KLERC ëMM 11 1 Het galgetiland „Een edele daud" VAN DE LANDBOUW- VOORLICHTINGSDIENST STIKSTOF EN GEZONDHEIDS TOESTAND VAN HET VEE Wij stellen ons voor, dat verschil lende bezoekers van de algemene ver gadering van de Bedrijfsvereniging „ge noten" hebben van de discussie tussen de inleider van die dag en de land bouwvoorlichting. In zijn inleiding en de beantwoording van de vragen zette Dr. Reitsma nl. een heel groot vraagteken achter de juist heid van het aanwenden van grote hoeveelheden stikstof op het grasland. Het ligt voor de hand, dat op dit mo ment de meeste aanwezigen dachten aan wat in het Jaarverslag 1962 ge schreven werd over het effect van de stikstofbemesting op grasland en ook wat een zekere „C. v. Gr." in de loop van 1962 telkens weer betoogde. We hebben hier te maken met een telkens optredend „conflict" tussen de dierenartsen en de landbouwvoorlich- ters, dat we o.i. niet al te tragisch moe ten opvatten. Ja, zelfs meen ik te mogen zeggen, dat het goed is, dat er op deze wijze een zeker evenwicht blijft. O.g. heeft dan ook gezegd, dat hij als hij dierenarts was vrij zeker op dezelfde wijze zou spreken als Dr. R. Geen stikstof op een eerste koeienweidc? Intussen menen we wel te moeten aanvoeren, dat uit de opmerkingen van de inleider bleek, dat het beslist onmo gelijk is om voor iedere streek een zelfde advies te geven. Als nl. het ad vies wordt gegeven om 'n eerste koeien- weide eventueel helemaal geen stikstof te geven om het gevaar van o.a. kop- ziekte te voorkomen, dan zal vrijwel iedere veehouder op Texel tegenwer pen: Maar dat gaat niet! Dit zou nl. betekenen, dat de weidetijd inplaats van eind april niet eerder dan eind mei zou aanvangen. We behoeven daar voor maar te verwijzen naar de resul taten van de proefvelden op de bedrij ven van B. Dros Pzn. en C. Vlaming Czn. Op de veldjes zonder stikstof was hier omstreeks 20 mei nog geen gras aanwezig en op die datum kon op de perceeltjes met 30 kg. zuivere stikstof per ha. ook zeker van geen koeien- weide worden gesproken. Op het be drijf van Vlaming was zelfs met een bemesting van 60 kg. zuivere stikstof per ha. op 23 mei nog geen koeiengras aanwezig. Een kwestie van al of niet boer blijven Hiervoor zeiden we, dat we als die renarts waarschijnlijk het zelfde zouden zeggen als Dr. R. Het is wel zo goed als zeker, dat naast andere zaken ook de zware stikstofbemesting een rol kan spelen bij het optreden van kopziekte. Door een zware stikstofbemesting is de kans op gras met een zeer hoog ruw eiwitgehalte aanwezig en dit kan een factor zijn, die het optreden van kop ziekte mede in de hand v/erkt. Het lijkt ons wel goed op te merken, dat in dit opzicht een vroege stikstofbemesting minder gevaarlijk is dan een bemesting die enkele weken voor het inscharen wordt gegeven. Maar voor ons is hierbij vooral het volgende in het geding. Wil een vee houder op een klein bedrijf (bijv. 15 ha. of kleiner) een voldoende arbeidsinko men halen, dan moet de veebezetting maximaal zijn. Wordt geen of weinig stikstof gebruikt, dan moet de veebe zetting zodanig laag zijn, dat op dit bedrijf alle arbeid niet productief kan worden gemaakt en dit heeft ook tot gevolg, dat het inkomen te laag is. We gaan hier dus uit van een eenmansbe drijf, waarbij de bedrijfsleider vrijwel het hele jaar vol bezet moet zijn met arbeid op het eigen bedrijf. Hoe kleiner het eenmansbedrijf, hoe groter de noodzaak om door een goede bemesting te trachten toch een flinke veebezetting te handhaven. Is men genoodzaakt om op een bedrijf van bijv. 20 ha. aan twee personen ar beid te verschaffen, dan geldt hiervoor hetzelfde als voor een kleiner eenmans bedrijf. Het kan ook meevallen! Hoewel wij dus rekening houden met het feit, dat de zware stikstofbemesting in bepaalde gevallen een verkeerde uit werking zal hebben, maken we ons hierover toch niet al te veel zorgen. Er zijn nl. ook op Texel heel wat bedrij ven, die al jaren een ruim gebruik van stikstof maken en toch geen grotere moeilijkheden hebben dan hun collega's, die minder royaal met de stikstof zijn. En uiteraard denken we ook weer aan het demonstratiebedrijf in de P.H. Polder. Er wordt hier al enkele jaren ruim stikstof gebruikt zonder dat moei lijkheden optreden. Of eigenlijk moeten we het anders zeggen. Productie en conditie van de dieren is zodanig, dat heel veel veehouders hierop jaloers zul len zijn! Het zal intussen wel zaak zijn alle maatregelen, die moeilijkheden kunnen voorkomen, te nemen. Als zodanig ach ten we het systeem, waarbij de dieren in voorjaar en herfst gedurende een lange tijd overdag buiten en 's nachts op stal verkeren zeer belangrijk. Uit mededelingen van verschillende vee houders hebben wij de indruk gekre gen, dat zelfs het systeem, waarbij de dieren gedurende de hele zomer van en op stal gaan zal toenemen. En in dat geval menen wij, dat het gevaar van een te zware stikstofbemesting nog kleiner wordt. C. v. Gr. KLERCQ OOK UW TOPFORM-DEALER 1 f 278.— Het bergmeubel heeft 2lch In alle tijden weten te handhaven. Toch kent het vele vormen en uitvoeringen, dat blijkt ln de meer dan 100 toonkamers bij Klercq's Woninginrichting. U vindt er bergmeubelen naar Ieders smaak en draagkracht. Kom ook eens kijken bij KJercq.u bent uitgenodigd! DEN HELDER SPOORSTRAAT 30 KONINGSTRAAT'43-45 VAN DE LANDBOUW- VOORLICHTINGSDIENST HET LOON VOOR DE BOER In de bespreking op de Algemene Vergadering van de Bedrijfsvereniging, waarbij het ging om de uitkomsten van het goede bedrijf A en het slechte be drijf B kwam ook het loon voor de boer ter sprake. Wij hebben al meermalen opge merkt, maar willen het nog eens onder strepen, dat in een bedrijfseconomische boekhouding de arbeid, die „de onder nemer" zelf verricht, als een kosten post wordt opgenomen. Naast de kosten voor landhuur, kunstmest, veevoer, as surantie, enz. vindt U aan de kosten kant dus ook een post „eigen arbeid". Sluit een dergelijke boekhouding dus zonder winst of verlies, dan bestaat het inkomen van die landbouwer uit een vergoeding voor de zelf verrichte ar beid, een rentevergoeding voor het Aa- pitaal, dat in het bedrijf is gestoken en eventueel een pachtvergoedmg voor eigen grond. In de bespreking werd „naarstig" ge ïnformeerd hoe hoog het loon was, dat voor de boer werd ingerekend. Als dat het „kale" loon zou zijn, dat aan een landarbeider wordt uitbetaald, dan kwam de boer toch tekort. Dit laatste is niet het geval. Aan het loon, dat een landarbeider ontvangt worden alle kos ten op het loon toegevoegd. Dit zijn dus de „sociale lasten", waarbij o.m. ook de vakantiebon behoort. Op deze wijze komt men tot de werkelijke kosten voor een arbeidsuur en dit bedrag wordt als loon voor de boer ingerekend. Er kan nu natuurlijk nog heel lang worden gesproken over de vraag of een landbouwer op deze wijze aan z'n trek ken komt. Of het boer-zijn werkelijk aantrekkelijk is als naast de vergoeding voor in het bedrijf gestoken kapitaal en eventueel grond een normaal landar- beidersloon wordt gestoken? Wij stellen ons voor, dat heel veel landbouwers deze vraag ontkennend zullen beant woorden. En wij kunnen daar inkomen. Mogelijk zijn er wel landbouwers te vinden, die tot elke prijs boer willen zijn, ook al levert dat niets meer of zelfs minder op dan het loon van een landarbeider, maar persoonlijk menen wij, dat dit een ongezonde toestand is. De zorgen van het boer-zijn zullen o.i. een vergoeding moeten vinden in een wat hoger arbeidsinkomen dan het landarbeidersloon. Zo bekeken is het beslist onbevredi gend, dat van de twintig bedrijven op Texel, die in het jaar 1961 in het be drijfseconomisch onderzoek waren op genomen, er zes met een verlies uit de bus kwamen. Deze landbouwers ver dienden derhalve minder dan een land arbeider. En het is een taak van de landbouwvoorlichting om in de eerste plaats voor deze gevallen na te gaan hoe hierin verbetering kan worden ge bracht. C. v. Gr. „De klok heit zeuven, de klok heit zeuven". Luid schalde de stem van Pieter Dirksz, de dorpsomroeper door de Weverstraat. „De klok heit zeuven". Het was in de vooravond van de 21e Oktober in het jaar 1764. Op dat ogenblik voltooide timmer man Abraham Plevier, met een zwierige zwaai van zijn schaaf, het werkstuk waaraan hij die morgen was begonnen. „Ziezo, Bakker kan morgen zijn paard weer voor de wagen spannen" mompel de de oude baas en plaatste het gereed gekomen lemoen tegen de muur. Met voldoening keek hij er nog even naar en borg toen zorgvuldig zijn gereed schap weg. Het werd al donker. Abra ham Plevier sloot met twee ferme grendels de deur van zijn werkplaats. Een dag van hard werken was weer voorbij. Maar de oude timmerman had geen hekel aan dat harde werken. Elke morgen, die de goede God hem gaf, begon hij met plezier aan zijn dagtaak. Des avonds was in de werkplaats het geschaaf of gezaag nog te horen, als in de weverijen het werk al lang was ge daan. Wanneer de timmerman zo vol vuur en ijver aan het werk was, zou men niet zeggen dat hij de zeventig al was ge passeerd. Menige leerling had letterlijk en figuurlijk het bijltje er bij neer moeten leggen omdat hij het tempo van de oude baas niet kon volgen. Abraham Plevier was een bekwaam vakman. De mooiste werkstukken kwamen onder zijn vaardige handen vandaan. Men roemde op heel Tessel en ook daar bui ten de dorpstimmerman om zijn goede vakmanschap. Bijna ziin hele leven had hij aan de schaafbank doorgebracht. Zijn rug was kromgegroeid en zijn handen vertoonden de littekens van diepe sneeën, die door de scherpe bei tel waren veroorzaakt. Het moet ge zegd, dat hij, behalve op zondag nooit één dag uit de werkplaats was wegge bleven. Abraham Plevier was een godvruch tig man. Hij wist dat er in de bijbel stond geschreven: „Zes dagen zult gij arbeiden maar de zevende dag, de dag des Heren, zult gij rusten". Iedere zon dag, als de kerkklok de mensen had uitgenodigd in het huis des Heren te komen, ging ook de timmerman, ge kleed in een stemmig zwart pak, ter kerke. Bevond ook hij zich onder het gehoor van Jacobus Hondius, de gere formeerde predikant van Den Burg Als de timmerman, na de kerkdienst, weer in zijn huisje was teruggekeerd, zette hij een lekker „bakkie" koffie en stopte zijn pijp met geurige tabak. Hij genoot ervan, in zijn schommelstoel ge zeten, de preek van die morgen nog eens te overdenken. Tot nu toe had hij een gelukkig en zorgeloos leven geleid. Eigenlijk jam mer dat hij nooit een goede levensge zellin had weten te vinden. Maar de liefde voor zijn werk deed de oude baas het gemis hiervan niet zo zeer voelen. Zo waren de jaren aan de timmerman voorbij gegaan. Totdat op een morgen van het jaar 1764 een ongewone op dracht het levensgeluk van Abraham Plevier dreigde te verstoren. Wat was deze opdracht? Wie was de opdracht gever? Rond dat jaar 1764 woonde Reinier Geusz met zijn gezin in het dorp Oudeschild. Hij was door de admirali teit aangesteld als drager van het gezag en bekleedde de rang van Kapitein- Geweldige der admiraliteit. Hij diende er voor te zorgen, dat op de schepen der admiraliteit orde en tucht heerste. Hiervoor ontwierp hij „de regelen ter handhaving van orde en tucht" die hij aan boord der schepen bekend liet maken Als deze „regelen" werden overtreden, liepen de overtreders ge vaar door de Kapitein-Geweldige te worden gevonnist. En die vonnissen waren nu niet bepaald mild te noemen. Menig schepeling moest dit aan den lijve ondervinden. Menig schepeling werd op vonnis van de Kapitein-Ge weldige ter dood gebracht. Het uitspreken en uitvoeren der vonnissen maakte op de schepelingen niet de minste indruk. Hand over hand nam de tuchteloosheid aan boord der schepen toe. Met als gevolg steeds meer doodstraffen. Hieruit trok Reinier Geusz de conclusie dat het executeren der schepelingen alléén geen afdoend middel was om de overige varensgezel len schrik in te boezemen. Hij moest de tuchtelozen een meer afschrikwekkend voorbeeld voor de ogen stellen. Dit deed de drager van het gezag er toe besluiten op een hoog gelegen stuk land vier galgen te plaatsen. Zij moes ten zo hoog zijn, dat de schepelingen vanaf de rede van Tessel de lijken der geëxecuteerden konden zien hangen. Als deze lijken zo enige tijd in weer en wind hadden gehangen, zou de aanblik hiervan de schepelingen de moed tot het plegen van tuchteloosheid wel ont nemen. Reinier Geusz vond aan de voet van de „Hoge Berg", gelegen ten zuiden van Den Burg, een stuk land waar de galgen zouden worden opgericht. Zij zouden ieder vijf meter hoog moeten zijn zodat zij vanaf de rede zonder moeite te zien waren. Daar deze werktuigen van de beul door een goed vakman moesten worden gemaakt, besloot de Kapitein-Geweldige aan Abraham Plevier op te dragen deze werktuigen te maken. Te paard vertrok Reinier Geusz op een vroege morgen naar Den Burg. Toen hij de werkplaats van Abraham Plevier binnentrad, was deze juist be zig met het maken van een doodskist. De timmerman keek op van zijn werk, maar voor dat hij een woord had kun nen zeggen, begon Reinier Geusz te spreken. Op een toon een Kapitein- Geweldige waardig. Hij gaf de oude baas de opdracht vier galgen van ieder vijf meter lengte te maken. Zeven da gen na deze moesten ze gereed zijn en worden pogericht op het hoge stuk land achter de „Hoge Berg". De rekening kon hij indienen bij de admiraliteit, die voor betaling hiervan zou zorgdragen. Zonder op antwoord te wachten be steeg Reinier Geusz zijn paard en reed spoorslags weg. Richting Oudeschild. Met open mond stond Abraham Ple vier de Kapitein-Geweldige na te kij ken en ging daarna hoofdschuddend zijn werkplaats weer in. Vele dingen had hij al gemaakt in zijn leven. Wa gens of onderdelen hiervoor, arresleden, schommelstoelen, ramen, deuren. Maar galgen om er mensen aan op te hangen, nee. De oude baas ging op een stuk hout zitten om na te denken. Was het ge oorloofd mee te werken aan iets waar door een mens zijn leven werd ontno men? Als hij de galgen zou maken, zou de Heer hem dan niet straffen? Als hij de galgen niet zou maken, zou de Kapi tein-Geweldige hem dan niet straffen? Het werd de oude baas bang om het hart. Ten einde raad besloot hij de pre dikant het geval voor te leggen. Die zou beslist wel een oplossing weten. Abraham Plevier deed zijn voor schoot af, klopte het zaagsel van zijn broek en ging naar de pastorie. Daar vertelde hij de predikant wat hem die morgen was overkomen en vroeg of deze geen oplossing wist. „Staat er immers niet geschreven", zei de predikant, „dat wij het gezag dat boven ons is gesteld moeten gehoor zamen?" Abraham Plevier knikte. „Welnu", vervolgde de predikant, „daar valt ook de gehoorzaamheid aan de Kapitein-Geweldige onder. God zal dus zeker niet boos op je zijn Abraham als je de galgen maakt". Abraham Plevier knikte weer. Opgelucht liep de oude man weer terug naar zijn werkplaats. Zeven dagen later stonden achter de „Hoge Berg" vier galgen. Ieder vijf meter hoog. De beul kon met zijn lugu bere arbeid beginnen. Diezelfde dag hingen er vier lijken in de wind te bengelen. Zij waren zonder moeite vanaf de rede van Tessel te zien. Of Reinier Geusz hiermede zijn doel heeft bereikt, is niet bekend. De galgen zijn er nu niet meer, zij zijn in de loop der tijden verdwenen. Wat wel bleef is de naam: „Het Galgen- land". Jean de 1' lie TEXELSE BOYS-NIEUWS Het is nodig, dat we de senioren nog even herinneren aan hun avond. De trainings- of andere bijeenkomsten worden georganiseerd voor allemaal. Het is echter meestal een kleine groep die present is. Het belooft vanavond weer interes sant te worden, dus nu in grote getale naar „De Zwaan" om 8 uur. Woensdag, 17 april, in Rotterdam Ne derland-Frankrijk. Kaarten kunnen aangevraagd worden Willem van Beierenstraat 46. WEEKAGENDA VAN DE STICHTING CULTUREEL WERK TEXEL Zaterdag 2 maart Den Burg. „De Oranjeboom", 20.00 uur, ju bileum-revue G.V.T. „Geef ons de ruimte". Zondag 3 maart De Cocksdorp, Rogsloot, 10.00 uur, Schaats- ontmoeting Schagen-Texel. Dinsdag 5 maart Den Burg, familie-avond Middenstand. Wethouder C. H. Roeper was zo vriendelijk ons een oud gedicht, dat was opgenomen in het Jaarboekje voor Re derijkers en Beminnaars der Poëzie, 27e jaargang, 1883, uitgave L. F. J. Hassels, Amsterdam, dat hij van een Amsterdamse kennis kreeg, ter hand te stellen. Wij publiceren het gaarne. EEN EDELE DAAD door G. L. Toekamp Lammers Onheilspellend waart een nevel Om des tweeden Willems Hof Somher kleurt ze park en gevel, Kroon en luchter stralen dof. Ach! de wakkere Alexander, 's Konings tweede huwelijksloot 's Vaders beeld, kloekmoedig, schrander Kwijnt: men vreest een teringdood. 't Oog straalt hel bij 't koortsig blaken: De adem kwelt de zieke long: 't Kille vocht omdauwt zijn kaken. Dat verhit naar buiten drong. Maar de hoop ging niet verloren De onweerstaanbre levenszucht, Ieder schepsel aangeboren. Fluistert: zachter, zuider lucht. Zwoeler, milder hemelstreken. Was der vroeden woord en raad: 't Gure noorden dra ontweken, 't Lieflijk Zuiden geeft slechts baat. Zeilree naar Madera's schoonen Zuiderhemel lag 't fregat, Dat, van 's Konings drietal zonen Twee aan 't kostbaar scheepsboord had. Alexander, zwak en teder, Door Prins Hendrik vergezeld: Nevens LAP, de loods, thans weder Aller steun in 't stormgeweld. LAP, de kloekste van zijn makkers, Stak zijn zuur verdiende goud In den Hendrikpolder: akkers Pas ontwoekerd aan het zout. Op zijn tochten langs de baren, Naar het Noord- en Zuiderstrand, Hield hij in de zeegevaren. Met Prins Hendrik, moedig stand. 't Rijksfregat „Prins van Oranje" Licht het anker, spant het zeil, Zet zijn koers naar 't weeldrig Spanje, En de schoten dond'ren: heil! Wilde najaarsbuien vielen, Maar het schip doorklieft het zout Als in wedloop met de kielen, Hier en ginds op 't meir aanschouwd. Dreigend naakt, met scherpe randen, Weer een bui, de bries wordt storm: Wakker reppen zich de handen: 't Golvenheir krijgt wilder vorm. Bruisend kookt het golfgewemel, 't Vlokkig schuim jaagt spokend voort Langs de loodkleur van den hemel, Door een rossig licht omgloord. Ieder vaartuig kort zijn vleug'len, Maar de koene zeeloods viert D'oorlogsbodem vrije teuglen, Hoe de storm door 't scheepswand giert. Vroolijk danst hij op de baren: Stevent kiel na kiel voorbij: 't Scheen een lustig spelevaren, Nu te loevert, dan te lij. 't Weer bedaart. In voorwaarts zweven Krult het schuim, met zilvren glans, Om de Koninklijke steven. Als een overwinningskrans. ,,'k Heb vaak van Uw moed vernomen, Onversaagde, Trouwe LAP' Weer zijn wij het gevaar ontkomen Door Uw kloeke Zeemansschap. Ook deez' dag kan weder spreken Van uw kundig zeemansoog" Sprak de kranke Prins, „Ik reken. Hoogheid! slechts op God omhoog". „Braaf zoo!" antwoordt Alexander, „Maar wat droeve somberheid Heeft Uw blik, weleer zo schrander. Over Uw gelaat verspreid? Hoe is 't vrindschap, met de gronden In den Hendrikspolder?" „ach!" Bruisend nat heeft ze verslonden, Op een gure najaarsdag. Prins, de huid hangt op het hekje! 'k Spaarde. en nu ben ik alles kwijt! ,,'t Is noodlottig! En nu trek je Weer naar zee met dubbele vlijt?" „Ja, Uw Hoogheid! 't Is een zegen dat ik toch mijn brood verdien! Maar zijn goed, zoo zuur verkregen, In één stond vernield te zien! ,,'t Mag niet! - 'k Wil de velden kopen" Sprak de Prins na kort beraad, „Die de vloed deed onderlopen Zij 't mijn schade, 't is uw baat" Hoogheiddat 's te veel' „Neen brave, Gij een man van plicht en eer. Krijgt de duur verworvene have Uit den schoot der baren weer!" De oorlogskiel wiegt op de golven. Als een zeemeeuw, telken keer Als in het waterbed bedolven Van het blauw atlantisch meer. Langs de witgekuifde baren Zoekt men over 't zwalpend zout. Onder ongeduldig staren, 't Doel der reis: Madera's woud. Neevlig rijst het uit de stroomen, 't Land der hope, dat den vorst Weer van frissche kracht doet droomen In de saamgeprangde borst. 't Anker valt: de roeiboot nadert: 't Prinsenpaar verlaat het boord: En het trotsche woudgebladert Ruischt hun welkom in dit oord. LAP keert weer. De Prins bewogen. Schenkt zijns woords, hem 't onderpand. Tranen blinken in hunne oog en: Diepgeroerd trilt beider hand. 't Was zijn laatste weldaad plegen, Luttel weken na dien stond Rouwde Nederland allerwegen. Stond zijn lijk op Hollands grond Telg der Nassau's, vroeg ontslapenl Schooner hulde is U bereid Dan een lijkkrans op Uw wapen: 't Is de traan der dankbaarheid. Juni 1881. De Texelsche zeeloods ARIE CORNE- LISZ LAP, geboren in 1800 in 't dorp Den Hoorn, op het eiland Texel, was bij alle zeevarenden gunstig bekend. Vaak leende hij zijn diensten aan de schepen onzer zeemacht en had altijd de tochten met Prins Hendrik als loods meegemaakt. Hij muntte door uitste kende bekwaamheid en plichtsbetrach ting uit. Bij zekere gelegenheid, dat hij zich aan boord van een onzer oorlogssche pen bevond, vroeg de bevelhebber aan zijn officieren en adelborsten, om eens door middel van hun instrumenten waar te nemen, op welke hoogte zij waren en wanneer men het vaderland zou kunnen zien. Toen zij de uitkomst bekend maakten, deed de bevelhebber dezelfde vraag aan LAP; deze gaf een ander tijdstip aan; en toen later bleek, dat de berekening van LAP de juiste was, zei de bevelhebber in ronde zee- manstaai: dr de hele boel maar over boord, want ik geloof die instru menten niet meer. Dit een en ander is mij verhaald door B. LAP, de broeder van bovengemelden loods, landbouwer a/d Hoorn op Texel. w.g. G. L. Toekamp Lammers Juli 1881

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1963 | | pagina 4