WADDENZEE OF
WADDENLAND
Onvervangbaar stuk natuur wordt bedreigd
„Laat dat nu
maar zo
blijven
Voordelen afsluiting
wegen niet tegen
nadelen op
NUTSSPAARBANK
XVVEEDE BLAD
TEXELSE COURANT
Het wad in de omgeving van het eilandje
Ook wat de dierenwereld betreft,
hebben de Waddeneilanden een geheel
eigen karakter. Aan zoogdieren zijn ze
bepaald arm; zo ontbreken er veelal
soorten als de veldmuis, de eekhoorn,
de mol, de wezel en de hermelijn (in
gevoerd op Terschelling ter bestrijding
van woelratten) en de bunzing. Op
Texel is er maar één soort woelmuis,
de noordse. Aan broedvogels zijn de
Waddeneilanden echter bepaald rijk!
Daarvan verdienen bijzondere vermel
ding typische elementen als de kleine
barmsdjs (Terschelling), de bonte kraai
(Terschelling, Vlieland, Texel) en de
lepelaar (Texel). Aan het eilandkarak
ter is ook toe te schrijven de rijkdom'
aan zeldzame roofvogels, zoals de brui
ne, de blauwe en de grauwe kiekendief
en de velduil. En dan de weidevogels!
Niet alleen broeden hier watersnip,
kemphaan en 'kwartelkoning, maar ook
honderden wulpen, tureluurs, bontbek-
plevieren en strandplevieren en dui
zenden paren scholeksters. Winterta
ling, zomertaling, slobeend en pijlstaart
behoren tot de vaste bevolking; van de
wilde eend en de bergeend telt men de
broedparen bij duizenden.
Sinds 1906, toen het eerste broedpaar
op Vlieland werd gesignaleerd, is de
eidereend op de Waddeneilanden Texel,
Vlieland, Terschelling en Schiermon
nikoog gestadig in aantal toegenomen;
de populatie wordt thans geschat op
10.000 broedparen. Het betreft hier een
der zuidelijkste broedplaatsen van deze
soort in West-Europa. De vogels vin
den hier het milieu dat zij nodig heb
ben: rustig, niet te diep water.
Om de opsomming te voltooien: er
broeden op de eilanden bijna 10.000
zilvermeeuwen, duizenden kokmeeu
wen, honderden stormmeeuwen, tien
tallen 'kleine mantelmeeuwen en, al
thans tot voor kort, tienduizenden
sterns, zowel de noordse, de grote en
de dwergstern als het visdiefje. In de
laatste jaren zijn deze getallen wat de
sterns betreft echter sterk achteruitge
gaan. Van de grote stern broedden tot
voor enkele jaren in ons land niet
minder dan 25.000 - 40.000 paren in
enkele kolonies langs de kust en in het
gebied van het IJsselmeer; dat was
toen 80 pet. van de gehele Noordwest-
europese populatie. Door nog niet ge
heel opgehelderde oorzaken is de om
vang ervan thans verminderd tot en
kele duizenden. Van de vele soorten
zangvogels die in het Waddengebied
broeden, zijn de aantallen niet zo goed
bekend. Wie daarvan een indruk wil
krijgen, doet goed kennis te nemen van
de vogellijsten van Terschelling en
Texel, die in druk zijn verschenen. Ook
in dit geval behoeft er niet aan te wor
den getwijfeld, dat deze broedvogel-
rij'kdom is te danken aan, maar ook af
hankelijk van de ligging, waarin een
overvloed aan voedsel samengaat met
de veiligheid en de rust, die alleen een
eiland kan bieden.
Ook voor de niet-broedende soorten
vormen de Waddeneilanden vanouds in
de trektijd een belangrijk trefpunt, zo
wel voor de 's nachts trekkende kleine
zangvogels als voor de meeuwen, de
sterns, de eenden en de steltlopers, die
de eilanden benutten als hoogwater-
vluchtplaatsen.
Onvervangbaar
Bij een eventueel verloren gaan van
het Waddengebied kunnen we ons niet
troosten met de gedachte, dat elders in
ons land nog vergelijkbare terreinen
overblijven. Het gebied van de Zuid
hollandse en Zeeuwse stromen heeft nl.
een geheel ander karakter, o.a. doordat
vooral het noordelijke gedeelte ervan
een brakwater- en geen zoutwaterge-
bied is. De Oosterschelde, het enige ge
bied dat oecologisch min of meer met
onze Wadden is te vergelijken, wordt
bovendien afgesloten. De Westerschel-
de, de enige zeearm die na de uitvoe
ring van het Deltaplan open blijft, zal
haar natuurwetenschappelijke beteke
nis wel behouden, maar zij heeft nu
eenmaal een duidelijk riviermondka
rakter, wordt druk bevaren en is bo
vendien in ernstige mate vervuild.
Werpen we een blik over onze gren
zen, ook dan is het niet mogelijk er
gens in Europa een 'kustterrein te vin
den dat van gelijke aard is als ons
Waddengebied. Uit de gegevens, verza
meld door dr. L. Hoffmann van het In
ternational Wildfond Research Bureau
komt onomstotelijk vast te staan, dat
het Nederlandse Waddengebied be
schouwd mag worden als het vogelrijk-
ste gebied van geheel Europa en
Noord-Afrika, zowel wat betreft de
broedvogels als de pleisteraars en door
trekkers en in zachte winters ook
overwinteraars. Zelfs het Duitse wad
dengebied, dat ongeveer dezelfde op
pervlakte heeft als het Nederlandse, is,
doordat het minder beschutting en rust
biedt en ook armer is aan voedsel, van
veel minder betekenis voor de vogel
wereld dan het onze. Ons Waddenge
bied is geen op zichzelf staand natuur
terrein, maar is juist voor de uit Sibe
rië, Noord-Rusland en Scandinavië
over ons land trekkende vogelscharen
een onmisbare, want verreweg de be
langrijkste schakel in de keten van
voedselterreinen die zij op hun door
reis aandoen. Elke wijziging in deze
keten heeft noodlottige gevolgen, ook
voor de zeer ver van ons land liggende
broedterreinen.
In het kader van het Internationale
Biologische Programma, dat als cen
traal studieobject de biologische capa
citeit van de natuurlijke milieus heeft,
is aan alle landen gevraagd, welke de
zer milieus als representatieve eenheid
bewaard moeten blijven. Wat ons land
betreft, behoort daartoe natuurlijk het
gehele Waddengebied, dat met zijn
stranden, duinen, kwelders, slikken en
ondiepe kustzeeën in Europa een unie
ke plaats inneemt. Het Nederlandse
volk draagt daarvoor internationale
verantwoordelijkheid
De plannenmakers van de inpolde
ring weten zo langzamerhand wel, dat
het natuurbehoud bij elke nieuwe ont
wikkeling en dus ook bij de ontwik
keling van onze bevolking tot 20 mil
joen in hel jaar 2000 met over het
hoofd mag worden gezien. Ze zijn daar
om wel zo vriendelijk „de bezwaren,
zowel van de visserij als die van de
natuurliefhebbers, zo goed mogelijk op
te vangen" (N.R.C., 7-8-1965), door ge
deelten van het in te polderen gebied
(zoals bijv. dat bij Ameland) te bestem
men voor natuurreservaat, in de hoop
daarmee de natuurbeschermers te
paaien en de mond te snoeren en in de
verwachting, op deze wijze de publieke
opinie aan hun zijde te krijgen. Men
heeft evenwel elders, o.a. bij de Delta
werken, reeds de ervaring opgedaan,
dat op deze wijze wel eens een nieuw
soms zelfs een bovendien waardevol
natuurgebied kan ontstaan, maar
nooit een dat gelijkwaardig is aan wat
verdween. De opgedane ervaringen zijn
over het algemeen teleurstellend. Men
kan natuurlijk nooit met zekerheid
voorspellen hoe natuurreservaten in
het Waddengebied zich zouden ontwik
kelen, maar als dat veel meer zou zijn
dan tot rietvelden met wilde eenden en
andere ubiquisten, zou dat ons zeer
verbazen! En om die terreinen zitten
we bepaald niet verlegen
Ook tegen een gedeeltelijke inpolde
ring op zichzelf bestaan van de zijde
der natuurbescherming ernstige bezwa
ren. Niet alleen verkleint elke inpol
dering het gehele areaal, maar zij om
vat altijd de ondiepste gedeelten, die
juist de grootste voedselhoeveelheden
bevatten. Daar komt dan nog bij het
bezwaar van de verkleining van de
komberging, met als gevolg afneming
van aangevoerd materiaal, wat in
verband met een oostwaarts gericht
transport moet leiden tot verarming
van de oostelijke Waddenzee.
Voor integraal behoud
Als we in het kort samenvatten wat
er, beschouwd van de zijde van de na
tuurbescherming, verloren zou gaan bij
de totale inpoldering van de Wadden
zee, dan is dit:
1. een onvervangbaar voedselgebied
voor honderdduizenden trekkers en
tienduizenden broedvogels;
2. de zeehond en de eidereend als ele
menten van onze fauna;
3. het best geëxploiteerde mosselenge-
bied van West-Europa.
Dit alles zinkt evenwel in het niet,
als we denken aan het verlies van een
landschap van onvergelijkelijke
schoonheid, een ongerept gebied met
ontzaglijke natuurlijke rijkdommen,
dat nergens ter wereld zijn weerga
vindt.
Een kwarteeuw geleden schreef dr
E. van Hinte over de Waddenzee als
over „een modderpoel", die zo 6poedig
mogelijk moest worden opgeruimd. Er
is sindsdien gelukkig wel het een en
ander veranderd in de publieke na-
tuurwaardenng, maar nog altijd zijn er
mensen die het een vanzelfsprekende
zaak achten dat het „niet aannemelijk
(lijkt), dat de uitvoering van het plan
af zal stuiten op de belangen van de
natuurstudie en het behoud van de
vogelgronden".
Ons moet het echter van het hart,
dat we zelden gehoord hebben van een
plan dat zoveel geld gaat kosten, waar
bij zoveel verloren zou gaan en waar
bij zo weinig winst kan worden ge
boekt, als dat voor de inpoldering van
de Waddenzee
(Zie vervolg binnenzijde tweede blad)
De Waddenzee, het enige stuk van Nederland
waar de natuur de dienst nog uitmaakt
Griend, tussen Terschelling en de Friese kust
alikruiken, een paar miljard wormen
en een 100 miljoen strandkrabben.
Het aantal zoogdieren is in de Wad
denzee niet groot. Behalve wat bruin
vissen en tuimelaars in de zeegaten en
in de diepe geulen, zijn het alleen de
zeehond en zo nu en dan hoewel in
de laatste jaren toenemend in aantal
de grijze zeehond of kegelrob. De laat
ste soort is echter geen standwild, zo
als de gewone zeehond. Volgens de
laatste tellingen van dr. Van Haaften
bedraagt het aantal zeehonden in het
Waddengebied ongeveer 1400, waarvan
bijna de helft jongen van het jaar 1965.
Het Eyerlandse Gat is als zeehonden
reservaat aangewezen. Jonge zeehon
den voeden zich, nadat ze zijn ge
speend, met garnalen, gaan dan over
op grondels en tenslotte op grotere vis
sen, voornamelijk platvissen, waarvan
zij een behoorlijke cijns heffen. Om
zich te kunnen handhaven, moet deze
soort de beschikking hebben over diepe
wateren en daaraan grenzende droog
vallende platen en banken.
Als laatste in de voedselketen volgt
dan de visser. Deze oogst in de Wad
denzee jaarlijks 80 min. kg. garnalen,
30.000 kg. tong, 20.000 kg. schar, een
paar duizend kg. bot, kabeljauw en
wijting, een 10.000 kg. spiering, een
paar 100.000 kg. jonge haring en
100.000 kg. paling.
Onze eilandengordel
Onverbrekelijk verbonden met de
Waddenzee ligt langs de Nederlandse
kust, als onze gordel van goud en sma
ragd, een reeks van zeven, naar het
oosten toe over het algemeen kleiner
wordende Waddeneilanden, aan de ene
kant begrensd door de Noordzee, aan
de andere kant door de Wadden. Even
als de Noord- en Oostfriese eilanden
zijn deze Westfriese Waddeneilanden
nationaal en internationaal befaamd
om hun flora en fauna, hun rijk ge
schakeerde landschap en hun goed be
waarde volkscultuur. Al sinds vele ja
ren vormen zij een studieterrein voor
onderzoekers uit vrijwel alle facultei
ten: geologen, geografen, bodemkundi-
gen, volks- en taalkundigen en vooral
veel biologen, speciaal degenen onder
hen die de plantensociologie en de oe-
cologie tot studievak hebben gekozen.
In de opgerepte gebieden van de Wad
den vinden zij een veldlaboratorium
zoals zij nergens in ons land meer kun
nen aantreffen. Op elk eiland, zo heeft
prof. Mörzer Bruijns onlangs betoogd,
hebben zich immers op eigen wijze in
de loop der eeuwen series levensge
meenschappen kunnen ontwikkelen
van strand, duinen, polderland en
kwelders met allerlei soorten overgan
gen, die m andere kustgebieden niet
worden aangetroffen. De rijkdom van
deze gemeenschappen is niet alleen te
dénken aan het isolement van de eilan
den, zij is daarvan ook volstrekt af
hankelijk en zou verloren gaan als de
eilanden dan de laatste in ons land
met het vasteland zouden worden
verbonden.
Er bestaat met de minste twijfel
over, daet onze Waddeneilanden hun
bijzonder karakter uitsluitend hebben
te danken aan hun isolement, waardoor
zij zich landschappelijk, biologisch en
cultureel, elk volgens een eigen pa
troon, hebben kunnen ontwikkelen.
Door het vooral sinds 1945 sterk toege
nomen vreemdelingenbezoek is de
eigen aard wel iets veranderd, maar
nog niet wezenlijk aangetast.
De flora en de plantengemeenschap
pen van het Waddengebied zijn bij her
haling studieobject geweest van bota
nici. In de vorige eeuw publiceerde
Holkema zijn bekende, als dissertatie
bedoelde boek over De plantengroei
der Nederlandsche Noordzee-eilanden.
Zijn werk is later voortgezet door wij
len Wouter van Dieren, V. de Vries en
dr. Westhoff, om slechts enkelen te
noemen. Sommige eilanden hebben
thans zelfs een biologisch station. Het
geobotanische werk van dr. Van Dieren
heeft ons niet alleen inzicht verschaft
in de ontwikkeling en de structuur van
de plantengemeenschappen van de dui
nen van Terschelling, maar ook in het
proces van de duinvorming, en heeft
aan de uitvoering van werken tot be
houd van deze natuurlijke zeewering
een wetenschappelijke basis verleend.
Het bijzondere karakter van de flora
van het Waddengebied was indertijd
voor prof. Van Soest aanleiding tot de
onderscheiding van een plantengeogra-
fisch waddendistrict, later door hem
gepreciseerd als waddeneilanden-
district. De noorse rus, de rijsbes, de
beredruif, de kraaiheide en 'het winter
groen behoren tot de karakteristieke
soorten daarvan. Het is echter niet al
leen de kleurrijke duinflora, die aan de
Waddeneilanden hun boeiend aspect
verleent. Niet minder aantrekkelijk
zijn de aan de wadzijde liggende kwel
ders, met hun terrasvormige opbouw.
De hoogste, die slechts een enkele maal
door de vloed worden overstroomd,
dragen een plantendek dat bëhoort tot
het Engels-grasverbond; zeewaarts
gaat dat over in de typische zoutplan-
tengemeenschappen van het kwelder-
gras en op de slikken in die van de zee
kraalgemeenschap, de pioniervegetatie
van de bij elke vloed onderlopende ter
reinen.
Sinds een bacteriële ziekte in het
begin van de jaren dertig een einde
maakte aan de zeegrasvegetaties in de
Waddenzee, bevinden zich nog slechts
hier en daar velden van de kleine
soort, waarbij dan weer ontzaglijke
wiervelden aansluiten. In het midden
van de Waddenzee is geen plantengroei
van betekenis.
De hoge concentratie aan voedings
toven in het water van de Wadden-
jee maakt een zeldzaam rijke ontwik
keling van het plantaardig plankton
mogelijk. Dit fytoplankton dient tot
voedsel aan het zoöplankton, dat op
lijn beurt weer de basis vormt voor de
v voeding van alle lagere en daardoor
dqIc van alle hogere dieren in het
Waddengebied, van het gehele indruk
wekkende en gevarieerde dierlijke le
ven, dat wat de aantallen der onge
wervelde betreft, vaak alleen maar in
miljarden en biljoenen kan worden
uitgedrukt.
Aangezien deze invertebraden een
ier eerste schakels vormen in de voed
selketen in de Waddenzee, is het dui
delijk dat ook het aantal gewervelde
dieren dat er kan leven, groot kan zijn.
Zo is het dan ook. Wat de vissen be
treft: het aantal soorten is niet bijzon
der opvallend, het aantal individuen is
jchter des te groter, vele tientallen
nalen groter dan in de Noordzee! In
verband met de lage wintertemperatu-
ren van het water verblijven de meeste
vissoorten hier alleen 's zomers. Het
rijn niet alleen de platvissen, zoals
schol, schar, tong en bot, maar ook
mitaal en knorhaan, grondel, stekel-
>aars en spiering leven hier. Verder
jonge haring, die in de zomer in grote
scholen voorkomt, en kabeljauw en
ivijting, die hier opgroeien Vele dezer
vissen verhuizen op wat oudere leeftijd
laar de Noordzee. De aantallen waarin
deze soorten in de Waddenzee leven,
variëren van enkele tientallen miljoe-
ïen tot enige miljarden.
Voor de landdieren, zoals de vogels
en de zoogdieren, zijn de aantallen
uiteraard van een geheel andere orde,
üj staan aan het eind van de voedsel
keten. Omdat deze dieren aan de mees
te mensen beter bekend zijn en daarom
■neer tot hun verbeelding spreken, zul
len de cijfers die op deze soorten be
trekking hebben, vermoedelijk toch nog
i neer indruk maken.
De Waddeneilanden vormen het
iroedgebied van een groot aantal vo
gelsoorten; wij komen daar nog op te
ug Hun internationale bekendheid
ianken onze Wadden echter aan de
- ïonderdduizenden vogels die zich het
;ehele jaar door in de Waddenzee op-
ïouden; hun aantal kan soms zelfs op-
open tot ongeveer een miljoen, voor-
ïamelijk eenden en steltlopers.
De steltlopers nemen in de avifauna
ie voornaamste plaats in. Het grootste
ieel broedt niet in het Waddengebied,
naai komt er op doorreis van de zo-
nerkwartieren in het hoge Noorden
ïaar hun winterverblijven in Groot-
ïntannië, Ierland, Zuid-Europa en
Noord-Afrika. De pleisterende vogels
verzamelen hier het reservevoedsel,
lat hen in staat stelt hun verre reis te
voltooien of een zachte wintei te over-
even Alleen de biljoenen lagere die-
en en vissen maken het verblijf van
leze rijke vogelbevolking mogelijk.
Volgens een telling op 23 augustus
l 963 bedroeg de totale vogelbevolking
van de Waddenzee ongeveer een half
niljoen. Het totale aantal dat hier elk
jaar doorkomt, vormt daarvan echter
ien veelvoud. Dr. Verwey gaf een be-
ekening van het jaargemiddelde van
fen aantal vogelsoorten voor de weste-
ïjke Waddenzee en kwam daarbij tot
ie volgende getallen: 40 000 scholek-
iters, 8.000 wulpen, 40.000 kanoet-
trandlopers, 50.000 tureluurs en nog
nkele duizenden andere ruiters, klu-
en, zilverplevieren enz.
Weinig minder rijk is de eendenbe
volking. Behalve de duizenden broed
vogels van de eilanden, ziet men hier
ïenduizenden eenden die hier alleen
rniten de broedtijd verblijf houden;
mn aantal kan zelfs tot 100.000 oplo-
>en. Dat zijn dan duizenden rotganzen,
njna 20.000 brandganzen, tienduizen-
len wilde eenden, wintertalingen,
mienten, pijlstaarten en slobeenden.
- tergeenden kan men er soms bij tien-
luizenden tellen, evenals eidereenden.
in dan zijn er nog de talloze meeuwen
Iïn sterns
Het voedsel dat al deze vogels teza-
nen gebruiken, loopt in de vele miljar-
ien dieren. Alleen al voor de steltlo-
>ers heeft men het berekend op 4 mil-
ard kokkels, 2,5 miljard nonnetjes, 35
niljard wadslakjes, een half miljard