Vereeniging voor Bedrijfsvoorlichting voor de Landbouw op Texel. VOEDERBIETEN. Mededeelingen No. 13 Feder< Verl n; E\ M A JC :ocose rHEEKC UTTER! PITMOP III II Veel voer telen op eigen land en daar door de voerrekening laag houden is het streven van iedere grasboer. Een van de artikelen, die zich er extra voor leenen, op kleine oppervlakte veej voedemvaarde te produceeren, is de voerbiet. De tijd- van zaaien nadert, waarom we er wat meer van willen vertellen. De teelt heeft veel voordeelen: Ze geeft hooge opbrengsten van een smake- lijk, goed verteerbaar voer, dat zich de. geheeie winter goed laat bewaren. Het land blijft na voederbieten in eqn goede structuur, 'terwijl een voederbietengewa^ gelegenheid geeft veel vuil op te ruimen. Maar er zijn ook bezwaren. De teelt vraagt heel veel arbeid, goede vochthou-. dende grond, zware bemesting. De vraag, is dan ook menigmaal gesteld, of de grasboer met weinig bouwland niet beter doet voerbieten te koopen en gesteunde graangewassen te telen op zijn stukje pouwland met daarna een stoppelgewas als groenvoer. Uit tal van proeven en berekeningen op dit gebied blijkt, dat we met voeroieten de grootste hoeveelheid droge stof en verteerbaar ruw eiwit kuni- nen voortbrengen per H.A., met de minste risico. In Denemarken teelt men gewei-, dig veel voerbieten. Daar rekent men in de voederrantsoenen met voedereenheden.: 1.1 Kg. dr. s. in alle knolwortelgewassen wordt gelijk gesteld met één voedereen heid. Welnu per H.A. maakt men met voederbieten aan bieten en loof plm, 10.000 voedereenheden. Met voederaardi appelen zal men tot S000 hoogstens ko-. men. Met koolrapen vist niet hooger. Met granen aan korrel en stroo komt men daar lang niet aan toe, en met andere voedergewassen ook niet. De plaatsruimte laat niet toe, dit uit te werken, maar er zijn veèl interessante gegevens over,i waarmee men een rentabiliteitsberekening kan opzetten, die vóór de teelt van voe derbieten pleit, zelfs tegenover ~de ge steunde gewassen. Als voer, vooral voor melkvee, kan men voerbieten onder de saprijke voedersoor* ten zeker in het voorste gelid plaatsen. De Dr. St. bestaat hoofdzakelijk uit ge makkelijk verteerbare suiker. De groote hoeveelheid vocht maakt „open lijf". Al leen moet men als men groote hoe veelheden voert er op bedacht zijn,, dat men steeds voor enkele dagen voor raad in de schuur heeft, waar ze op wat hooger temperatuur komen. Een 40 Kg. voederbieten met de temperatuur even boven het vriespunt, zóó uit de kuil naar de koeienmaag, onttrekt in dat koeienlijf zooveel warmte aan de omgeving, dat de spijsverteringsorganen niet goed meer werken en de boel er half- of heelémaal niet verteerd weer uitkomt, met het an dere verstrekte voer. Te sterke afkoeling' in het lichaam is vooral oorzaak van, spij sverteringsstoomissen. Nu iets over de teelt. RASSEN. Men is gewoon de voerbie ten naar het droge stofgehalte in groe pen onder te brengen. De rassenlijst geeft groep 18, 16, 14 en 1'2 en zegt daarbij, dat deze cijfers aangeven, hoe hoog in gunstige gevallen het droge stofgehalte in de betreffende groep ongeveer ligt. Er komen echter van jaar tot jaar sterke spelingen voor. Men kan wel aannemer^ dat de totale hoeveelheid dr. st. per H.A.. niet zoo erg veel uiteenloopt. Hoe sui- kerrijker de bieten, hoe meer- loof over het algemeen, maar ook hoe meer vertak king, hoe meer schieters en hoe hooger1 eischen aan de grond gesteld worden, vooral wat betreft structuur en zuurgraad: In Denemarken werkt men het meest metj de groep 12. Het lijkt me toe, dat deze groep voor Texel niet algemeen de ver- kieslijkste is. Het vele water vraagt meer arbeid en geeft minder duurzaamheid.. M.i. kiezen wij het best uit groep 14 enl 16. Alleen voor prima gronden uit groep, 18. Maar te allen tijde kiezen we eejn in de rassenlijst genoemde en beschrevene. Van wilde rassen is te weinig bekend.. Raadpleeg dus de rassenlijst. Men ver deelt de bieten ook wel anders. Men spreekt van voersuikerbieten (groep 18), voerbieten en mangels. Dat ziet dan op de groeiwijze. De mangels groeien meer boven op de grond (groep 12 en 14). De andere zitten dieper, weg. Hoe hooger het suikergehalte, hoe dieper ze in de grond staan. Natuurlijk scheelt dit bij 't rooien veel in de arbeid. Dit is echter bij, de keuze niet doorslaggevend. Men moet meer laten spreken de kwestie, dat de die per groeiende alleen geschikt zijn voor land met diepe, losse, kruimelige grond. Goede zavel of niet taaie klei dus. De mangels passen heter op zand- of leemigi grond. GROND. Over het algemeen slaagt de cultuur het best op diep los land, dial; wat humus heeft en 't water goed vast houdt. Een goed gewas bieten verwerkte meer dan 3 millioen Kg. water per H.A., dat is meer dan 300 mM. regenval. Dat krijgen we wel, maar wat raar over 't jaar verdeeld, meestal niet als de bieten het het hardst noodig hebben. Daarom hoo- ren bieten op land, dat het water vast houdt of gemakkelijk opvoert. Bieten houden niet van zure grond. Een pH boven 5,5 is gewenscht. Is de pH lager, dan kan men door stalmest de toe stand verbeteren. VOORVRUCHT EN NATEELT. Vaak achter elkaar bieten telen gaat niet. We krijgen dan last van ziekten. Vooral aal tjesziekte is gevreesd. Men zegt wel: op: hetzelfde land niet meer dan eens in, de vier jaar bieten. Overigens slagen bie ten bijna na elke voorvrucht. Heel goed is land, waar groenbemesting onderge- ploegd is. Dus dan is graan of karwij beste voorvrucht. Bieten op gescheurd land gaat, maar men heeft risico door kans op vreterij. Veel zaad gebruiken is daar gewenscht. Na bieten kan van alles volgen, zelfs slaagt laatgezaaide rogge nog. Door de lange grond bedekking in' de herfst en de diepe beworteling is de structuur van hietenstoppel meest goed. BEMESTING. Bieten en aardappelen zijn de beste gewassen om stalmest tot waarde te brengen, wondt wel eens ge zegd. Inderdaad jijn voederbieten zeer dankbaar voor een zware stalbemesting 30 a 40 duizend K.G. per H.A. met daar naast kunstmest. Een oogst van 100.000 K.G. voerbieten haalt per H.A. zeker 200 K.G. stikstof, 80 fosforzuur en 400 K.G. kali en 60 K.G. kalk uit de grond. Er is dus nogal wat noodig. Nu is het wortelvermogen van bieten groot, vooral voor kali, d.w.z.ze zoeken en nemen de kali gemakkelijk op. Fosfor verhoogt 't suikergehalte. Laat gegeven stalmest werkt vertakking in de hand. Met 't oog op hartrot dat optreedt bij Borium» gebrek is het veilig een deel der stik stof als chili te geven, omdat daar wat borium inzit. Veilig is op gronden, waar men hartrot aantrof, bietenborax te strooien, 30—50 Kg. per H.A. Het chili* bureau nam proeven om na tel gaan, of het eene ras vatbaarder voor hartrot is dan het andere. Het geeft tot conclusie,, dat Eureka en Friesche rijkmaker het sterkst vatbaar zijn, de laagprocentigq gaven de minste aantasting. Een bemes ting met enkel kunstmest kan zeker tot 10 balen stikstof gaan op licht land, eru 6 balen super en 5 a 6 balen kali 40. Op gronden met lage pH geve men in herfst of winter stalmest en gebruike men chili. ZAAIEN: Een lange groeitijd verhoogt de opbrengst. Zoo gezien is vroeg zaaien gewenscht. Maar vroeg zaaien werkt het schieten in de hand. Nu geeft het eene ras veel meer schieters dan het andere. Kies dus een ras (zie rassenlijst), dat weinig schieters geeft en zaai vroeg, maar alleen op droog land met goede structuur. Gebruik 15 a 20 Kg. ontsmet zaad (b.v. droog met U.T. 685, 8 gram per Kg.) VERPLEGING. Soms kan na het zaaien een korst ontstaan op het land, die de jonge plantjes het doorkomen belet., Dan is rollen noodig. Zoodra de rjjen te zien zijn, gaat de schoffelmachine er door. Later, voor het uitdunnen, nog een keer. Daarna uitdunnen en opeen zetten en de rest van de stikstof geven, die soms ook wel in drieën gegeven wordt, wat ik niet noodig acht. Ik meen, dat alle stikstof ineens geen bezwaar heeft, vooral als men lalleen k.a.s. geeft. En nu is het maait zaak, dat de bieten schoon blijven. Nooit veel vuil in bieten, nooit schoffelen met nat weer. Alles wat groeibelemmerend is, werkt schieten in de hand. HET LOOF: Een goede bietenoogst geeft 10 tot 20 duizend kilo loof. Dat is goed voer, als 't niet te vuil is. Het Dr. St. gehalte is 10 a 12 pet. en daarin 14 pet. ruw eiwit. Men kan dus mèt het loof 200 a 300Kg. p. H.A. ruw eiwit ha len. 't Is heel goed „koud" in te kuilen; maar 't best versch op te voeren. HET BEWAREN: Een 'fout in het be waren is dikwijls het te vroeg dekken., (Dit jaar was „te laat" meer de fout). Bieten moeten nooit „warm" liggen. Licht, goed ventileerend dek is in het be gin noodig. Broei is een groot gevaar. Dus pas met de kou het winterdek er op. SPINT OP VRUCHTBOOMEN. Hiervoor helpt bespuiting met vrucht- boomcarb. NIET. Wel minerale olie of Californische pap. Er wordt gewaar schuwd tegen te vroege bespuiting met minerale olie. \ls de knoppen gezwol len zijn en met een groen puntje laten zien is het te vroeg. De knopschubber verstijven dan en knop loopt niet verder uit. Als de knoppen beginnen te openen en de schubben loslaten, is het tijd. BESCHERM UW KOOLPLANTEN. Koolplanten vooral vroege bloem kool worden dikwijls etrg geplaagd door de maden van de koolvlieg witte maden, die zich in de hoofdwortel invre ten. De plant staat te kwijnen en gaat dood. Een koolkraagje om de voet den plant gaat 't euvel tegen. De vlifg kan er dan niet goed bij om eitjes te leggen. Nieuw en ook afdoend is een naf- taline-ringetje om de voet der koolplant misschien helpt ook wat naftalinepoeder. Zeer goed is: Met K) dagen tusschen- ruimte een keer of 4—5 fcij elke koolplant een oplossing van sublimaat 1 op 1500 langsde wortelhals gieten, vier planten! met één liter oplossing (zwaar ver-t gif). Dit helpt ook tegen knolvoet. Ook gaf succes: een vingerhoed vol vrucht- boomcarbolineum op 1 L. water daar 10 planten mee doen om de 10 dagen een keer ot 45. SCHEUREN EN TU1NWALLEN. 't Is ons bij het grondonderzoek geble ken, dat op gescheurde perceelen daar, waar de tuinwallen hadden gelegen of waar ze nog liggen in de nabijheid daarvan de grond meermalen zuurder reageert dan overigens op het perceeL Ook zagen we meermalen aan 't gewas op die plaatsen eigenaardige verschijnse len. Het graan groeit er sprietig qn jjl, grasachtig het doet aan kweek denken. "De blaadjes zijn wat gedraaid en 't ge was kruipt ook eenigszins. En dikwijls ziet men in de blaadjes een eigenaardig gevlekte teekening, geel met groen ge marmerd. Vooral tegen het "licht is het, goed te zien. Dit is het verschijnsel van magnesi.um gebrek, dat zich vooral vertoont op zure grond. En dat komt we) uit, want onder de tuinwal bracht men nooit kalk daar moest de zode taai blijven. Wie op die plaatsen nu groei- afwij kingen opmerkt, als hier beschreven, moet daar magnesiumhoudende zouten strooien. Hij kan magnesiumsulfaat koo pen tegen een 100 Kg. per H.A. Alleen die rand er mee bestrooien. Aan een 20 Kg. heeft men meestal wel genoeg, denk ik. Ik probeerde het vorig jaar en zag in een geval met 10 Kg. magnesiumsul faat op een hoek van plm. 5 are duidelijk resultaat. Als er na 't strooien regen valt, is het in een week merkbaar bijgekleurd. Men kan ook patentkali strooien, waar per 100 Kg. toch ook een 10 Kg. mag nesium inzit, of Dolomietmergel of Silica- kalk. Beter lijkt me nu de oplosbare zouten, :als magnesiumsulfaat of patent kali te nemen en "deze herfst die stukken bij te werken met genoemde kalkmest- stoffen, waarbij men dan twee vliegen in één klap slaat, n.l.: men geeft magne sium en men geeft kalk, wat beide noodig is. KALVEROPFOK. Hier volgt verkort wat het veevoeder bureau N.H. ons hierover zond. 1. Kalf droog wrijven met stroo. 2. Spoedig wat koewarme biest geven (eerste stralen wegmeiken.) 3. De eerste dag 5 maal een beetje. Langzaam in minder keeren meer. Eerste dag 1 tot 1.5 L. Na een week 4—6 L. 4. Het kalf moet graag zijn, ook na het drinken nog. 5. De mest moet regelmatig, ruim af komen, vrij vast en wat taai zijn, bruin geel en niet stinken. 6. Is de mest niet goed, dan minder, of niet meer voeren en wat lauw gekookt water laten drinken. 7. Na 14 dagen een bosje prima hooi ophangen. Opletten, of het herkauwen begint. Anders nog een paar dagen wach ten. 8. 't Best is de kalveren na eenige tijd los in een ruim, droog licht hok te doen|. 9. Na drie weken mengmelk eerste tijd liefst melk van eigen moeder. 10. Men kan na 3 weken ook met on dermelk of karnemelk beginnen. 11. Naast wei geeft men volle melk wel 6 weken. 12. Ondermelk moet men aanzuren. 13. Op elke L. volle melk, die men ver vangt, geeft men }k ons geplet lijnzaad. 14. Dit lijnzaad kan men voor meerdere dagen afwegen en in kokend water wee ken bastdeelen daarna verwijderen. 15. 't Kan ook met vetrijk lijnmeel. 16. Langzaam met een goed kalvermeel beginnen (10 a 12 pet. v.w. eiwit). Er zijn goede mengsels genoeg in de handel. Let op mineralen. 17. Een goed mengsel is: 4 fijn haver meel op 1 vetrijk lijnmeel óf: 100 lijn meel, 100 sesam, 400 havermeel, 100 maismeel, 300 gerst. 18. Geef een goede weide, maar in 't begin 's nachts binnen. 19. Wees dan voorzichtig met voeren, 't „Lal" schijnt een gevolg van te veel eiwit en mineraalstoornissen. Dat komt door 't jonge gras plus veel eiwitrjjk voer. 20.' Ook al geeft u ondermelk, houdt toch vol tot plm. 2 maaniden, 1 L. volle; melk per dag. E. v.d. BAN. ONDERMELK De ondermelk is voor veevoer waan f 1.08 per 100 L., berekend naar de prjj van een krachtvoedermengsel met dezeji de^ voederwaarde (7.9 Kg. roggemeel 5-8 Kg. grondnotenmeel). TULPEN-VUUR. De P. D. raadt aan alle tulpen te spuiten tegen vuur met O.B. 72 08t of Shirlan A.G. 1.2 pet. of Tulisan 0.8 Dct.. enkele malen vóór en na debta met tusschenruimte van 14 dagen. Me verspuit 3 L. per bed, als de planten v in het blad staan. Vroege iets minder geschild Huwelijk -ijjescliild Thuis Hi Oi AMONNIAKSTIKSTOF SLAKKENMEEL. ONDER ONDER Huwelijk norgens H.Johar Benningt Den HO' DNDfcT oosterbu Den Burg- Huwelijk de R.K Er is een brochure verschenen van te Slakkenmeelbureau, waarin tal van pree ven besproken worden, waarbij me trachtte na te gaan of gelijktijdig gebnii van slakkenmeel en ammoniakmeststoffa geen stikstofverlies - tengevolge heeft - zooals toch algemeen wordt aangenomen De eind-conclusie luidt: Bij de bemesting van een perceel gn> land met Thomasslakkenmeel en met au moniakhoudende meststoffen {stalmest ier, zwavelzure ammoniak) behoeft ma geen rekening te houden met de vraag,ol slakkenmeel amm. verlies veroorzaken kat Men kan gerust slakkenmeel en ammo niakhoudende meststoffen vlak na elkau uitstrooien en het maakt daarbij niet uil of men eerst het slakkenmeel strooit a dan de ammoniakh. mest, of dat men om gekeerd handelt. hope huwc hun herd' Oudi Onder kwenscl die wi antwoo aats on. Do SCHURFT BIJ HET VEE. (Vervolg). Welke zijn nu de verschijnselen bij de» z.iekte? Door het steken en graven der mijtei zien we roodheid van de huid optreden, dus ontsteking; ook het speeksel de schurftmijten heeft hierop invloed. Naai: ontsteking der huid zien we op de duur verdikkingen met plooien en kloven op-rP Dondt Sprekei Aanvan Opgave 'OOR jEMBEF ttACROC SPRITS treden, terwijl het haar uitvalt. Op dt bodem van deze kloven is het vochtig) ook kan men daar bloedingen aantreffen, terwijl er nu ook spoedig korsten te zien zijn. Een heel typisch verschijnsel is hei jeukgevoel, dat bij deze ziekte optreedt Jpc 's nachts is dit erger dan op de dag, ter- LI Cv wijl ook de plaats van het lijden hierop van invloed, is. De dieren zijn onrustig, vermag^pen, soms treden spijsverteiings- stoornissen op. Om met zekerheid te kunnen zeggen, dat we met schurft te doen hebben, dient de deskundige de schurftmijt te hebben gevonden. Dit geschiedt door enkele kors< ten van het aangetaste dier te verzamel len en deze korsten na een bepaalde be handeling, onder een microscoop te be kijken. Nu is het niet altijd mogelijk om deze parasiet aan te toonen. Bij koud weer en bij regen b.v. kruipen de para sieten diep weg, terwijl ze bij warm weer veel meer aan de oppen'lakte der aange' taste huid te vinden zijn. Toch is hel doorgaans, na geduldig zoeken, mogelijl de ziekte met zekerheid vast te stellen, Wanneer men dus weet, dat er inder- BRILLEN daad schurft in 't spel' is, doet men ven standig de adviezen van de die re nart! nauwkeurig op te volgen. Aangetaste die ren dient men zoo mogelijk te isoleeren, te scheren, liefst in een afgesloten ruim te, zoodat men de haren gemakkelijk kan verzamelen en daarna verbranden. Na tuurlijk kan bij geschoren dieren het me dicament beter inwerken, terwijl men ei lang niet zooveel van noodig heeft als bi) niet-geschoren dieren. Scheert men- de dieren buiten, dan 't liefst uit de wind, opdat men ook hier de haren kan ver zamelen en verbranden. Zijn de dieren één keer geschoren, dan wordt het medi cament toegepast. Doorgaans dient me" de behandeling enkele malen te herhalen Het is verder zeer gewenscht de stand plaatsen der dieren te ontsmetten, terwijl koeiendekken, touwwerk, enz., hiervoor vanzelfsprekend ook in aanmerking ko men. Men bestrijdt de ziekte tegenwoor dig ook door middel van de z.g. gaska mers, waarbij de dieren in een afgesloten ruimte worden geplaatst met het hoofd er buiten, dat natuurlijk apart met een medicament behandeld moet worden. Een dergelijke behandeling is afdoende, ech ter kleven er ook bezwaren aan. Zoo heen men al of niet verplaatsbare installaties noodig, met personeel, dat met de be handeling geheel op de hoogte is. Verder zijn dergelijke inrichtingen alleen ren dabel, wanneer de ziekte zich op uitge breide schaal voordoet. Voor Texel is daarom een medicamenteuze behandeling te prefereeren. N- norden larometi lijkers,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1939 | | pagina 2