De redding en de strandroof van de Agnes ,,Zij stelden den hoop op buit boven de eerlijken beloning Het strand lag bezaaid met bladen en knotjes tabak - Opgetekend uit verzameling van Klaas PAGINA 8 TEXELSE COURANT VRIJDAG 31 DECEMBER IDAG vier vroi duidelijk strand li „Het grootst aantal vaten verbrijzelde in zee: en zoo zeer was het water dagen achtereen langs de kust daarmede bezet dat toen den 29 december het Deensche jacht „Knüd" op 1 J4 uur afstand van de „Agnes" strandde, men de tabak in de top van deszelfs mast geslingerd vond." Dat is nog eens wat anders dan een container katoen of melkpoeder. We schrijven 19 december 1849. Het Russische fregat „Agnes" loopt op weg van New York naar Bremen in een vliegende noordwester storm bij paal 22 aan de grond. Het uitzetten van een eigen reddingboot faalde en uiteindelijk zouden de meeste scheplingen de dood in de golven vinden. Negentien personen werden gered. Toen deze mensen veilig en warm onderdak waren, hadden veel Texelaars iets anders aan het hoofd: de lading. Want, een groot aantal ingezetenen, door alle standen heen, vindt in het wegnemen van scheepsgoederen geen bezwaar, aldus de opperstrandvonder W. H. Bok, die het met die .strand- rovers" nog knap moeilijk had. De kapi tein van de Agnes" moest later con stateren dat een flink deel van de lading en persoonlijke goederen die op het strand terecht kwamen vrij snel waren verdwenen. „Hoofdzakelijk toe te schrijven aan het slechte beheer van de opperstrandvonder", schreef hij aan de Staatsraadgouverneur, die op zijn beurt de officier van justitie inschakelde en een gerechtelijk onderzoek was een feit. Klaas Uitgeest uit De Koog is geruime tijd bezig geweest de geschiedenis achter de stranding van de „Agnes" uit te zoeken. Aanleiding was een interview in het blad „De Reddingboot" uit 1912 met de Texelse postschipper en roei- redder Jacob Buys. Buys zei toen over de reddingen rond de Agnes het vol gende: „'t Was een vreeselijke dag. Een afschuwelijk gezicht was het de lijken in het want te zien hangen met het hoofd omlaag. Er zaten nog 8 levenden in de groote mast, 8 in de bezaanmast en 3 in de fokkemast. We haalden eerst die acht uit de groote mast en keerden terug. Vreeselijk was het toen het ge schreeuw te hooren van de menschen we nog niet konden opnemen. Later we die ook. De lijken hingen te zwabberen in het tuig en die zich vastgebonden hadden aan de hutten tegen de boot aan. Er waren vrouwen aan boord. Ik zie nog voor mij twee vrouwen op het liggen, een jonge en een oude Uitgeest kwam vooral middels nota risarchieven achter het verhaal (met een schandaal) van het Russische volschip. Eén ding is tot op de dag van vandaag nog niet geheel duidelijk: het aantal op varenden van de „Agnes". Een scheepsverklaring opgesteld door nota ris Ludivicus Kikkert en ondertekend door tien overlevenden sprak van 42 passagiers en 21 bemanningsleden. Op perstrandvonder Bok had het over 12 gereddenen (één is later overleden) en notaris Kikkert hield het op 19 personen (12 bemanningsleden en 7 passagiers) die gered waren. Dat laatste komt over- j een met het interview van Jacob Buys die hetzelfde getal noemde. Volgens de J postschipper waren er echter 71 opva- renden in plaats van 63. Het aantal akten van overlijden dat Uitgeest uit het register van de burgerlijke stand heeft weten te achterhalen spreekt echter over 49 doden. Wij zijn geneigd aan te nemen dat er meer dan 63 schepelingen aan boord waren. Een mogelijke ver- j klaring is het gegeven dat de vrouwen aan boord, echtgenoten waren van S bemanningsleden en in de notarisver- j klaring niet zijn genoemd. Toch houden we in de loop van het verhaal de nota- j risverklaring aan, omdat deze als rechtsgeldig document mag gelden, J maar laten we bij het begin beginnen. Nauwkeurig De scheepsverklaring moest worden (opgesteld omdat bij de stranding het logboek was verdwenen. De getuigen verklaringen waren dus uit het geheu- (gen opgetekend, maar geven nu een (zeer nauwkeurig beeld van de reis. Op )17 november 1849 vertrok de „Agnes" <vol met tabak uit New York en bij (overwegend gunstige wind kon men tot 3 de 27ste richting het Kanaal zeilen. De 28ste november brak de eerste zuid- wester storm los en kreeg het fregat ),,hooge zeeën over." Op de derde december werd de storm nog ruiger om daarna weer geheel af te nemen. De achttiende december was het echter weer „feest". Toen het schip het Kanaal uitliep was men „door koude en stormachtig weder, hebbende de wind als toen zuid west ten westen tot west zuid west genoodzaakt de Marszeils digt te reven." In de nacht van 18 op 129 december draaide de wind naar het noord westen en de bemanning moest door de toenemende storm het voor- Marszeil en het Kruiszeil vast maken. Men zeilde voort op de „gereefde fok, digt gereefd groot Marszeil, schooner- zeil en voorstenstagzeil." De zee nam daar echter geen genoegen mee want de „hooge golven die geduriglijk over het schip heen rolden, scheurde te vier ure de fok waardoor zij verpligt waren dezelve vast te maken." Aller vreeselijk Tussen vier en vijf uur 's morgens bleek het fregat door de hevige grond- zeeen praktisch onbestuurbaar en liep de „Agnes" „tot aller vresselijk ont zetting aan den grond Pogingen om het volschip meteen van de zandbank „af te werken" mislukten en „al dadelijk kregen zij vele grondzeeën over", waar door het schip vreeselijk bleef stooten en slingeren en onder ontzaglijk werken eindelijk bleef vastzitten." Voor de passagiers bleef er niets anders over dan de „bootensloep" uit te zetten. Een poging die door de „overrollende zee- en" mislukte. De sloep werd aan stuk- Een schilderij ven T. M. Hemy (uit Redders oen de Riemen), det iaat zien hoe de redding van de „Agnes" in zijn werk moet zijn gegaan. ten drie ure Cs middags) aan boord te komen en nevens den capitein eenige passagiers en manschap, die zich langs de groote ra in den boot moesten laten gleiden te redden." De kapitein liet bij deze reddingsoperatie nog bijna het leven want hij had niet meer de kracht om naar beneden te klauteren en viel vanaf de ra in zee. Wakkere redders wisten kapitein A. H. Arensfeld echter uit het water te halen. In een tweede roeitocht werden de overige overle venden van boord gehaald. Hulp Aan wal gekomen kreeg de kapitein hulp aangeboden van ,,de heeren Zun- WW Een volschip gaat ten onder in de branding. ken geslagen en enkele bemannings leden sloegen overboord. Op dek was het, getuige de scheeps verklaring, niet meer te harden en iedereen moest voorzover dat nog mogelijk was, een toevlucht zoeken in de masten van het schip. „Dat zij bij het vreeselijk schouwspel hunner eigene toestand van tijd tot tijd passagiers en schepelingen deels door koude afgemat, deels door de onweer staanbare kracht der hoog overrollende zeeen overboord slingerden, en in kor ten tijd alles wat los en vast op dek was er zagen afspoelen Een hachelijke situatie dus, die de schepelingen in het want „met de dood voor oogen" bijna 12 uur lang moesten ondergaan. Geen succes Enkele uren na de stranding werd een reddingboot van Texel waargenomen, maar deze kon het schip niet bereiken. Een tweede reddingboot (vermoedelijk afkomstig van Den Hoorn) kon er aan vankelijk ook niet in slagen bij het schip te komen. Uiteindelijk lukte het wel de overlevenden van boord te halen. De scheepsverklaring. „Dat andermaal po gingen tot redding werden aangewend en het aan de onverschrokken man schap der eerste boot eindelijk na groote krachtsinspanning mogt gelukken circa derdorp en compagnie „commissionairs in zeezaken" tot mogelijke berging van het schip en lading. Volgens de ge schriften was een van beide heren, wonende in Oudeschild, tevens „Con sulair agent van Rusland" waardoor de kapitein aannam dat „Zunderdorp en compagnies" alle zorg voor de lading en schip droegen. Zunderdorp verzocht de opperstrandvonder (namens kapitein Arensfeld) „de berging van het nodige te redigeren." Van deze opdracht maakte strand vonder Mok melding in zijn verslag van de stranding aan de Staatsraadgoever- neur van de provincie Noordholland (te vergelijken met de tegenwoordige com missaris van de koningin). W. H. Bok schreef in zijn eerste brief van 20 december: „Het schip is geheel weg, en of van de lading voornamelijk uit tabak en hout bestaande zal gered worden is nog onzeker." Tot zover geen centje pijn, totdat kapitein August Henrich Arensfeld op 12 januari 1850 in de pen klom. Kritiek De gezagvoerder van de „Agnes" verbleef nog in hotel De Lindeboom en schreef aan de Staatsraadgouverneur dat het beheer van zijn goederen be paald niet naar wens was verlopen. Na een uitgebreide verhandeling over het leed dat zijn manschappen was over komen (de kapitein had het toen opeens over 43 passagiers krap een maand eerder verklaarde hij tegen de notaris 42) moet hem enige kritiek aan het adres van strandvonder W. H. Bok van het hart. Arensfeld verkeerde in de mening dat, zo schreef hij, het overdragen van de lading en het bergingswerk aan geen ander toevertrouwd kon worden dan aan genoemde strandvonder, maar dat hij „nu met leedwezen heeft moeten aanschouwen ;dët Veele-goederen van het schip en lading aan strand gekomen waren, verlooren zijn geraakt," Het ver dwijnen van tabak en hout en per soonlijke spullen schrijft hij toe aan een falend beleid van de opperstrandvonder maar ook werd Bok zelf van diefstal beschuldigd. Als bewijs voert hij aan: „Dat deze beschuldiging alleen ge schied uit overtuiging, aangezien het mij gebleken is, er van de aan strand geborgen vaten tabak minstens 8 stuks vermist zijn, zonder nog te spreken van goederen welke aan passagiers toebe horen en in verkeerde handen geraakt zijn." Met andere woorden: de opper strandvonder heeft zeker 8 vaten tabak en goederen van de passagiers moed willig later verdwijnen. De kapitein vroeg de Staatsraadgouverneur of hij Bok wil gelasten een verklaring voor dit gedrag af te leggen die het „instand houden van zijnen onbevlekten naam gestand doen Onbesproken De kapitein was bij het goede adres. Opperstrandvonder Mr. Willem Bok heeft in deze krant al eens eerder be wezen (het verhaal over de redding en laster rond de „Erik", 1850) beschul digingen in brede volzinnen van de hand te kunnen wijzen. Ook in dit geval wilde Bpk niet nalaten om zijn handel en wandel tot in detail weer te geven, waarbij ons het gevoel bekroop dat een dergelijk verslag van 14 met de hand geschreven foliovellen vol bijna riekt naar verzinsels. Maar het was aan de Staatsraadgouverneur om daar een oordeel over uit te spreken. Bok begon zijn „onbesproken ge- dragverslag" met een uitgebreide ver handeling over zijn werk tijdens het redden van de drenkelingen. Op 19 december 's morgens zond hij een man te paard naar het strand om „voor zoveel desnoods, voor de reddingboo ten en mogelijke aanspoelingen te zor gen." Om 11 uur arriveerde Mr. Bok zelf bij paal 22. In beweging Al meteen spoelden er vaten tabak aan op het strand en Bok zorgde, volgens zeggen, voor de nodige „wag- ten en wagens" om de lading af te voeren. Hij had hiervoor flink wat mensen nodig want de goederen spoel den aan over een afstand van „twee uur gaans", aan beide zijden van paal 22. Bok liet 33 man met 13 wagens aan rukken. „Zij waren in beweging om alles te bewaken of te bergen." Zelf ver richtte de notaris-strandvonder een „bijna bovenmenselijke taak." Uitvoerig schetste hij hoe hij te paard overal aanwezig was waar maar hulp geboden moest worden. Het allereerste wat vol gens Bok aanspoelde was een kist kleren die hij meteen naar zijn huis liet brengen zodat ze gedroogd konden worden, „onder het eigen oog mijner vrouw". De volgende dag werd de kist meegegeven aan de kapitein. Tegen de avond waren alle overle venden van de ramp dus van boord gehaald. Onder hen ook kapitein Arens feld die „meer dood dan levend" uit de reddingboot werd gedragen. Bok ver klaarde dat de kapitein hem niet gezien of gesproken heeft en zonder „orders het beheer van schip en goederen heeft overgedragen" (via Zunderdorp). De volgende morgen kwam de kapi tein met enkele passagiers weer een kijkje nemen op het strand en volgens Bok was men toen druk bezig met het bergen van goederen. „Mijn agenten hadden nu zooveel mogelijk alle aange spoelde kisten en koffers, waarvan slechts enkelen nog gesloten maar de overigen door de zee waren open geslagen, bijeengebragt en nu was het maar de vrage, het geborgen goed aan zijne eigenaar terug te geven." Onaangenaamste Dat teruggeven gebeurde volgens Bok altijd in overleg met de kapitein. Dit was uiteraard onmogelijk bij goederen van verdronken passagiers. Deze kof fers en kisten werden door „rijksambte naren" onderzocht en, volgens Bok, ook naar de kapitein gebracht. Dat transport heeft op 21 decmeber plaats gevonden en Bok had sindsdien „niets meer van deze goederen vernomen." Jacob Buys was postschipperroeiredder en betrokken bij de redding van de „Agnes Na de 21ste december kwam de opper strandvonder in de problemen, „welkq dezen stranding tot de onaangenaamste herinneringen van mijn leven zuller maken." De elementen waren Bok niet gunstig gezind want het schip ver brijzelde niet. Dat betekende dat d- lading die toch door de golven vrijkwa niet op één punt aanspoelde. Volgen zijn brief kwamen „uit hetzelve langs di geheel uitgestrekte zeekust, verschil lende voorwerpen, waaronder ook he- laasenkele lijken, gestadig .aandrijven De strandvonder had het niet makkelijk,) want vanaf het „Eierlande strand to aan den Hors toe" overal lag wat. Hel was vooral tabak wat aanspoelde (di Agnes had 400 vaten bij zich) en de meeste vaten waren kapotgebeukt dooij de branding wat voor een gigantisc veld vah tabaksbladeren zorgde. Z kwam Bok dan ook tot de uitspraak dal het want van de op 29 december ge strande „Knüd" vol het tabak zat. Ontwaken „Zeer natuurlijk nu dat het stran bezaaid lag met losse bladen en zoge naamde knotjes tabak", aldus de op perstrandvonder die al snel moest con stateren dat velen de weg naar he strand wel wisten te vinden. Bok noem de de „roofzucht die in alle krach begint te ontwaken" onbegrijpelijk) maar moest ook constateren dat het jutten door alle standen heen een maat schappelijk geaccepteerde activiteit was waarbij men elkaar nooit zou verraden Mr Bok gaf de Staatsraadgouverneur een uitleg hoe de strandroof in zijn werk ging. „Op verscheidenen dagen waren welligt 200, zoo niet meer personen er geregeld nacht en dag op uit, om, tusschen de duinen verscholen, over een lengte van 1 2 uren, de losse bladen tabak weg te halen." Het ging de jutters natuurlijk niet alleen om tabak Ook persoonlijke spullen en voor werpen van het schip werden uit de branding of van het strand gehaald. Bok had het er maar moeilijk mee en vroeg zich af wat hij moest beginnen tegen „een opstand die indruist tegen een maatschappelijk beginsel: het regt van het eigendom. Hij was, volgens eigen zeggen, ge motiveerd genoeg en zat dagen en nachten lang op het paard om het strand te bewaken maar dat was duide lijk niet genoeg en de strandvonder gaf dat ook grif toe, „doch nimmer konden de wagten nog in genoegzamen getale zijn, om zulk een terrein altoos en op alle punten te bezetten." Dat was nog niet 't ergste. De opperstrandvonder moest ook toegeven dat hij niet voldoende „geschikten wagters" kon vinden, want velen stelden „den hoop op buit boven de eerlijken beloning" van het bergers- werk. Of dat nog niet genoeg was gaf de strandvonder ook nog even een indruk van de wachtpost-taak. Roofzuchtiger Hij sprak over „onhooge water stranden, onophoudelijk stormweder, de omstuimige zee, een gemis aan vele hulpmiddelen en duinen bezaaid met roofzuchtigen." Bok kon zich voorstel len dat niet iedere Texelaar 16 uur op het Lees verder op volgende pagina.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1982 | | pagina 8