TWEEDE BLAD TEXELSCHE COURANT HACHELIJKE AVONTUREN OP ZEE. MOBILISATIE-KRABBELS. Zaterdag 23 Sept. 1939 VAN EEN TEXELAAR. MIJNEN EN VREEMDE OORLOOSSCIEPEN. In een. vorig nummer gaen wij van de hand van de heer Jurr. leumkes een artikeltje over het mijnengvaar in de jaren 19141918 en later. )ok de heer Joh. Parlevliet, die sedert ve» jaren Texe laar is, maar in de visschesplaats Kat wijk aan Zee werd geboren kan over de mijnenmisère menig woordji meespreken, ja, hij heeft zelfs de grooste veschrik- king meegemaakt. De logge, waarop hij voer, werd door een mijn jetroffen en zonk in een halve minuut, tegen van de veertien opvarenden vonden een graf in de golven. Het is ongeveer 20 jaar geleden, dat die ramp plaats had, maar d herinnering daaraan zal voor hem noit vervagen. En vooral in deze dagen van nieuwe rouw en angst kan het nit anders of de herinnering aan zulk en vreeselijke gebeurtenis dringt zich wer scherper naar voren. We hebben een praatje getaakt met de heer Parlevliet. Hij wees e* ons in de eerste plaats op, dat de vsschers niet alleen door de mijnen we run belaagd, maar dat ook de oorlogsbodeis hem het vuur na aan de schenen legenZoo stond de bemanning van het -.chip, waar op de heer Parlevliet in de 9rlogsjaren voer, doodsangsten uit, toeneen bewa pende Engelsche treiler met rolle kracht afstoof op het aan het 3- 1M. lange net liggende visschersvaartug De Engelschen riepen os de hef tigste verwijten toe.... we bgrepen er niets van. Het moest een verassing zijn. Een paar uur tevoren lagen ve met ver scheidene schuiten bij elkaar Een an dere Hollander was toen zooonsportief geweest om het net te halo. alvorens een Engelsche visscher daarte gelegen heid te geven, waardoor hij d zaak van zijn buitenlandsche collega dnig in de war schopte. Deze heeft h0 er blijk baar niet bij gelaten. Nadat hij in de richting van de Engelsche kut was ver dwenen ,kwam n.l. de beddde gewa pende treiler in zicht. Deze ;ou op aan wijzing van de gedupeerde Engelsche visscher, „die Hollander een even mo- ||||||lllllllllllllllllllllllll]llllllllliiiil!l!IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII^tlllllllllilll|||||| illlllllilll Mededeelingen llllllllllll llllllllllll van Texels Bioscoop-Teater llllllllllll ||||||iiiiiii!1iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii:!I!iiiiiiiiiiiiii|||||| HET MEISJE UIT HET VERRE tVESTEN. De film speelt in het Weten van de Vereen. Staten, in „het vere westen". Daar leeft een bandiet, Grinjo Ramerez, die de streek terroriseert. Nemand kent hem, want hij bedekt steed; zijn gelaat bij een overval. Jeanette McDonald is in deze film eigenaresse va een groot café chantant. Under valschenaam Sringt Oringo zich bij haar op, zij ;aan van el kander houden, zoo zelfs, daials Jeanet te weet, dat haar geliefde, i gevreesde bandiet Oringo Ramerez is, ij hem niet temin voor de sheriff verbeift. Alles gaat echter niet vaneen leien dakje en er moet nog veel ge feu ren, voor dat het verhaal tot een goe einde kan worden geleid. Ondertusscha heeft men dan van goede zang en muiek kunnen genieten. De pers oordeele over deze film: „De Telegraaf": Een romantisch operette-gegeven, vlot gespetd met zeer goede zang van Jeanette MacJcnald en Nelson Eddy. „Handelsblad: Deze ope rette-film is in vele opzichtn voortref felijk. Ze is onderhoudend en biedt foto grafisch verrassend veel moos. Zij, die van romantiek houden, zullenvan deze rolprent met volle teugen geieten. „Het Volk": Er wordt door Jeanete MacDo- nald en Nelson Eddy gezongn, dat het een lieve lust is. „De Tijd": lit zangspel zal aan de liefhebbers van romantiek veel genot schenken. „Het 'aderland": Een alleraardigste amusementfilm in de beste zin van het woord. Wiezich een keer kostelijk amuseeren wil, moet deze film gaan zien. Illlll« VAN ZON EN MAAI. ëümi MAAN ZON Datum: Op: Onder: G: Onder Z. 24 Sept 17,04 2,27 64 18,55 M. 25 17,28 3,30 6.3 18 53 D. 26 17,49 4.34 6,5 18,50 W27 18,10 5,37 6.5 18,48 D. 28 18,33 6,42 6,5 18.45 V. 29 18,56 7,46 6,51' 18,43 7. 30 19,21 8,52 6,5 18.40 Donderdag 28 Sept.: Volle maan res leeren". Nu zijn er meer hondjes die Fikkie heeten. En de Hollanders lij ken allemaal op elkaar. Het nummer was zeker niet genoteerd en zoo moesten wij er als de eerste de beste Hollander aart gelooven De Engelschen gelastten de schipper het net af te kappen... Wat te doen? Zoo'n net kostte wel f20.000 en de schipper moest zich bij thuiskomst tegen over zijn reeder verantwoorden. De ka nonnen van de aanvaller werden ver raderlijk op de weerlooze Katwijker ge richt. Tijd tot overleg hadden we niet, ver volgde de heer Parlevliet, e.n hoe zeer onze schipper die brutale Engelschen ook verwenscKte, hij had te gehoorzamen en daar ging het net. Uit dankbaarheid werd er gevuurd voor de voormast langs. Wij er vandoor. Maar toen de treiler uit het zicht was verdwenen, fronste de schipper zijn voorhoofd, hij streek eens langs zijn kin en zei vastberaden: „Jongens, we moeten het net op gaan halen". Maar, ja, de jongens, die feitelijk buiten de zaak stonden en maar liefst zoo spoedig mo gelijk naar huis waren gestoomd, waren met hun gedachten meer bij moeder de vrouw, dan bij het in de steek gelaten net. Toen hebben de schipper en ik al leen het schip terug gedirigeerd, de ove rigen weigerden een hand uit te steken. Veel moeite hadden we niet, om het net terug te vinden. Toen we het met z'n tweeën zouden gaan binnenhalen, was er van een vijandelijk schip niets meer te zien. De bemanning was toen minder pessimistisch en tenslotte hielp ze braaf mee. Zoo heeft spr. meer bange uren door leefd. Op een andere reis (men was de misère blijkbaar gauw vergeten) werd onze aandacht getrokken door de merk waardige wijze van manoeuvreeren van een Engelsche kruiser. Dat was in de eerste periode van de zee-oorlog. Van de werkwijze der duikbooten wisten we toen nog niet veel af. Later bleek ons, dat die kruiser zich in bochten wrong om aan de torpedo's van de hem achtervolgende duikboot te ontkomen. Wij voelden ons allesbehalve op ons gemak, toen de krui ser vlak langs ons kwam en tenslotte achter ons bleef liggen. We snapten toen zoo'n beetje, dat er in de buurt een on derzeeër moest varen. Maar wat een schurk, om ons in dit gevaarlijke parket te sleepen. Immers, wanneer de duikboot zou aanvallen, zou hij ons eerst uit de weg moeten ruimen Ook hier zijn we door het oog van een naald gekropen. De Engelschman stoomde na een poosje weer weg, met razende snelheid, en na korte tijd zagen we alleen nog maar een kleine rookpluim aan de horizon. Waarom had de Duitscher ons gespaard Het was oorlog en men lette doorgaans niet op een visschersvaartuig. Het bleek ons later pas, dat de duikboot de krui ser tenslotte niet meer had kunnen vol gen. De duikboot kwam daarop dicht bij ons boven. De commandant vroeg ons, of de kruiser in de grond was ge boord. We moesten hem teleurstellen? Wat het mijnengevaar betreft: Dat viel toen nogal mee, tenminste vergeleken bij wat we nu van de rampen lezen. Er liggen thans niet alleen veel meer losge slagen mijnen en verankerde mijnenvelden dan in de groote porlog, maar ze zijn nu ook grooter en gevaarlijker. Natuur lijk hebben zij toch nog rouw en ver schrikking genoeg gezaaid. Ook het schip, waarop ik voer, is door een mijn uit el kaar geslagen. De Stormvogel, zoo heette de logger, lag bij een vrij ruwe zee op een" 130 K.M. W.N.W. uit de kust. te steken Het weer noopte ons tot rust. Dezerust is ons noodlot geworden. Het was klaar lichte dag. Plots roept een van ons: „Een mijn, links". Deze verschrikte uitroep gaf een ware paniek. Sommige matrozen sprongen hals over kop overboord. An- EEN AVONTUUR 17. „Het monster schrok echter van l.et geluid der kerkklokken. Het werd heel boos en greep een geweldige steen, waar mee het de kerk wilde verwoesten. Maar de beschermende kracht van het kruis, dat boven op de kerktoren stond, was grotei dan de kracht van het naar de onderwe reld verbannen monster. De steen be reikte de kerk niet en viel op grote af stand neer. Daar ligt hij nog". 18. „De monnik poogde het monster deren daarentegen vlogen naar de zeilen om ze bij te zetten. De tijd om nog snel heid te krijgen, zou te kort blijken. Weer anderen snelden met stokken naar bak boord, waar de mijn op de hooge gol ven op ons toedanste, als was het een doodendans, tartend, wetende, dat we niet konden ontkomen. Enkele seconden nog en de mijn zou met zijn vervaar lijk uitstekende „stekels" de wand van ons schip hebben geraakt. Hadden we JOH. PARLEVLIET. een motor gehad, we zouden nog kans hebben gezien te ontkomen, maar men had in die dagen doorgaans slechts de be schikking over zeilen. Door het neven van enkele stukken begon het schip langzaam achteruit te hobbelen. Nog een zucht. Daar heeft de mijn contact met de Stormvogel. De pogingen om hem met stokken af te wenen, liepen op niets uit. De snelheid en de zwaarte van de mijn waren te groot. Wonder boven wonder gebeurde er niets. Maar het zou slechts een uitstel van executie beteekenen. De boot liep steeds nog achteruit en de mijn schuurde daardoor langs de wand van het voorschip en hier kwam het einde..../ De lieer Parlevliet houdt dan even op. Hij kan zich niets meer heriniier.en, van wat er toen gebeurd is.... „Ik kwam met een smak op het dek terecht, sprong weer op, rende naar achter en sprong in zee. In nog ge.n1 dertig seconden verdween de boot in de diepte, door de zuiging alles meenemend, wat in de buurt lag. Van de veertien slaagden er vijf in, aan de zuiging te ontkomen. Eerst moest je je al zwem mende boven z.ien te houden. Na enkel.i minuten kwamen reeds allerlei planken, stukken hout, enz. naar de oppervlakte, Zooals gezegd, was ik op dek neergeko men. Naast me waren de zware dekplan- ken neergevallen, een ondeelbaar oogen- blik na mij. Hoe bestaat het, dat wij er met z'n vijven nog liet leven hebben af gebracht. Voor me lag de schipper. Hij had groote moeite zich boven te houden. Ik had al gauw een flink stuk hout te pakken, maar thij had niets. Tenslotte greep hij in vertwijfeling een stroozak beet. Een stroohalm zou ik kunnen zeg gen, meer waarde kon je daar niet aan hechten, want stroozakken zijn lek en ze kunnen weinig houden. De schjpper was een groote geluksvogel. Hij had een biezondere stroozak te pakken. Een van ons was pas bij de marine vandaan geko men. Hij sliep op een inarinezak. Die zijn goed dicht. Ook de schipper zag de dood Voor oogen. Wanhopig stak hij zijn ar men omhoog, de zak er onder e/i daar begon hij prachtig te drijven. Wat was het geval. De zak deed dienst als een bal lon. Onder elke arm had hij een pracht windzak Een van ons raakte bij ons vandaan Wij voelden ons steeds ellendiger. Niet alleen w.as het Novemberwater zeer koud, maar bovendien hadden we allemaal ver wondingen bekomen. Na een uur pas wer den we door een Scheveningsche logger ontdekt. Alle vier konden we worden op gepikt door een scheepsboot. Dat gebeur de op ongeveer een mijl van de plaats waar de ramp was geschied. Onze schip per werd door een Vlaardingsche logger DE ZOMERVACANTIE. onschadelijk te maken. Maar het lukte |hem niet. Wel wist hij het in het nauw te drijven, maar op het - laatste ogenblik veranderde het zich in een zeemonster om daarop onder te duiken in het diepe water. Daar leeft het nog". Zo eindigde de boswachter zijn ver haal. Natuurlijk geloofden onze vrienden dit wonderlijke verhaal niet, maar de boswachter beweerde verontwaardigd, dat hij het monster zelf had gezien Onze plaatsgenoot de heer Joh. Parlevliet overleefde de ramp op een Katwijker logger, die in Nov. 1919 op 130 K.M. van de Ned. kust dooreen mijn wrerdge troffen. Negen van de veertien opvarenden kwamen om. gered. Groot was de rouw in Katwijk. Sommigen onzer omgekomen jongens wa ren gehuwd. Noordwijk en Katwijk wanen enkele dagen tevoren door stranden en kort daarop door het vergaan van een andere logger in diepe rouw gedompeld en nu trof hen een nieuwe ramp...." Dit kleine visschers wereldje herstelde zich weer na enkele weken, het moest zich wel herstellen, hoe zwaar de slag ook was geweest. En de heer Parlevliet ging na vier weken ook weer aan boord. Ook de schipper. Over het geheel geno men leverde het aanmonsteren van de be manning geen groote moeilijkheden op. Dit was o,a. het gevolg van de aanlokke lijke gages. Behalve een flink loon kreeg men twee pet. van de bruto besomming. Bovendien werden dan nog de vele bie zondere soorten visch onder de beman ning verdeeld en tenslotte ging ieder nog met een vaatje haring huistoe..... Maar dit alles neemt niet weg, dat we ons petje afnemen voor de kranige zee lui, die zich feitelijk door niets laten af schrikken. De heer Parlevliet is een van hen. Zijn vader had in Katwijk een reedcrij. Zijn zoon moest leeren. Halverwege de studies op het gymnasium veranderde die zoon van koers. Hij moest en zou mee naar de zee, die hem ook zeer trok. va ders wil was daartegen niet bestand...... Wij liggen hier in een badplaatsje, „er gens' in Noord-Holland en hebben onze stellingen ingenomen in de duinen, om hen, die daar achter wonen, te bescher men te bewaken Wij zouden ons bad gasten wanen, zoo wij niet in uniform en met helm op, wacht hielden bij de in genieuze oorlogsapparaten, die zware mitrailleurs heeten. Hun grimmige loop naar zee gekeerd en patronen er in. Wii hopen echter, dat we ze nooit zullen ge bruiken. Wij staren over de zee, zien af en toe.een schip voorbijvaren. Een po- litiebootje vaart wat heen en weer om de schepen door het gevaarlijke mijnen veld te brengen. Het strand is stil en ver laten. Veertien dagen terug zag je hier nog enkele badgasten, maar die z.ijn ver trokken en nu Is dat moois alles voor ons. Er zijn jongens bij, die bijna nog nooit de zee gezien hebben. Die zitten uren achtereen te staren. Arie is vanmor gen thuisgekomen van verlof en zit nu nog wat na te droomen over de twee heerlijke dagen, die hij bij moeder de vrouw heeft doorgebracht. Jan is van middag gegaan en Henk gaat de volgende week. Zoo krijgen ze allemaal een beurt. Het zijn allemaal toffe jongens, echte robuste Hollandsche jongens, die een hekel hebben aan „modeldienen", maar een werk verzettendaar sla je van achter over als ze kunnen opschieten met hun meerderen Dat zijn de echte Hol landsche soldaten Arie, de Zaankantier, begint nu los te komen en doet allerlei verhalen over huis en over zijn vrouw. „Nou", zegt de Broeker, „jij heb 't had en wij krijgen het nog, wat u, sergeant?" De zee zingt haar zangerig lied maar voort. Een vlucht scholeksters strijkt voor ons neer op het strand en zoekt naar een versnapering in het altijd woelende water van de Noordzee. Nu ik dit schrijf, 'zakt de zon bijna weg aan de horizon. Een schitterende avond. Arie zegt: „Ik kan me niet begrijpen, dat de menschen nog oorlog voeren. Kijk-es, hoe mooi!" De Westerkim prijkt in rose gloed. Dat zag hij nooit. En zoo is het. Als je de natuur goed op je laat inwerken op een rustige schoone avond als deze, be grijp jc net, hoe menschen zoo vijandig tegen elkander komen te staan. Wij gaan achter de duinen, naar onze tent, op één na; die blijft de wacht hou den hij wordt om de twee uur afgelost. De tent is het verblijf voor ons in de nacht en bij slecht weer (Over het weer geen klagen tot heden). Daar in die tent wordt veel verhandeld. Over ons bestaan in de burgermaatschappij en wat zal daar allemaal van over wezen als wij terugko men. Maar allen voelen de ernst der tij den die hen roept en dan berusten zij daarin. Want het zijn allemaal mannen eworden en vaders. Van de jongensjolig- eid uit eerste oefentijd is niets meer te bespeuren. Het wordt donker. De konijnen loopen om de tent te springen. Ons kwartier ligt 10 min. hier vandaan. De torenklok slaat 10 uur. de nieuwe wacht komt op. Wij hebben onze acht uur er weer op zitten en loopen naar ons kwartier, waar de stroozak ons wacht. Hoe lang nog?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1939 | | pagina 5