lebben agrariërs in de toekomst
nog mogeJijkheden op Texel?
r
C J
De IJsberg
5
Landbouw nog steeds belangrijke bedrijfstak
SMIDJE VERHOLEN EN DE RARE ALCHIMIST
Duidelijkheid
op korte termijn
zeer gewenst
door
C. van Groningen
jüuu
S3
99
verhaal uit het soldatenleven door L. van Schooten
kos
Lek
?jas
i v
aa:
Zij!
Denkend over het wel en wee van
Texelse landbouw in 1971 komt de
jag boven: Hoeveel tientallen van
■en zal het nog van belang zijn om
het eind van een jaar een over-
ht te geven over de landbouw op
s eiland?"
Mogelijk vinden sommige lezers de-
vraag wat gezocht. Is er inderdaad
den om de vraag te stellen oi de
ndbouw op ons eiland nog toekomst
ett?
Laten we dan mogen opmerken, dat
.hoofdrol"die de landbouw op
xel eeuwen lang gespeeld heeft in
a t geheel van het economische leven
v> \ds een aantal jaren overgenomen
door een andere bedrijfstak. We
•nken daarbij aan het bruto inkomen
de diverse bedrijfstakken. Zoals
»zegd heeft de landbouw daarbij
uwen aan de top gestaan. Ze heeft
lenle hoofdrol enkele jaren geleden ech-
moeten overgeven aan de nog vrij
d! euwe bedrijfstak van het geheel van
ngjf toerisme. En op dit moment is het
dat het bedrag, dat de „gasten" op
■t eiland brengen al belangrijk gro-
is dan het totaalbedrag dat akker-
>uw, veeteelt en bloembollenteelt
oi arlijks in het laadje brengen.
Hoewel het nog niet zo ver is moe-
n we daarnaast constateren, dat ook
bruto-inkomen van de Texelse vis-
rij steeds dichter bij dat van de agra-
;che sector komt te liggen. Er is dus
derdaad reden om vragen te stellen
rer de belangrijkheid van de rol, die
Texelse landbouw in de toekomst
:1 spelen.
Overleg gewenst
Het voorgaande brengt ons er toe te
lan eiten voor een spoedig en breed over-
tussen Gemeentebestuur en de
ixelse agrarische organisaties over de
isfelogelijkheden en onmogelijkheden van
Texelse land- en tuinbouw in de toe-
>mst. Zo nu en dan vang je geruchten
die je de vraag doen stellen of het
)or bepaalde gedeelten van ons eiland
sni ïrantwoord is om grote bedragen te
a vesteren in de modernisering van de
ud ndbouwbedrijven. Zullen de kosten,
e aan deze investeringen zijn verbon-
reien er wel uitkomen als straks gaat
ijken, dat er voor het betreffende ge-
d Jed maar beperkte mogelijkheden zijn
oor de ontwikkeling van de landbouw.
In discussies, dde de laatste maanden
ver dit onderwerp zijn gevoerd is wel
ens de indruk gewekt, dat de rol van
agrariërs op bepaalde gedeelten van
is eiland zich zou gaan beperken tot
larkwachter" van het Texelse land-
:hap. Het zal duidelijk zijn, dat wan-
I eer het inderdaad deze kant uit zou
f aan hierover ten spoedigste klaarheid
■'loet komen. Als er inderdaad ontwik-
elingen op gang zullen komen, die aan
e uitoefening van de landbouw op di-
erse gedeelten van ons eiland sterke
eperkingen zullen opleggen,dan is het
het belang van de betrokken agra-
iërs, maar ook voor het algemeen be
ing nodig, dat hierover op zo kort mo-
elijke termijn duidelijkheid komt.
Landbouw en veeteelt
in 1971
Na deze wat lange inleiding een aan-
al opmerkingen over de uitkomsten
an landbouw en veeteelt in 1971.
Mogelijk onder de indruk van de bui-
engewoon gunstige herfst en het eer-
te gedeelte van de winter 1971-'72 heb
e de neiging om vast te stellen, dat de
lap
j aa
weersomstandigheden in 1971 voor de
landbouw zo zijn geweest, dat de agra
riërs het nog wel een keer willen over
doen.
Als men nog wat zou willen „bijscha
ven", dan zou dit waarschijnlijk alleen
betrekking hebben op de te geringe re
genval in het laatst van juni en de
maand juli. De gevolgen van de droog
te zijn echter niet zodanig geweest, dat
de Texelse veehouders de winterperiode
met zorg tegemoet moesten zien. Er is
in 't algemeen voldoende ruwvoer ge
wonnen Daarbij spelen ook de weers
omstandigheden tot nu toe een belang
rijke rol. De gunstige weersomstandig
heden maakten het mogelijk, dat het in
de herfstmaanden gegroeide gras voor
100°/o kon worden benut. Op een aan
tal bedrijven in polder Eierland kunnen
op dit moment de melkkoeien nog iede
re dag een paar uur naar buiten om
gras of ander vers ruwvoer op te ne
men.
Het zal duidelijk zijn, dat ook voor
de schapenhouders de winter tot nu toe
zeer voordelig is. Voor de akkerbou
wers is deze herfst wel buitengewoon
gunstig geweest. Het oogsten van aard
appelen en bieten kon plaatsvinden on
der omstandigheden, die werkelijk
uniek genoemd kunnen worden. Dank
zij deze gunstige weersomstandigheden
is de oppervlakte wintertarwe, die is
uitgezaaid groter dan de laatste tien
jaar het geval was. Bovendien is de
stand van deze wintertarwe buitenge
woon goed.
Wat de opbrengsten betreft kunnen
we memoreren, dat de opbrengst van
de granen ondanks de schade, die op
bepaalde gedeelten van ons eiland ver
oorzaakt werden door de droogte, als
geheel niet tegenviel. Op de betere
gronden werden bij wintertarwe op-
brensten verkregen, die we bijna voor
onmogelijk hielden.
Het graszaad gaf een opbrengst, die
hoger was dan de gemiddelde opbrengst
van de laatste jaren. Wat de aardappe
len betreft kunnen we van een normale
opbrengst spreken. We hebben de in
druk, dat vooral de opbrengst van de
suikerbieten geleden heeft onder de vrij
late droogteperiode. Op enkele bedrij
ven met droogtegevoelige grond moest
men genoegen nemen met een op
brengst, die de 40 ton per ha niet kon
halen. Het wat te kleine aantal tonnen
suikerbieten per bunder werd op de
meeste bedrijven goed gemaakt door
een suikergehalte, dat wel plm 1% ho
ger lag dan het gemiddelde van de
laatste jaren.
Afzet en prijzen
Wat de veehouderij betreft kunnen
we constateren, dat het een jaar is ge
weest met meevallende prijzen. Naar ik
meen mogen we wel zeggen, dat de
melkveehouders voor hun melk een
prijs hebben gekregen, waarop zij in het
begin van dit jaar zeker met hadden
durven rekenen. Daarbij komt dan nog
de belangrijk hogere prijs, die voor het
af te zettenvee werden gemaakt. Zowel
voor gebruiksvee als voor slachtvee
worden hoge prijzen gemaakt.
Wat de schapenhouderij betreft bleek
op de eerste lammerenmarkt al duide
lijk, dat het er voor de schapenhoude
rij belangrijk beter voorstond dan in
1970. Deze gunstige ontwikkeling is in
de loop van dit jaar blijven voortduren.
De schapenhouders, die ruimte hadden
hun lammeren door te weiden hebben
over het algemeen goed „houdersgeld"
ontvangen.
Wat de akkerbouwprodukten betreft
moeten we een veel minder optimistisch
geluid laten horen. Of mogelijk is het
juister te spreken van een beslist pessi
mistische prijsontwikkeling. Vooral di-
rekt na de oogst stond het er met de
graanprijzen slecht voor. Maar ook op
dit moment zijn de graanprijzen nog
ongunstig. Hetzelfde moet worden ge
zegd van de aardappelprijzen. Zowel op
de pootgoed- als de consumptiemarkt is
het de „dood in de pot". Het is in deze
omstandigheden geen wonder, dat di
verse aardappeltelers en speciaal de
pootgoedtelers de vraag stellen of zij
met deze teelt moeten doorgaan. Alleen
het feit, dat er geen alternatief, of met
andere woorden, geen mogelijkheid is
om over te gaan op andere teelten is
in veel gevallen oorzaak, dat men met
de pootgoedteelt doorgaat.
Wat de suikerbieten betreft mogen
we spreken van een gunstige prijsont
wikkeling. Weliswaar geldt voor de sui
kerbieten een garantieprijs, maar ieder
jaar was er bij de suikerbietentelers de
angst voor een groot kwamtum zgn.
„magere" suiker, die voor de wereld
marktprijs moest worden afgezet. De
overproduktie is er ook dit jaar weer,
maar de prijs van de suiker op de we
reldmarkt is zo gestegen, dat ook de
bieten, waarvan „magere" suiker wordt
gemaakt nog een goede prijs opbren
gen.
Bedrijfsontwikkeling
We zijn van mening, dat in het afge
lopen jaar voor ons eiland kan worden
gesproken van een ontwikkeling in de
landbouwbedrijven.
We wijzen daarvoor in de eerste
plaats op de melkveehouderij. Ook dit
jaar is het weer duidelijk gegaan in de
richting van „schaalvergroting". Het
aantal veehouders, dat aan het eind van
dit jaar als melkleverancier geboekt
staat bij de Coöp. Zuivelfabriek is al
weer belangrijk kleiner dan aan het be
gin van dit jaar. Maar dit kleinere aan
tal blijft er in slagen om de totale melk
plas nog steeds groter te maken. We
zijn het moment, waarop de gemiddelde
hoeveelheid melk per bedrijf op 100.000
kg melk ligt heel dicht genaderd. Het
is nog maar een jaar of vijftien geleden,
dat op ons eiland een heel enkel be
drijf erin slaagde om 100.000 kg melk
per jaar te leveren.
De ontwikkeling van de bedrijven
komt ook tot uiting in de bouw van
grote moderne rundveestallen. Kort ge
leden is in polder Eierland een stal ge
bouwd, die ruimte geeft aan 120 - 130
melkkoeien. En er gaan geruchten, dat
deze stal nog weer zal worden overtrof
fen door een stal in polder Eierland, die
aan 140 melkkoeien onderdak gaat ge
ven.
Dat er sprake is van bedrijfsontwik
keling blijkt ook uit het geheel „ver
dwijnen" van een aantal bedrijven. De
tijd, dat vrijwel ieder bedrijf dat be
ëindigd werd overging naar een opvol
ger, die het op dezelfde manier ging
voortzetten ligt achter ons. Als op het
moment een veehouder of akkerbouwer
het besluit neemt om het bedrijf aan
kant te doen wordt het bijna als regel
gevoegd bij een in de nabijheid gele
gen bedrijf. Dit geldt niet alleen voor
bedrijven, die op dit moment te klein
zijn om als zelfstandig bedrijf gevoerd
te worden, maar ook voor de grotere
bedrijven.
We hebben de indruk, dat deze ont
wikkeling in 1972 in versterkte mate
zal doorgaan. Het aantal „oudere" boe
ren, dat in bespreking is over beëindi
ging van het bedrijf via het Ontwik-
kelings- en Saneringsfonds voor de
Landbouw is vrij groot. Ook hier zien
we, dat het niet alleen bedrijven betreft
met een kleine oppervlakte grond, maar
kunnen we opmerken, dat ook bedrijven
met 20 ha grond er over denken om via
het O- en S-fonds tot beëindiging te ko
men.
Besluit
We begonnen dit overzicht met een
vraag voor de toekomst. Aan het eind
kijken we ook nog even achterom. On
dergetekende mag nu 32 jaar van
„dichtbij" betrokken zijn bij het Texel
se landbouwleven. In de kwaliteit van
dit moment zal hij een overzicht als dit
nog maar eenmaal kunnen geven.
Terugkijkend moeten we zeggen, dat
er veel veranderd is, maar dat de Tex
else bedrijven ook na 32 jaar nog volop
landbouwbedrijven zijn. Er is voor de
landbouwvoorlichting nog altijd een
taak,al ligt die wel op een iets ander
niveau dan 32 jaar geleden.
Denkend aan de inleiding bij dit over
zicht ben je geneigd om de vraag te
stellen: „Zal ook mijn opvolger na 32
jaar werken op ons eiland nog in de
eerste plaats landbouwvoorlichter zijn,
of zal zijn taak in hoofdzaak bestaan
uit het aantrekkelijk houden van het
Texelse landschap voor recreërende
landgenoten en buitenlanders?" Nog
maals, het is de hoogste tijd, dat de
Texelse agrariërs informatie krijgen
over de richting, waarin het zal gaan.
159. „En wat gebeurde er verder?"
wilde de rechter weten.
„Op een kwade dag kwam ik terug
naar mijn geboortehuis", vertelde Nos-
co met gesmoorde stem. „Nog juist op
tijd om mijn oude vader de ogen te
kunnen toedrukken. Dat deed mij veel
verdriet. Doch toen wist ik ook wat mij
te doen stond. Ik nam de bediendenrol
van mijn vader over en besloot vrese
lijke wraak te nemen. Ik liet de oude
alchimist Baldenk in de waan, dat de
tachtigjarige oorlog nog steeds woedde
en ging in en om het Knekelwoud voor
Kludde spelen. Verder maakte ik listig
gebruik van alle uitvindingen op schei
kundig gebied, die de alchimist had ge
daan Dat was om mij te wreken...."
„Hoort ge het nu", sprak toen de
slimme advocaat en hij barstte uit in
een klagelijk geween, waar de aandoe
ning dik van afdroop. „Wilt gij, meneer
de rechtbank deze gekwelde man brand
merken als misdadiger en veroordelen?
Denkt u eens in, hij mocht niet met
Balderikje spelen, omdat men van hem
zeide, dat hij vieze woordekens sprak
en in het neusje peuterde. Zo'n afschu
welijke jeugdbelevenis legt een stem
pel op hem
„En ik leg twintig jaar op hem", in
terrumpeerde de rechter bars. „Hij wou
zich wreken. Jaja! Maar in plaats van
de kasteelbewoners nam hij de stede
lingen en de museumdirekties te pak
ken! Nee, meneer de strafpleiter! Daar
trap ik niet in! Gij zijt een mooiprater
en anders niks. Hij krijgt twintig jaar
en twintigduizend gulden boete en het
oude kasteel wijs ik weer toe aan Bal-
derik van Biebelebon! Eenmaal, ander
maal, verkocht!"
En met dit wijze woord was de recht
zitting afgelopen en even later werd
Nosco naar de gevangenis afgevoerd.
Smidje Verholen ging er nu ook van
door in gezelschap van Frans Bulle en
deze sprak: „Jonge, jonge. Verholen dat
is het beste en meest spannende ver
haal, dat ik in jaren in de krant heb
gehad! Moet je toch eens kijken! De
mensen verslinden het blad gewoon
Hartelijk bedankt, Verholen. Hier heb
je een zak met vijfduizend gloednieuwe
guldens! Die komen je wel toe!"
i(wordt vervolgd)
Voor
Gehoorapparatenservice
op Texel
ELECTROHUIS
10. Hij hoorde aandachtig toe. Het
dopte met wat de ander hem had ver
leid.
„En wie was dat meisje?"
„Wat doet dat er toe adjudant?"
„Soms een vriendinnetje van je?"
„O nee", lachte Kees, „ze heeft me
elfs nooit eerder gezien".
„Dus ze was je volkomen vreemd".
„Nou, ik had haar wel es gezien.
Meer niet"
't Was nog waar ook, overpeinsde
Kees triomfantelijk. Maar volkomen
vreemd, nee.
„Wat zit je toch te grijnzen".
„Da's een zenuwtrek adjudant".
„Je zuster".
Ze hadden nu de goede toon wel ge-
vondeif.
,Dus jij bent als een soort Don Qui-
chotte opgetreden om de eer en deugd
van dat meisje te beschermen".
„Nou, zo'n vaart liep 't ook weer niet.
Maar ze werden vervelend".
„En je maat, wat deed die?"
„Die deed niks, adjudant, daarom
juist. Die kéék alleen maar. Ik geloof
dat die lui best een robbertje wouen
knokken, drie tegen één, maar toen ze
Geert zagen bedachten ze zich".
De adjudant kon het zich levendig in
denken.
„Nou", zei hij, „we zulleti zien wat de
kapitein er van zegt. In het algemeen
kun je je beter niet met dit soort zaken
bemoeien. Je hebt nog best kans dat je
een douw krijgt. De kapitein heeft
zwaar de pé in. Als zo'n grietje daar in
haar eentje gaat zitten, wil ze misschien
juist gezelschap. Leer mij de meiden van
vandaag-de-dag kennen. Wat zit je toch
te grijnzen, kerel?"
„Ik ben 't zo met u eens, adjudant".
De Stip over zijn eigen dochter, 't
Was om je te bescheuren!
„Nou, waarom was je dan zo stom?"
„Dit meisje zag er niet naar uit, adju
dant. En ze was duidelijk niet van hun
eh vriendelijkheid gediend". En stout
moedig zei hij ,,'t zou uw eigen dochter
es moeten wezen, wat zei u dan?"
,,'t Zou mijn dochter niet gebeuren",
zei de Stip vol vaderlijke trots, „die
kijkt wel uit. Die heeft geen lijfwacht
nodig".
„Nee", zei Kees eerbiedig, „dat dacht
ik al".
Ben kwartiertje later zag de Stip de
twee beklaagden langs lopen, kennelijk
buitengewoon geamuseerd.
„Je blijft lachen", hoorde hij Geert
roepen.
„We zullen es zien" gromde de adju
dant, „of je nog lacht als je voor de ka
pitein staat".
En 's avonds thuis was hij vriendelijk
en zachtaardig.
„Is 't goed afgelopen vader?" infor
meerde Ruth met ongewone belangstel
ling voor dienstzaken.
„Gunst kind, ben je daar zo in geïnte
resseerd?"
„Ja natuurlijk, u zat er vanmiddag
zo over in".
De adjudant stak zijn pijp op en ver
telde het verhaal.
„En dan mot je het nog fideel vin
den, dat zo'n vent er z:n maat niet voor
laat opdraaien. Die Bot nog wel, óók
zo'n nummer. Een van de grootste
praatjesmakers van de compie. Hij en
die andere, nou dat is me een stel. Moo'
verhaal van dat grietje, moet ik bij de
kapitein gaan ophangen. Een douw
krijgt ie vast, en waarschijnlijk allebei.
De kapitein wil een voorbeeld stellen.
Nou ja, vast staat in ieder geval dat ze
ruzie gemaakt hebben. Met dat verhaal
over die griet hoeven ze bij de kapitein
niet aan te komen, die zal zeggen, waar
bemoei jullie je mee?En gelijk heeft
ie".
„Nou ja", zei Ruth een beetje zuinig,
,,'t moest uw éigen ochter zijn, vader".
Ackermans keek verrast op.
„Verroest, dat zei die Bot ook".
„O ja? Wat zei-ie?"
„Nou ja, ik zei dat het die griet er
misschien wel om te doen was geweest,
de aandacht te trekken. Maar hij be
zwoer van niet, was 'n net meisje, vol
gens hem, een halve heilige. Nou, 't zal
wat moois geweest zijn!"
Hij ving een blik van verstandhou
ding tussen Ruth en haar moeder op en
werd waakzaam. Maar Ruth was hem
voor.
„Dat is dus uw algemene visie op de
meisjes van tegenwoordig. Dus daar
hoor ik ook bij".
„Heb ik dat gezegd?"
„Nou, ik vroeg tenminste hoe u 't zou
vinden als 't uw eigen dochter betrof".
„Zoiets zal jou niet gebeuren".
„Hoe weet u dat zo zeker?"
„Ja, dat weet ik zeker".
Ruth zag hem aan met haar grote
donkere ogen.
„Daar weet u niks van Zal ik u es
wat zeggen? Ik was dat meisje".
De adjudant schudde verdwaasd zijn
hoofd, als een poedel die uit het water
komt.
„Wat zeg je me nou?"
„Ik was het. Ik zat daar rustig te le
zen, zoals zo vaak, toen kwamen die
misselijke lui en die werden vervelend
en toen hebben twee soldaten er een
eind aan gemaakt, 't Is allemaal net zo
gebeurd als u vertelde".
De adjudant greep naar rijn hoofd.
„Nee maar, ben ik daar even in een
mooi geval verzeild? Waarom hebben
die snertkerels me dat niet verteld?"
En opeens zag hij weer het gezicht
van Kees Bot. Waarom zit je zo te
grijnzen? En zijn eigen tirade over die
meiden, en toen die vent: als het uw
dochter was? 't Klopte. Ze hadden hem
goed te grazen.
„Waarom zeiden ze dat dan niet?"
steunde hij.
„Nou" meende Ruth, „ik zou zeggen:
ze bléven zich als heren gedragen. Ze
lieten mij er buiten. Ik vdnd, vader, dat
u in uw compie nog niet zulke kwaaie
kerels hebt. Ik vind, vader, dat u ei
genlijk trots op zulke lui moest zijn".
„Hoe kan het ook anders, met zo'n
adjudant", zei haar moeder.
HOOFDSTUK V
De kans
'Het was gekomen toen Kees op een
zonnige dag landerig, zijn Uzi onder de
arm heen en weer spatsierde langs het
hek, hetgeen in dienst wachtlopen heet
te. Hij zag het nut van wachtlopen niet
in, maar Geert had het hem uitgelegd.
„Veronderstel dat ze de generaal weg
halen", zed hij, „waar blijven we dan".
Kees was van mening dat de generaal
best op zichzelf kon passen, daar zag hij
wel naar uit.
Toen was een meisje op de fiets bij
het hek verschenen en de sergeant van
de wacht had beleefd gesalueerd. Kees
had haar graag staande gehouden, haar
naam en het doel van haar komst laten
schrijven op een der daarvoor bestemde
formuliertjes, maar dit meisje was
blijkbaar geen vreemde in het militaire
Jeruzalem.
De sergeant had hem uitgelegd dat ze
de dochter van de Stip oftewel Adju
dant Ackermans was, dat ze Ruth heet
te, dat ze inderdaad dat was hij met
Kees eens de moeite van het aanhou
den dubbel en dwars waard was, maar
met de dochter van de adjudant moest
je nu eenmaal geen geintjes uithalen,
en zeker niet met Ruth Ackermans.
„Gewoon een ijsberg", man, had hij zijn
onderhebbende toevertrouwd, „ze ziet
niemand".
„Behalve de officieren zeker", had
Kees geïnsinueerd. Officieren mochten
alles, wat Jan Soldaat niet mocht.
„Nou nee", gaf de sergeant toe, graag
geneigd de goede naam van het offi
cierskorps aan te tasten, maar blijkbaar
niet ten koste van die van Ruth Acker
mans, „dat kon *k nou niet zeggen. Kijk,
luitenant Koremans heeft zó erg een
oogje op haar gehad, dat iedereen het
wist. En die kan natuurlijk een praatje
met haar gaan maken, wat jij en ik niet
kunnen. Maar ze was niet onder de in
druk, zelfs niet van mooie Jan". Met
welke aanduiding de kapitein Serroen
bedoeld werd, wiens rijzige gestalte,
martiaal snorretje en fraai gebruinde
tint menig meisjeshart snelle deden
kloppen. „Nee, ik moet zeggen", gaf de
sergeant aarzelend toe, „het is wél bij
haar: gelijke monniken, gelijke kap
pen".
(wordt vervolgd)