ROB-onderzoek leert: Den Burg was ronde aarden burcht a r Een goed uiteinde... /A en een goed begin Conclusies van Jacob-Friesen bevestigd Sporen gevonden van gracht en wal In het afgelopen jaar heeft de Rijks dienst voor Oudheidkundig Bodemon derzoek (ROB) uit Amersfoort te Den Burg uitvoerig archeologisch onderzoek verricht. Van half maart tot 7 juli werd een grote afgraving gehouden aan de Noord-Westelijke rand van Den Burg (Beatrixlaan) op een braakliggend stuk land. Een oppervlakte van 16 x 150 meter werd onderzocht. Aanleiding tot het onderzoek waren schervenvond- sten, gedaan tijdens de bouw van de woningen aan de andere kant van de straat, in 1965. Ook in de Wezentuin, in de bouwput voor het nieuwe raadhuis werd een onderzoek uitgevoerd. Hier was sprake van een zg. noodafgraving. Men benutte een kans die na de vol tooiing van de bouw verkeken zou zijn. Bij beide opgravingen werden waarde volle ontdekkingen gedaan. De bij de afgraving Beatrixlaaii ge vonden grondsporen dateren uit ver schillende perioden Late Bronstijd Ijzertijd, Romeinse tijd en Vroege Mid deleeuwen, zo blijkt uit het verslag van de opgraving in „Archeologisch Nieuws", het orgaan van het ROB. Het verslag memoreert de mdeweiking van gemeentesecretaris P. Beemsterboer, directeur van Gemeentewerken J. van Hoorn en de directeur van het Texels Museum, de heer G. J. de Haan, en ver volgt Tot de oudste sporen behoort een aantal (tenminste 4) ronde paalzettin- gen, subs, kransen van kuiltjes, met een diameter van ca. 5 m. en verder enkele kringgreppen; bijzettingen of andere vondsten ontbreken. Deze sporen snij den vanuit een plaatselijk nog intact oud oppervlak op ca. 1 m. beneden het huidige maaiveld in de gepodsoleerde ondergrond in. De verwantschap met de ,leze' kransen en greppen van Losser en Hoogkarspel is onmisbaar een aan wijzing voor een datering in de Late- Bronstijd. Gedurende een gedeelte van de Ijzertijd was het terrein als akkerland in gebruik. In de profielen konden twee opeenvolgende akkerlagen worden on derscheiden. In een depressie in het licht golvende terrein waren in het loodzand ingesneden ard-krassen be waard gebleven. Plaatselijk zijn de bei de akkerlagen gescheiden door een ne derzettingsniveau. Tot deze nederzet ting behoorden enkele kuilen en groe pen paalgaten, waaronder de platte gronden van enige eenvoudige gebouw tjes opvielen. Ruinen-Wommelsachtige ceramiek verschafte de datering. Nog gedurende de Ijzertijd werd, al weer plaatselijk, een stuifzandpakket met een maximale dikte van ca. 0.40 m. afgezet. Op dit stuifzandpakket werd bewoning aangetroffen, die blijkens enkele verdikt^gefacetteerde potranden tot de Vroege Keizertijd behoort. Aan deze bewoning kunnen thans nog slechts voornamelijk greppels worden toegeschreven, waarvan een gedeelte, vooral in de noordelijke helft van het opgravingsvlak, vermoedelijk als ak kerbegrenzingen zijn op te vatten. Uit de Keizertijd dateert ook tenminste één ronde greppel met een buitendiameter van ca. 3.0 m. Twee Romeinse koperen munten wijzen op handelsbetrekkingen. Enkele scherven van mogelijk laat- Romeins (4/5-eeuws) import-aardewerk zouden op een continuïteit met de vol gende periode kunnen wijzen. De Vroege Middeleeuwen zijn aan wezig met zeer vele nederzettingsspo ren. Deze omvatten o.a. van zoden op gezette waterputten, hutkommen met wanden van zoden, en grotere huzen. De plattegronden van de laatste bleven wat onduidelijk, deels vanwege hun hoge ligging direct onder de zode in het zuidelijke deel van de opgravingsputten het terrein was hier kort voor het onderzoek oa. 0.50 m. verlaagd. Voor zover kon worden vastgesteld waren het staander huizen met zoden wanden. De vroeg-middeleeuwse iperiode leverde ook twee zeer diep ingesneden „loze" kringgreppen op; buitendiamater ca. 4.5 m. In het noordelijk deel van de putten kwamen vele brede en lange greppels voor in een nog onduidelijk patroon. Oók hun functie blijft nog on zeker: begrenzingen van akkers of van nederzettingseenheden; de eerste inter pretatie is de waarschijnlijkste. De vondsten bestonden uit import- aardewerk, merovingische knikwand potten, Eifelwaar, Badorf-ceramiek, een reliëfbandscherf en inheemse kogel- potten met vroege profielen. Datering 6/7de-9de eeuw. De vroeg-middeleeuwse bewoning valt in een aantal opeenvolgende fasen uiteen. Ter plaatse van de woonkernen vond in deze periode een vrij aanzien lijke ophoging plaats, waardoor de pro fielen op deze plaatsen een terpachtige structuur vertoonden. De recente akkerlaag was, waar deze nog ongestoord aanwezig was, ca. 0.40 m. dik. De bovenste vroeg-middeleeuw se lagen waren erdoor versneden. Wezentuin Ten aanzien van de „noodopgraving" in de Wezentuin vermeldt het verslag het navolgende Dank zij de medewerking van ge meentewege en door de inschikkelijk heid van de aannemer, de heer Drijver, kon nog een noodopgraving plaatsvin den in het kader van de aanleg van de grote bouwput, ca. 20 x 70 m., voor het nieuwe raadhuis. Tijdens de laatste oorlog, in juni en juli 1942, had de plaatselijke militaire commandant van de bezettingstroepen, tevens archeoloog, prof. dr. Jacob- Friesen in samenwerking met dr. F. C. Bursch, directeur van het Rijksbureau voor het Oudheidkundig Bodemonder zoek te Leiden, in hetzelfde park, maar iets verder naar het oosten, een onder zoek ingesteld. De resultaten daarvan staan vermeld in een artikel van Jacob- Friesen in de Deutsche Zeitung in den Niederlanden no. 223 van januari 1943. Verder geven twee artikelen van W. J. de Boone in de Texelse Courant van 15 en 29.7.1942 een overzicht van het gevondene. Een serie proefopgravingen in het centrum van Den Burg in de jaren 1952, 1958, 1960 en 1964 leverden geen nieuwe gezichtspunten op. Zij gaven geen bevestiging van de resultaten van Jacob-Friesens opgraving en dit ge voegd bij het feit, dat blijkbaar slechts een deel van Jacob-Friesens veldkaar ten tot ons gekomen was, deed twijfel aan de juistheid van diens waarnemin gen rijzen. De thans door ons verkre gen gegevens sluiten echter zeer goed aan bij die welke in 1942 verzameld werden. In het zuidelijk gedeelte van de bouwput werd een deel van een con glomeraat van greppels met gepodso leerde vulling aangesneden, die in het gepodsoleerde oud-oppervlak, ca. 1 m. beneden het huidige maaiveld, insne den. Eén greppel had een min of meer ronde, een tweede een afgerond vier kante vorm; buiten-diameter resp. 3- 3 50 m. en 5-5.50 m. In het centrum van de greppels zijn geen vondsten gedaan. In de vulling van de vierkante greppel kwam een vrij grote hoeveelheid scher ven voor; enkele daarvan zijn te ver gelijken met het aardewerk, dat on langs in Hoogkarspel gevonden is. De greppels behoren waarschijnlijk tot de zelfde periode als de oudste kringgrep pen en de paal- en kuilkransen aan de Beatrixlaan. Jacob-Friesen vermeldt een ovale „plattegrond van een bijge bouw" blijkens een mondelinge me dedeling van De Boone een greppel van 2.5 x 3.5 m. en dateert deze aan de hand van de blijkbaar in de greppel vulling gevonden inheemse scherven in de lste/2de eeuw n. Chr. Men kan zich echter in het licht van de nieuwe ont dekkingen afvragen of deze greppel toch niet tot een wat oudere periode behoort: het Hoogkarspeler aardewerk is onder bepaalde omstandigheden ge makkelijk te verwarren met inheems materoaal uit de Romeinse tijd. Duide lijke sporen uit de Romeinse tijd zijn (Zie vervolg vierde blad) NATUURZUIVER OPWEKKEND VERKWIKKEND Op 15 november overleed burgemeester C. De Koning na een langdurige ziekte. De crematie te Driehuis-Westerveld werd door velen bij gewoond. Op de foto loco-burgemeester J. Daalder tijdens zijn herdenkingsrede in het crematorium. De „Arctic" was het grootste schip, dat ooi in de haven van Oudcschild afmeerde. Ei werden aardappelen geladen, bestemd vooi Noord-Afrika. :wer ie b anti wiers Eei I uree i Pre ;t. Nu j Ge: jimbt iFri i LTen 3 naliê Ke: l f 8.55 ilaat: De protestzanger Armand (Herman Locnhout uit Eindhoven) trad op in 't Ski e; en deed nog lang vim zich spreken. Het overdekte golfzweinbad van Norder was een der objecten, die door een grote gr belangstellenden, afkomstig van verschillc Waddeneilanden, werd bezichtigd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1967 | | pagina 10