KLERC
ëMM
11
1
Het galgetiland
„Een edele daud"
VAN DE LANDBOUW-
VOORLICHTINGSDIENST
STIKSTOF EN GEZONDHEIDS
TOESTAND VAN HET VEE
Wij stellen ons voor, dat verschil
lende bezoekers van de algemene ver
gadering van de Bedrijfsvereniging „ge
noten" hebben van de discussie tussen
de inleider van die dag en de land
bouwvoorlichting.
In zijn inleiding en de beantwoording
van de vragen zette Dr. Reitsma nl. een
heel groot vraagteken achter de juist
heid van het aanwenden van grote
hoeveelheden stikstof op het grasland.
Het ligt voor de hand, dat op dit mo
ment de meeste aanwezigen dachten
aan wat in het Jaarverslag 1962 ge
schreven werd over het effect van de
stikstofbemesting op grasland en ook
wat een zekere „C. v. Gr." in de loop
van 1962 telkens weer betoogde.
We hebben hier te maken met een
telkens optredend „conflict" tussen de
dierenartsen en de landbouwvoorlich-
ters, dat we o.i. niet al te tragisch moe
ten opvatten. Ja, zelfs meen ik te mogen
zeggen, dat het goed is, dat er op deze
wijze een zeker evenwicht blijft. O.g.
heeft dan ook gezegd, dat hij als hij
dierenarts was vrij zeker op dezelfde
wijze zou spreken als Dr. R.
Geen stikstof op een eerste
koeienweidc?
Intussen menen we wel te moeten
aanvoeren, dat uit de opmerkingen van
de inleider bleek, dat het beslist onmo
gelijk is om voor iedere streek een
zelfde advies te geven. Als nl. het ad
vies wordt gegeven om 'n eerste koeien-
weide eventueel helemaal geen stikstof
te geven om het gevaar van o.a. kop-
ziekte te voorkomen, dan zal vrijwel
iedere veehouder op Texel tegenwer
pen: Maar dat gaat niet! Dit zou nl.
betekenen, dat de weidetijd inplaats
van eind april niet eerder dan eind
mei zou aanvangen. We behoeven daar
voor maar te verwijzen naar de resul
taten van de proefvelden op de bedrij
ven van B. Dros Pzn. en C. Vlaming
Czn. Op de veldjes zonder stikstof was
hier omstreeks 20 mei nog geen gras
aanwezig en op die datum kon op de
perceeltjes met 30 kg. zuivere stikstof
per ha. ook zeker van geen koeien-
weide worden gesproken. Op het be
drijf van Vlaming was zelfs met een
bemesting van 60 kg. zuivere stikstof
per ha. op 23 mei nog geen koeiengras
aanwezig.
Een kwestie van al of niet boer
blijven
Hiervoor zeiden we, dat we als die
renarts waarschijnlijk het zelfde zouden
zeggen als Dr. R. Het is wel zo goed als
zeker, dat naast andere zaken ook de
zware stikstofbemesting een rol kan
spelen bij het optreden van kopziekte.
Door een zware stikstofbemesting is de
kans op gras met een zeer hoog ruw
eiwitgehalte aanwezig en dit kan een
factor zijn, die het optreden van kop
ziekte mede in de hand v/erkt. Het lijkt
ons wel goed op te merken, dat in dit
opzicht een vroege stikstofbemesting
minder gevaarlijk is dan een bemesting
die enkele weken voor het inscharen
wordt gegeven.
Maar voor ons is hierbij vooral het
volgende in het geding. Wil een vee
houder op een klein bedrijf (bijv. 15 ha.
of kleiner) een voldoende arbeidsinko
men halen, dan moet de veebezetting
maximaal zijn. Wordt geen of weinig
stikstof gebruikt, dan moet de veebe
zetting zodanig laag zijn, dat op dit
bedrijf alle arbeid niet productief kan
worden gemaakt en dit heeft ook tot
gevolg, dat het inkomen te laag is. We
gaan hier dus uit van een eenmansbe
drijf, waarbij de bedrijfsleider vrijwel
het hele jaar vol bezet moet zijn met
arbeid op het eigen bedrijf. Hoe kleiner
het eenmansbedrijf, hoe groter de
noodzaak om door een goede bemesting
te trachten toch een flinke veebezetting
te handhaven.
Is men genoodzaakt om op een bedrijf
van bijv. 20 ha. aan twee personen ar
beid te verschaffen, dan geldt hiervoor
hetzelfde als voor een kleiner eenmans
bedrijf.
Het kan ook meevallen!
Hoewel wij dus rekening houden met
het feit, dat de zware stikstofbemesting
in bepaalde gevallen een verkeerde uit
werking zal hebben, maken we ons
hierover toch niet al te veel zorgen. Er
zijn nl. ook op Texel heel wat bedrij
ven, die al jaren een ruim gebruik van
stikstof maken en toch geen grotere
moeilijkheden hebben dan hun collega's,
die minder royaal met de stikstof zijn.
En uiteraard denken we ook weer aan
het demonstratiebedrijf in de P.H.
Polder. Er wordt hier al enkele jaren
ruim stikstof gebruikt zonder dat moei
lijkheden optreden. Of eigenlijk moeten
we het anders zeggen. Productie en
conditie van de dieren is zodanig, dat
heel veel veehouders hierop jaloers zul
len zijn!
Het zal intussen wel zaak zijn alle
maatregelen, die moeilijkheden kunnen
voorkomen, te nemen. Als zodanig ach
ten we het systeem, waarbij de dieren
in voorjaar en herfst gedurende een
lange tijd overdag buiten en 's nachts
op stal verkeren zeer belangrijk. Uit
mededelingen van verschillende vee
houders hebben wij de indruk gekre
gen, dat zelfs het systeem, waarbij de
dieren gedurende de hele zomer van en
op stal gaan zal toenemen. En in dat
geval menen wij, dat het gevaar van
een te zware stikstofbemesting nog
kleiner wordt.
C. v. Gr.
KLERCQ OOK UW TOPFORM-DEALER 1
f 278.—
Het bergmeubel heeft 2lch In alle tijden
weten te handhaven. Toch kent het
vele vormen en uitvoeringen, dat blijkt
ln de meer dan 100 toonkamers bij
Klercq's Woninginrichting. U vindt er
bergmeubelen naar Ieders smaak en
draagkracht. Kom ook eens kijken
bij KJercq.u bent uitgenodigd!
DEN HELDER SPOORSTRAAT 30 KONINGSTRAAT'43-45
VAN DE LANDBOUW-
VOORLICHTINGSDIENST
HET LOON VOOR DE BOER
In de bespreking op de Algemene
Vergadering van de Bedrijfsvereniging,
waarbij het ging om de uitkomsten van
het goede bedrijf A en het slechte be
drijf B kwam ook het loon voor de
boer ter sprake.
Wij hebben al meermalen opge
merkt, maar willen het nog eens onder
strepen, dat in een bedrijfseconomische
boekhouding de arbeid, die „de onder
nemer" zelf verricht, als een kosten
post wordt opgenomen. Naast de kosten
voor landhuur, kunstmest, veevoer, as
surantie, enz. vindt U aan de kosten
kant dus ook een post „eigen arbeid".
Sluit een dergelijke boekhouding dus
zonder winst of verlies, dan bestaat het
inkomen van die landbouwer uit een
vergoeding voor de zelf verrichte ar
beid, een rentevergoeding voor het Aa-
pitaal, dat in het bedrijf is gestoken en
eventueel een pachtvergoedmg voor
eigen grond.
In de bespreking werd „naarstig" ge
ïnformeerd hoe hoog het loon was, dat
voor de boer werd ingerekend. Als dat
het „kale" loon zou zijn, dat aan een
landarbeider wordt uitbetaald, dan
kwam de boer toch tekort. Dit laatste
is niet het geval. Aan het loon, dat een
landarbeider ontvangt worden alle kos
ten op het loon toegevoegd. Dit zijn dus
de „sociale lasten", waarbij o.m. ook de
vakantiebon behoort. Op deze wijze
komt men tot de werkelijke kosten voor
een arbeidsuur en dit bedrag wordt als
loon voor de boer ingerekend.
Er kan nu natuurlijk nog heel lang
worden gesproken over de vraag of een
landbouwer op deze wijze aan z'n trek
ken komt. Of het boer-zijn werkelijk
aantrekkelijk is als naast de vergoeding
voor in het bedrijf gestoken kapitaal en
eventueel grond een normaal landar-
beidersloon wordt gestoken? Wij stellen
ons voor, dat heel veel landbouwers
deze vraag ontkennend zullen beant
woorden. En wij kunnen daar inkomen.
Mogelijk zijn er wel landbouwers te
vinden, die tot elke prijs boer willen
zijn, ook al levert dat niets meer of
zelfs minder op dan het loon van een
landarbeider, maar persoonlijk menen
wij, dat dit een ongezonde toestand is.
De zorgen van het boer-zijn zullen o.i.
een vergoeding moeten vinden in een
wat hoger arbeidsinkomen dan het
landarbeidersloon.
Zo bekeken is het beslist onbevredi
gend, dat van de twintig bedrijven op
Texel, die in het jaar 1961 in het be
drijfseconomisch onderzoek waren op
genomen, er zes met een verlies uit de
bus kwamen. Deze landbouwers ver
dienden derhalve minder dan een land
arbeider. En het is een taak van de
landbouwvoorlichting om in de eerste
plaats voor deze gevallen na te gaan
hoe hierin verbetering kan worden ge
bracht.
C. v. Gr.
„De klok heit zeuven, de klok heit
zeuven". Luid schalde de stem van
Pieter Dirksz, de dorpsomroeper door
de Weverstraat. „De klok heit zeuven".
Het was in de vooravond van de 21e
Oktober in het jaar 1764.
Op dat ogenblik voltooide timmer
man Abraham Plevier, met een zwierige
zwaai van zijn schaaf, het werkstuk
waaraan hij die morgen was begonnen.
„Ziezo, Bakker kan morgen zijn paard
weer voor de wagen spannen" mompel
de de oude baas en plaatste het gereed
gekomen lemoen tegen de muur. Met
voldoening keek hij er nog even naar
en borg toen zorgvuldig zijn gereed
schap weg. Het werd al donker. Abra
ham Plevier sloot met twee ferme
grendels de deur van zijn werkplaats.
Een dag van hard werken was weer
voorbij. Maar de oude timmerman had
geen hekel aan dat harde werken. Elke
morgen, die de goede God hem gaf,
begon hij met plezier aan zijn dagtaak.
Des avonds was in de werkplaats het
geschaaf of gezaag nog te horen, als in
de weverijen het werk al lang was ge
daan.
Wanneer de timmerman zo vol vuur
en ijver aan het werk was, zou men niet
zeggen dat hij de zeventig al was ge
passeerd. Menige leerling had letterlijk
en figuurlijk het bijltje er bij neer
moeten leggen omdat hij het tempo van
de oude baas niet kon volgen. Abraham
Plevier was een bekwaam vakman. De
mooiste werkstukken kwamen onder
zijn vaardige handen vandaan. Men
roemde op heel Tessel en ook daar bui
ten de dorpstimmerman om zijn goede
vakmanschap. Bijna ziin hele leven had
hij aan de schaafbank doorgebracht.
Zijn rug was kromgegroeid en zijn
handen vertoonden de littekens van
diepe sneeën, die door de scherpe bei
tel waren veroorzaakt. Het moet ge
zegd, dat hij, behalve op zondag nooit
één dag uit de werkplaats was wegge
bleven.
Abraham Plevier was een godvruch
tig man. Hij wist dat er in de bijbel
stond geschreven: „Zes dagen zult gij
arbeiden maar de zevende dag, de dag
des Heren, zult gij rusten". Iedere zon
dag, als de kerkklok de mensen had
uitgenodigd in het huis des Heren te
komen, ging ook de timmerman, ge
kleed in een stemmig zwart pak, ter
kerke. Bevond ook hij zich onder het
gehoor van Jacobus Hondius, de gere
formeerde predikant van Den Burg
Als de timmerman, na de kerkdienst,
weer in zijn huisje was teruggekeerd,
zette hij een lekker „bakkie" koffie en
stopte zijn pijp met geurige tabak. Hij
genoot ervan, in zijn schommelstoel ge
zeten, de preek van die morgen nog
eens te overdenken.
Tot nu toe had hij een gelukkig en
zorgeloos leven geleid. Eigenlijk jam
mer dat hij nooit een goede levensge
zellin had weten te vinden. Maar de
liefde voor zijn werk deed de oude baas
het gemis hiervan niet zo zeer voelen.
Zo waren de jaren aan de timmerman
voorbij gegaan. Totdat op een morgen
van het jaar 1764 een ongewone op
dracht het levensgeluk van Abraham
Plevier dreigde te verstoren. Wat was
deze opdracht? Wie was de opdracht
gever?
Rond dat jaar 1764 woonde Reinier
Geusz met zijn gezin in het dorp
Oudeschild. Hij was door de admirali
teit aangesteld als drager van het gezag
en bekleedde de rang van Kapitein-
Geweldige der admiraliteit. Hij diende
er voor te zorgen, dat op de schepen der
admiraliteit orde en tucht heerste.
Hiervoor ontwierp hij „de regelen ter
handhaving van orde en tucht" die hij
aan boord der schepen bekend liet
maken Als deze „regelen" werden
overtreden, liepen de overtreders ge
vaar door de Kapitein-Geweldige te
worden gevonnist. En die vonnissen
waren nu niet bepaald mild te noemen.
Menig schepeling moest dit aan den
lijve ondervinden. Menig schepeling
werd op vonnis van de Kapitein-Ge
weldige ter dood gebracht.
Het uitspreken en uitvoeren der
vonnissen maakte op de schepelingen
niet de minste indruk. Hand over hand
nam de tuchteloosheid aan boord der
schepen toe. Met als gevolg steeds meer
doodstraffen. Hieruit trok Reinier
Geusz de conclusie dat het executeren
der schepelingen alléén geen afdoend
middel was om de overige varensgezel
len schrik in te boezemen. Hij moest de
tuchtelozen een meer afschrikwekkend
voorbeeld voor de ogen stellen.
Dit deed de drager van het gezag er
toe besluiten op een hoog gelegen stuk
land vier galgen te plaatsen. Zij moes
ten zo hoog zijn, dat de schepelingen
vanaf de rede van Tessel de lijken der
geëxecuteerden konden zien hangen.
Als deze lijken zo enige tijd in weer en
wind hadden gehangen, zou de aanblik
hiervan de schepelingen de moed tot
het plegen van tuchteloosheid wel ont
nemen.
Reinier Geusz vond aan de voet van
de „Hoge Berg", gelegen ten zuiden van
Den Burg, een stuk land waar de galgen
zouden worden opgericht. Zij zouden
ieder vijf meter hoog moeten zijn zodat
zij vanaf de rede zonder moeite te zien
waren.
Daar deze werktuigen van de beul
door een goed vakman moesten worden
gemaakt, besloot de Kapitein-Geweldige
aan Abraham Plevier op te dragen deze
werktuigen te maken. Te paard vertrok
Reinier Geusz op een vroege morgen
naar Den Burg.
Toen hij de werkplaats van Abraham
Plevier binnentrad, was deze juist be
zig met het maken van een doodskist.
De timmerman keek op van zijn werk,
maar voor dat hij een woord had kun
nen zeggen, begon Reinier Geusz te
spreken. Op een toon een Kapitein-
Geweldige waardig. Hij gaf de oude
baas de opdracht vier galgen van ieder
vijf meter lengte te maken. Zeven da
gen na deze moesten ze gereed zijn en
worden pogericht op het hoge stuk land
achter de „Hoge Berg". De rekening
kon hij indienen bij de admiraliteit, die
voor betaling hiervan zou zorgdragen.
Zonder op antwoord te wachten be
steeg Reinier Geusz zijn paard en reed
spoorslags weg. Richting Oudeschild.
Met open mond stond Abraham Ple
vier de Kapitein-Geweldige na te kij
ken en ging daarna hoofdschuddend
zijn werkplaats weer in. Vele dingen
had hij al gemaakt in zijn leven. Wa
gens of onderdelen hiervoor, arresleden,
schommelstoelen, ramen, deuren. Maar
galgen om er mensen aan op te hangen,
nee.
De oude baas ging op een stuk hout
zitten om na te denken. Was het ge
oorloofd mee te werken aan iets waar
door een mens zijn leven werd ontno
men? Als hij de galgen zou maken, zou
de Heer hem dan niet straffen? Als hij
de galgen niet zou maken, zou de Kapi
tein-Geweldige hem dan niet straffen?
Het werd de oude baas bang om het
hart. Ten einde raad besloot hij de pre
dikant het geval voor te leggen. Die zou
beslist wel een oplossing weten.
Abraham Plevier deed zijn voor
schoot af, klopte het zaagsel van zijn
broek en ging naar de pastorie. Daar
vertelde hij de predikant wat hem die
morgen was overkomen en vroeg of
deze geen oplossing wist.
„Staat er immers niet geschreven",
zei de predikant, „dat wij het gezag dat
boven ons is gesteld moeten gehoor
zamen?"
Abraham Plevier knikte.
„Welnu", vervolgde de predikant,
„daar valt ook de gehoorzaamheid aan
de Kapitein-Geweldige onder. God zal
dus zeker niet boos op je zijn Abraham
als je de galgen maakt".
Abraham Plevier knikte weer.
Opgelucht liep de oude man weer
terug naar zijn werkplaats.
Zeven dagen later stonden achter de
„Hoge Berg" vier galgen. Ieder vijf
meter hoog. De beul kon met zijn lugu
bere arbeid beginnen.
Diezelfde dag hingen er vier lijken in
de wind te bengelen. Zij waren zonder
moeite vanaf de rede van Tessel te zien.
Of Reinier Geusz hiermede zijn doel
heeft bereikt, is niet bekend.
De galgen zijn er nu niet meer, zij
zijn in de loop der tijden verdwenen.
Wat wel bleef is de naam: „Het Galgen-
land".
Jean de 1' lie
TEXELSE BOYS-NIEUWS
Het is nodig, dat we de senioren nog
even herinneren aan hun avond. De
trainings- of andere bijeenkomsten
worden georganiseerd voor allemaal.
Het is echter meestal een kleine groep
die present is.
Het belooft vanavond weer interes
sant te worden, dus nu in grote getale
naar „De Zwaan" om 8 uur.
Woensdag, 17 april, in Rotterdam Ne
derland-Frankrijk. Kaarten kunnen
aangevraagd worden Willem van
Beierenstraat 46.
WEEKAGENDA VAN DE
STICHTING CULTUREEL WERK TEXEL
Zaterdag 2 maart
Den Burg. „De Oranjeboom", 20.00 uur, ju
bileum-revue G.V.T. „Geef ons de ruimte".
Zondag 3 maart
De Cocksdorp, Rogsloot, 10.00 uur, Schaats-
ontmoeting Schagen-Texel.
Dinsdag 5 maart
Den Burg, familie-avond Middenstand.
Wethouder C. H. Roeper was zo
vriendelijk ons een oud gedicht, dat was
opgenomen in het Jaarboekje voor Re
derijkers en Beminnaars der Poëzie,
27e jaargang, 1883, uitgave L. F. J.
Hassels, Amsterdam, dat hij van een
Amsterdamse kennis kreeg, ter hand
te stellen. Wij publiceren het gaarne.
EEN EDELE DAAD
door G. L. Toekamp Lammers
Onheilspellend waart een nevel
Om des tweeden Willems Hof
Somher kleurt ze park en gevel,
Kroon en luchter stralen dof.
Ach! de wakkere Alexander,
's Konings tweede huwelijksloot
's Vaders beeld, kloekmoedig,
schrander
Kwijnt: men vreest een teringdood.
't Oog straalt hel bij 't koortsig blaken:
De adem kwelt de zieke long:
't Kille vocht omdauwt zijn kaken.
Dat verhit naar buiten drong.
Maar de hoop ging niet verloren
De onweerstaanbre levenszucht,
Ieder schepsel aangeboren.
Fluistert: zachter, zuider lucht.
Zwoeler, milder hemelstreken.
Was der vroeden woord en raad:
't Gure noorden dra ontweken,
't Lieflijk Zuiden geeft slechts baat.
Zeilree naar Madera's schoonen
Zuiderhemel lag 't fregat,
Dat, van 's Konings drietal zonen
Twee aan 't kostbaar scheepsboord
had.
Alexander, zwak en teder,
Door Prins Hendrik vergezeld:
Nevens LAP, de loods, thans weder
Aller steun in 't stormgeweld.
LAP, de kloekste van zijn makkers,
Stak zijn zuur verdiende goud
In den Hendrikpolder: akkers
Pas ontwoekerd aan het zout.
Op zijn tochten langs de baren,
Naar het Noord- en Zuiderstrand,
Hield hij in de zeegevaren.
Met Prins Hendrik, moedig stand.
't Rijksfregat „Prins van Oranje"
Licht het anker, spant het zeil,
Zet zijn koers naar 't weeldrig Spanje,
En de schoten dond'ren: heil!
Wilde najaarsbuien vielen,
Maar het schip doorklieft het zout
Als in wedloop met de kielen,
Hier en ginds op 't meir aanschouwd.
Dreigend naakt, met scherpe randen,
Weer een bui, de bries wordt storm:
Wakker reppen zich de handen:
't Golvenheir krijgt wilder vorm.
Bruisend kookt het golfgewemel,
't Vlokkig schuim jaagt spokend voort
Langs de loodkleur van den hemel,
Door een rossig licht omgloord.
Ieder vaartuig kort zijn vleug'len,
Maar de koene zeeloods viert
D'oorlogsbodem vrije teuglen,
Hoe de storm door 't scheepswand
giert.
Vroolijk danst hij op de baren:
Stevent kiel na kiel voorbij:
't Scheen een lustig spelevaren,
Nu te loevert, dan te lij.
't Weer bedaart. In voorwaarts zweven
Krult het schuim, met zilvren glans,
Om de Koninklijke steven.
Als een overwinningskrans.
,,'k Heb vaak van Uw moed vernomen,
Onversaagde, Trouwe LAP'
Weer zijn wij het gevaar ontkomen
Door Uw kloeke Zeemansschap.
Ook deez' dag kan weder spreken
Van uw kundig zeemansoog"
Sprak de kranke Prins, „Ik reken.
Hoogheid! slechts op God omhoog".
„Braaf zoo!" antwoordt Alexander,
„Maar wat droeve somberheid
Heeft Uw blik, weleer zo schrander.
Over Uw gelaat verspreid?
Hoe is 't vrindschap, met de gronden
In den Hendrikspolder?" „ach!"
Bruisend nat heeft ze verslonden,
Op een gure najaarsdag.
Prins, de huid hangt op het hekje!
'k Spaarde. en nu ben ik alles kwijt!
,,'t Is noodlottig! En nu trek je
Weer naar zee met dubbele vlijt?"
„Ja, Uw Hoogheid! 't Is een zegen
dat ik toch mijn brood verdien!
Maar zijn goed, zoo zuur verkregen,
In één stond vernield te zien!
,,'t Mag niet! - 'k Wil de velden kopen"
Sprak de Prins na kort beraad,
„Die de vloed deed onderlopen
Zij 't mijn schade, 't is uw baat"
Hoogheiddat 's te veel'
„Neen brave,
Gij een man van plicht en eer.
Krijgt de duur verworvene have
Uit den schoot der baren weer!"
De oorlogskiel wiegt op de golven.
Als een zeemeeuw, telken keer
Als in het waterbed bedolven
Van het blauw atlantisch meer.
Langs de witgekuifde baren
Zoekt men over 't zwalpend zout.
Onder ongeduldig staren,
't Doel der reis: Madera's woud.
Neevlig rijst het uit de stroomen,
't Land der hope, dat den vorst
Weer van frissche kracht doet
droomen
In de saamgeprangde borst.
't Anker valt: de roeiboot nadert:
't Prinsenpaar verlaat het boord:
En het trotsche woudgebladert
Ruischt hun welkom in dit oord.
LAP keert weer. De Prins bewogen.
Schenkt zijns woords, hem 't
onderpand.
Tranen blinken in hunne oog en:
Diepgeroerd trilt beider hand.
't Was zijn laatste weldaad plegen,
Luttel weken na dien stond
Rouwde Nederland allerwegen.
Stond zijn lijk op Hollands grond
Telg der Nassau's, vroeg ontslapenl
Schooner hulde is U bereid
Dan een lijkkrans op Uw wapen:
't Is de traan der dankbaarheid.
Juni 1881.
De Texelsche zeeloods ARIE CORNE-
LISZ LAP, geboren in 1800 in 't dorp
Den Hoorn, op het eiland Texel, was bij
alle zeevarenden gunstig bekend.
Vaak leende hij zijn diensten aan de
schepen onzer zeemacht en had altijd
de tochten met Prins Hendrik als loods
meegemaakt. Hij muntte door uitste
kende bekwaamheid en plichtsbetrach
ting uit.
Bij zekere gelegenheid, dat hij zich
aan boord van een onzer oorlogssche
pen bevond, vroeg de bevelhebber aan
zijn officieren en adelborsten, om eens
door middel van hun instrumenten
waar te nemen, op welke hoogte zij
waren en wanneer men het vaderland
zou kunnen zien. Toen zij de uitkomst
bekend maakten, deed de bevelhebber
dezelfde vraag aan LAP; deze gaf een
ander tijdstip aan; en toen later bleek,
dat de berekening van LAP de juiste
was, zei de bevelhebber in ronde zee-
manstaai: dr de hele boel maar
over boord, want ik geloof die instru
menten niet meer.
Dit een en ander is mij verhaald door
B. LAP, de broeder van bovengemelden
loods, landbouwer a/d Hoorn op Texel.
w.g. G. L. Toekamp Lammers
Juli 1881