven komen, waar zij geplun derd werden. Slechts de allernoodigste kleeren mocht men behouden. De beide burgemeesters mochten hun brieven echter behouden, wat hun niet weinig vreugde gaf, want daarin was toch het doel van hun reis besloten. Daarna moesten allen weer overklimmen in eigen schip, dat nogal lek was, doch, nadat de lekken zoo goed en zoo kwaad als het ging, gestopt waren, voer men weer weg. Eenige tijd later ontmoette men een oorlogsschip, dat de Prinsevlag voerde, en uit de Maasmond kwam. Hier klaagde men zijn nood en de kapitein liet direct de steven wenden om de kapers te achter volgen. Doch het kwam niet tot een ont moeting. Spoedig kwam er een zwaar on weer opzetten, en omdat de nacht in aan tocht was, was men wel genoodzaakt, zoo spoedig mogelijk aan 'land te gaan. De plaats, waar men aan het strand voer, was onbekend, doch een der schellingen ontdekte, dat het niet ver van Terheijden af was en dacht wel, dat er enkele vis- schershuisjes in de buurt zouden staan. Toen men de aangeduide richting insloeg, kwam men enkele visschers tegen, die door Spanjaarden opgejaagd waren. Ver der te gaan, was dus ook niet vertrouwd, zoodat men een hoop helmgras en aange spoeld hout op het strand samenbracht en daar een vuur van maakte, om tenminste tegen de kou beschut te zijn. De volgende morgen liep men 't strand langs naar Scheveningen, waar omheen o vér al wachtposten stonden tegen de Spanjaarden. Het gaf in Scheveningen een opschudding, toen men inde verte 'n troep menschen aan zag komen, waar direct al van verondersteld werd, dat het Spanjaar den waren. Toen men echter dichterbij kwam, werden er van weerszijden twee man afgezonden om te onderhandelenen toen bleek natuurlijk, dat men zich voor niets bezorgd had gemaakt. Men scheidde hier, en de beide Texelsche burgemeesters, Hendrik Albertsz en Kemp Albertsz zet ten hun reis voort naar den Haag. Ze 'hadden geen cent op zak en gingen daar om naar kennissen toe om zoo mogelijk wat geld te leenen, doch niemand was daartoe genegen. Er bleef dus niets an ders over dan door te gaan naar Delft, waar Prins Willem zijn zetel had. De se cretaris der Staten van Holland, Koenraad de Regteren, leende hun hier twaalf gul den en schreef voor hen een request voor de Prins om het voormalig klooster tot weeshuis te mogen inrichten. Omdat de Prins echter juist te Dordrecht was, trok ken zij daarheen en tot hun blijdschap troffen ze hem daar. Echter moesten ze nog een paar dagen op antwooid wach ten, en de twee burgemeesters spraken af, dat Kemp Albertsz naar huis zou gaan om wat geld te halen, terwijl burgemees ter Hendrik Albertsz in Delft op ant woord van de Prins zou wachten. Deze laatste zocht een herberg op en tot zijn overgroote verwondering ontmoette hij de volgende dag op de markt Kemp Albertsz, die om het slechte weer niet was vertrokken. Samen gingen ze nu naar Brielle en toen zij daar aankwamen, was al hun geld 0|), op een enkele stuiver na. Alle mogelijke moeite werd gedaan om aan wat geld te komen, doch niemand wilde helpen. Moe en hongerig liepen zij, twee Texelsche burgemeesters, de stad door en toen zij over een smal brug getje moesten, zonder leuning, tuimelde burgemeester Hendrik Alberts/ er af in een niet diepe, maar toch natte gracht. „Vanitas vanitatum" (ijdelheid der ijdel- heden). Niettemin gingen ze direct een herberg binnen en terwijl ze daar zaten, kwam er een schipper van Oosterend bin nen, die met een laaing turf van Rotter dam kwam. En hiermede daagde ontzet, 'omdat ze met hem naar Texel konden varen, waar ze zonder verdere ongelukken of hindernissen danook aankwamen. (Wordt vervolgd.) TEXELSCHE NOVELLE Een vertelling uit 1867. door D. DEKKER. (Vervolg) De vernietiging van al zijn hoop, door den onverwachten dood van zijn zoon, bracht den armen Gerrit tot vertwijfeling en wat de leeraar, die door moeder en dochter meermalen verzocht werd om met vader te spreken, en dit uit eigen bewe ging zoo dikwijls gedaan had, ook mocht redeneeren, het vermocht niets op het on buigzaam gemoed van den verslagen va der; hij werd gemelijk, onaangenaam in den kring van zijn huisgezin, en van zijn geheele omgeving, waarvan hij vroeger, door zijn vroolijke luim, de ziel was, werd nalatig in het bijwonen van de openbare godsdienstoefeningen, waarvan hij weleer een groot voorstander was en gaf zich ten laatste over aan dronkenschap. O, wat al tranen kostte dat aan de arme moeder. Wat verzwaarde dat de inwen dige smart die zij leed, maar in haar hart opsloot. Hoe smeekte zij haar echtge noot, die slechte levenswijze te verlaten; en, als weleer, een ordelijk huisvader te worden. Hoe innig bad zij God, dat haar Gerrit, tot betere gezindheid mocht komen. Maar helaas, 't scheen of de Voorzie- [nigheid, doof voor haar gebeden, haar geheel had verlaten, haar man holde steeds voort op den ingeslagen slechten weg. III. „Moet je ok wörrne bóltjes, of 'n skootje witte brood of varse beskuutjes? dortien voor 'n dubbeltje," riep 'n vrouw, algemeen bekend onder den naam van „Marijtje uut de wafelesteeg" van huis tot huis, waarvan zij telkens de bovendeur opende; want mijn lezers moeten weten, dat de huisdeuren van de woningen te Oudeschild, in tweeën gescheiden, uit een boven- en onderdeur bestaan. Ze scheen ditmaal niet zeer in den verkoop van het versch gebakken brood te slagen; want langs een geheele rij huizen, klonk haar .vraag of uitroep haar tegen: „vandaag niet". „Nee". „Niet noodig, Ma- rijtje". of iets dergelijks. We zouden haast medelijden met de arme ziel krijgen, want hijgende torste zij de zware mand, met pas gebakken brood, door een hagelwit, „sarvetje" ge dekt, weme zï] zoo even bij den bakker B. op „sliesters" (slijters) geld gehaald, had. Zij toch voorzag, door de kleine winsten, welke dat bedrijf opleverde, in de behoeften van haar en haar ouden zwakken, suffen, stok-dooven „Simen" die enkel door het maken van bloemstok- jes en dergelijken, een zeer gering aan deel van de weinige penningen, voor hun onderhoud benoodigd, aanbracht. Daar gaat de „ouwe ziel". „Nies verkocht", prevelt ze in zichzelf: „van Roelefie of, tuut de kuijerbrèeg an toe." „Ja, 't is ok 'n slechte tied, in zeuve maande gien ien skip strand, weinig visch- fangst, slechte looserij, ik weet niet weer 't na toe moet. (Wordt vervolgd.) HANDEN.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1930 | | pagina 5