Eenzaam avontuur in een wadhut op het Baigzand
I VERVOLG
F J DAG 17 JUL11981
TEXELSE COURANT
PAGINA 5
innen we ons een beetje thuis te
oelen. Kees Rappoldt is echter niet te
reden over het tot nu toe behaalde
1 jsultaat en blijft bezig met draadjes en
troom om alles in orde te krijgen. Het
ggregaat staat al de hele middag en
vond te brullen en het lijkt of er
onstant een helicopter boven de hut
angt. Ook de trilling irriteert na enige
jd'. 's Nachts maken we ons eerste
ommetje' en komen tot de conlcusie
lat de aanwezigheid op het wad op dit
lur op zich bijzonder is, maar dat er
li reinig te zien valt. Water, zand en de
itilte.
Pieren-experts
De volgende morgen mopperen we
leiden. In het Amsteldiep ligt de Griend,
iet kleinste schip van de NlOZ-vloot en
inkele mannen in waadbroeken stappen
ip de zandbank. Verbaasd vraagt Kees
lan de havenmeester Beumkes of de
Sriend geen voedingsapparaat heeft
neegenomen. Beumkes weet nergens
ran. Kees legt voor de walkie talkie de
ituatie uit en Beumkes begrijpt dat de
loeding toch naar de hut gebracht
noet worden. „Het is jammer dat
Spitzer me dat gisteren niet verteld
leeft", is ook zijn conslusie. „Het kost
vel tijd, maar ik zal zorgen dat de
loeding vandaag nog op de hut komt",
s het laatste commentaar van Beum-
tes. Vier biologen op het wad is voor
Dns een welkome afleiding. Eerst wordt
sen gezellig praatje gemaakt met de
schipper van de Griend, Sieme Dogger
die uitlegt dat de heren „wat komen
spitten." Nieuwsgierig worden met een
telescoopkijker de verrichtingen van de
■nannen gevolgd. Een van hen loopt
met een soort waterkijker naar een
verder gelegen geul. Een kwartier later is
hij al vele honderden meters van de boot
verwijderd. Als de bank helemaal droog
is breng ik een bezoekje aan de onder
zoekers. De twee heren en een dame
zijn geïnteresseerd in de voortplanting
van wadpieren. Op één vierkante meter
wordt een 'muurtje' van landbouwplas
tic geplaatst waarbinnen een bepaald
aantal pieren wordt gestopt. „Na enige
tijd gaan we weer kijken in deze afge
sloten samenleving en dan worden de
pieren geteld." Er wordt stevig doorge
spit want de bank staat hooguit drie
kwartier echt droog. Nadat vijf 'pieren-
kampen' zijn gemaakt, de tweeslachtige
beestje geteld en opgeborgen.
Het water komt snel op en als de drie
weer aan boord van de Griend zijn mer
ken we dat de vierde man in moeilijk
heden verkeert. Tot zijn oksels staat hij
in het water. „Die moet gedwongen
door een geul heen." We hebben plezier
in de moeilijkheden van de man en weer
wordt de telescoopkijker ter hand ge-
momen om het spannende gebeuren
van dichtbij te bekijken. De jongen is
duidelijk in moeilijkheden en heeft tegen
de stroom in moeite om vooruit te
komen. De Griend vaart zo dicht moge
lijk naar de bank, maar Sieme Dogger en
de zijnen kunnen ook alleen maar lijd
zaam toezien. We zien dat een
emmertje dat constant boven het hoofd
werd gehouden, leeggegooid wordt.
„Daar gaat het resultaat van twee uur
onderzoek", brullen we lachend. Druk
speculeren we over de mogelijkheden
om de boot nog te bereiken. Het zal
loodzwaar zijn om met een waadbroek,
kijker en emmer te zwemmen. Dan blijkt
de 'zwoeger' de rand van de bank
gevonden te hebben, het water komt
nu tot boven zijn middel en we kunnen
zien dat het lopen veel sneller gaat. Het
laatste stukje Amsteldiep gaat moei
zamer maar de bioloog bereikt de ladder
die tegen de Griend in het water staat.
Risico
Kees mokt een beetje. Hij moet
wachten op de voeding en ook mist hij
een stevig stuk hout om de lichtmeter
op de hut te plaatsen. „Dit geintje kost
ons twee dagen en misschien werkt het
dan nog niet." Ik vraag of het ook niet
vreselijk omslachtig is om dergelijke zeer
gevoelige en dure apparatuur mee te
slepen het wad op. Kees zegt dat er
risico aanzit. Dat blijkt nu al. „Maar je
kunt zo'n onderzoek niet meer zonder
computer verrichten. Als het werkt dan
is de tijdsbesparing enorm."
De middag wordt doorgebracht met
vissen. Beiden zijn we geen liefhebbers
of experts in deze sport maar elke tien
minuten wordt een klein scholletje op
gehaald en dat maakt veel goed. Dat de
scholletjes erg klein zijn en door ons
meteen weer teruggegooid worden mag
de pret niet drukken. We krijgen geen
tijd om ons te vervelen.
Rot geschrokken
Tegen vijf uur arriveert de Griend
weer met aan boord de voeding en een
lange lat. Er staat een stevige golfslag
en de boot legt aan aan de windkant.
Daardoor slaat alleen de boeg steeds
met flinke kracht tegen het tussen-
platform. De hut staat te schudden.
Als de boeg even later onder het plat
form blijft haken en de vloer iets optilt
waardoor de splinters hout eraf vliegen
voelen we ons niet zo veilig meer. „Geef
dat ding maar en wegwezen", brult
Kees. Sieme Dogger ziet het niet zo
somber en gaat rustig een shaggie
rollend vertellen van die 'domme Ton'
dMU
die dezelfde morgen voor onze en zijn
ogen in moeilijkheden kwam. „Ja dan
zijn ze bezig en letten ze niet op wat er in
de omgeving gebeurt. Je ziet dat water
toch opkomen. Ik had hem nog gezegd
op tijd terug te keren." Dogger vertelt
dat hij hem wel even de waarheid
gezegd heeft aan boord. „Maar dat was
eigenlijk niet nodig. Hij was zich al rot
geschrokken en doodmoe. Die flikt dat
niet meer", is zijn lachende commen
taar. „Kun je je nou een beetje ver
maken", is zijn vraag. Wij antwoorden
dat de verveling nog niet heeft toe
geslagen.
Verveling
De Griend is nog niet weggevaren of
Kees zit al bij de technische apparatuur.
Na een half uurtje werkt alles perfect.
De zon is echter al vele uren achter de
wolken verdwenen en zondat dat licht
heeft meten weinig zin. De landerigheid
en verveling slaan dan even toe. Kees
heeft een oplossing. Hij leert me met de
computer typen en legt uit hoe kleine
opdrachten uit te voeren zijn. We ver
maken ons er uren mee. Hele verhalen
worden langzaam ingetypt en door de
schrijfmachine op lange vellen papier
weergegeven. Als het gaat vervelen
pakt Kees het serieuze werk weer op
Bij elke nieuwe plaats van meting
moeten vierentwintig verschillende len
zen geijkt worden naar de veranderde
omstandigheden. Gewapend met re
kenmachine is hij enige uren bezig.
Goed ingepakt tegen regen en kou
'vermaak' ik me op het wad.
Veiligheid
In het begin voorzichtig lopen omdat
het water tot de rand van de laarzen
komt en later stevig stappend waarbij
(met de bioloog van die morgen in mijn
gedachten) diepe geulen vermeden
worden. Als ik een flink stuk van de hut
verwijderd ben, denk ik eraan hoe het
zou zijn als mij iets zou overkomen,
wegzakken in zo'n geul bijvoorbeeld.
Een tweede man op de hut is omwille
van de veiligheid verplicht gesteld maar
Kees zou waarschijnlijk veel te laat ont
dekken dat ik maar niet terugkwam.
„Deschoonheid van het wad bij nacht"
het liedje van een Nederlandse cabaret
groep speelt door mijn hoofd, het is
inderdaad een schoonheid, maar moei
lijk definieerbaar, vooral bijzonder om
dat het besef dat wij als enige bezoekers
in dit immense gebied 'even' de baas
mogen spelen.
Een voorrecht waar met behulp van
veel onderzoeken van veel 'bevoor
rechten' bepaald wordt wie nog meer
van de schoonheid van de wad (en
andere gebieden) mogen en kunnen
profiteren
Schimmels
Terug in de hut praat ik met Kees
over zijn werk. Als totaal dienstweige
raar en bijna afgestudeerd natuurkun
dige doet hij vervangende dienst bij het
NIOZ. Hij is tevreden met zijn taak om
op de wadhut verantwoordelijk te zijn
voor het onderzoek. „Dag in dag uit
naar 't Horntje is iets wat me op den
duur tegen gaat staan." Persoonlijk
heeft Kees niet zoveel boodschap aan
de achtergronden van het onderzoek.
Het ontwerpen en uittesten van com
puterprogramma's vindt hij het leukste.
In Arnhem onderzocht hij tijdens zijn
studie schimmels. In Utrecht hield hij
zich bezig met het splijten van zelf
gemaakt kristallen. „Dit is weer heel iets
anders maar dat boeit mij wel. Ik word
soms een beetje moe van oudere colle
ga's die zich jaren vastpinnen op één
enkel zwaar onderwerp. Je moet niet
vastgroeien." Kees stelt dat de ver
vangende diensttijd op deze manier aan
hem goed besteed is. „Ik had nog geen
ervaring met technisch onderzoek in de
natuur, maar ik heb nu al veel geleerd.
Vooral hoe het niet moet." Het uit
werken van de meetgegevens zal ook
een flinke klus worden. „Daar ben je zo
lang mee bezig dat het je keel uit kan
komen." Wel is het hem opgevallen dat
sommige onderzoekers niet genoeg ba
siskennis bezitten om het onderzoek
snel en goed te organiseren. „Vaak
moeten de simpelste boeken erbij ge
haald worden en dat werkt vertragend
en vaak ook verwarrend. Het moet in je
hoofd zitten en niet zoals soms het geval
is alleen op papier."
Storm
Het wordt laat die nacht. De wind
beukt de toren. Het is duidelijk: er komt
een aardige storm. De hut is klein en
stoelen en tafels moeten op elkaar ge
stapeld worden om ruimte voor twee
slaapplaatsen te creeëren. Die nacht
worden we regelmatig wakker. De hut
staat flink te schudden en het regent
hard. Vroeg in de morgen merk ik dat
mijn slaapzak nat is. Het lekt op ver
schillende plaatsen. „Gelukkig niet bij
de computer" stelt Kees snel vast. We
voelen ons niet helemaal op ons gemak
vooral ook omdat de wind zo'n herrie
in de stalen buizen veroorzaakt. „Deze
tent kan heel wat hebben" wordt mij
door Kees verzekerd. Maar ik weet dat
hij ook voor het eerst op deze hut zit.
„Ik ben blij dat het niet onweert, want
de bliksemafleider moet nog op het dak.
Het duurt lang voordat het acht uur
is. De tijd dat we havenmeester Beum
kes mogen oproepen. „Wadhut Am
steldiep voor NIOZ haven", brult Kees in
de zender. „Hier NIOZ haven voor Am
steldiep. Leven jullie nog met dit rot
weer?" is de cynische vraag van Beum
kes. Kees vertelt dat het ondanks dit
'rotweer' nog uit te houden is. Hij hoopt
dat de zon zal doorbreken zodat van
daag eindelijk gemeten kan worden.
Platbodem
Beumkes vertelt op zijn beurt dat de
Naviculla gisteren vast heeft gezeten op
het Baigzand. „De platbodem had
dertig congresgangers aan boord. Zij
hebben de andere wadhut (wordt ge
bruikt voor vogelonderzoek) bezocht
maar kwamen niet meer weg. Het hele
programma in de war", aldus Beumkes
die vertelt dat het voor hem daardoor
een 'latertje' werd. Het idee dat een
grote groep deskundigen uren vast
heeft gezeten op een zandbank vrolijkt
ons op. We ontwikkelen door de 'een
zaamheid' waarschijnlijk een vreemd
soort leedvermaak.
Beumkes sluit het gesprek af en wij
weten dat het eerste contact met de
vaste wal pas weer 's avonds zal ge
schieden. Kees is de hele morgen bezig
om de lichtmeter stormvast op het dak
te monteren. Het aggregaat dat de boot
van stroom voorziet slaat verschillende
keren af en dat betekent steeds trapje
op, trapje af en weer starten. De oor
zaak van het afslaan wordt niet ge
vonden. Het weer blijft slecht en dat is
vooral bij het doen van de behoefte
geen pretje. Het 'toilet' is op het tussen-
platform waar we met de billen bloot
over de reling hangen. Bij laag water
wordt uiteraard het wad verkozen om
wat een wat 'relaxtere' stoelgang geeft.
De toren is van metaal en dat geeft bij
het lopen trilling. Vooral als een huis
genoot de trap bestijgt of afdaalt staat
de hut te schudden. Bij het koken
worden de pannen dan snel vastgegre
pen zodat de maaltijd niet op de grond
valt. Het zijn enkele kleine ongemakken
die het Balgzand-verblijf bijzonder ma
ken en waar we aan wennen.
Kassabon
Halverwege de middag breekt de
zon door en Rappoldt duikt enthousiast
achter zijn 'machine'. Na enkele keren
halverwege een programma gestopt te
zijn (bij grote lichtveranderingen tijdens
de twee minuten meting begint de com
puter automatisch opnieuw omdat de
uitkomsten tussen de verschillende len
zen vergelijkbaar moeten zijn) worden
twee metingen correct uitgevoerd.
Twee kassabonnetjes met getallen rol
len uit het toestenbord. „Is dat alles" is
mijn commentaar. Kees kijkt even ver
stoord. „Op Texel reken ik alles om. Dit
is voldoende." De bonnetjes worden
zorgvuldig in een boek geplakt. Daarna
voert de computer nog twee metingen
uit waarbij Kees tegelijkertijd een emmer
water haalt. Dit water wordt gefiltreerd
en twee kleine stukjes papier met een
hard bruin laagje zand verdwijnen in de
vrieskist. Het aggregaat staat nog ge-
ruimte tijd te brullen zodat de filters snel
kunnen invriezen. Metingen worden niet
meer uitgevoerd want de zon is weer
weg. Kees is ondanks de weinige me
tingen voldaan. „Als we volgende week
alles goed inpakken dan kan ik snel aan
de slag." Ik heb zo mijn twijfels. Vol
gende week zal er wel weer iets anders
zijn waardoor het misloopt. „Ach alle
begin is moelijk", zo stelt Kees. „Je
hebt in ieder geval niet kunnen luieren
deze week", merk ik op. „Als de com
puter gewoon automatisch zijn meet
programma draait dan kan ik bij wijze
van spreken gaan vissen en dat gebeurt
volgende week ook."
Trots
De laatste avond in de hut is het
gesprek met Beumkes een verademing.
Vol trots vertellen we dat er die dag
gemeten is. Veel gesprekstof is er niet
en daarom wordt over een weer verslag
gedaan van het menu van die avond.
We worden 'baldadig' bij het idee dat
we de volgende dag naar huis 'mogen'.
Nadat veel zaken diezelfde avond nog
ingepakt worden is het tijd voor een
vroege af scheidsborrel. Ik vertel Kees
dat enkele mensen het gedwongen ver
blijf met een NlOZ-bioloog op enkele
vierkante meter vergeleken met een
verblijf in Siberië. „Ze weten niet hoe
het daar is en ze weten niet hoe het hier
is", is zijn antwoord. We kijken elkaar
eens aan en komen tot de conlusie dat
het best leuk is een weekje van iedereen
verlaten te zijn. Een natuurkundige in
mijn omgeving heeft me niet gestoord
en Kees blijkt geen last van mij gehad te
hebben.
Hulp
De volgende morgen zingen we ge-
zamelijk de 'internationale' voor Beum
kes. De havenmeester is blij met deze
ochtendgroet en concludeert dat het
ideaal weer is voor de terugreis.
's Middags bij hoog water worden de
eerste spullen in de rubberboot van de
Griend getakeld. Als het water gestegen
is tot anderhalve meter komt de Griend
langszij en kunnen de computerkasten
zo op het dek getakeld worden. Na
anderhalf uur varen stomen we laat in
de middag de NIOZ haven binnen. Daar
blijkt niemand op ons te wachten.
„Zeker geen belangstelling voor je ver
richtingen", is mijn voorzichtige vraag.
„Ze stoppen om vier uur met werken en
niemand op de afdeling is blijkbaar op
het idee gekomen wat hulp te bieden...
Na veel gezoek blijkt de werkplaats van
het hoofdgebouw nog open en daar
worden de spullen afgeleverd. De thuis
komst is enigszins een kater. Kees
loopt doodmoe met zijn twee filters
rond. „Die mogen niet ontdooien, dan
is alles voor niks geweest." Binnen het
gebouw is nergens een vrieskist te
vinden. Kees heeft een oplossing. „Ik
breng ze bij Spitzer thuis, die heeft een
vrieskist."
Als we door de Prins Hendrik polder
rijden zegt Kees met verbazing: „Goh,
wat is het hier mooi groen." Jij moet
nog enkele weken op de hut zitten",
zeg ik. Hij knikt.
L.