Zoek je mee naar de panda?
Joop de Jong had nooit kunnen vermoeden wat hij later zou worden. Als jongetje werd hem
dat wel eens gevraagd, vooral op zijn verjaardag. Die was eigenlijk op de dag voor Kerstmis,
maar dan had niemand tijd, dus verplaatste zijn moeder het naar Eerste Kerstdag. Dan kwam
de hele familie toch al bij elkaar om gezellig samen te zijn en ruzie te maken. Soms herinner
den ze zich ineens dat ze Jopies verjaardag vierden en stelden ze zo'n soort vraag. Jopie kon
dan alleen maar zwijgen. Brandweer? Politieman? Dokter? suggereerden ooms en tantes.
'Jopie wordt huisman, dan kan hij lekker thuis blijven,' lachte zijn jongste tante en ze kietelde
hem in zijn zij. Hij dook onder haar arm door en kroop in het hoekje naast de kast waar hij
zijn auto's geluidloos achter elkaar aan liet rijden, hun bumpertjes soms vasthakend in de
geknoopte draden van de vloerbedekking. 'Alsjeblieft, zeg,' bromde Jopies vader. 'Huisman!
Ha! Dat moderne gedoe. Volwassen kerels horen in de buitenwereld.' Er volgde zo'n discussie
waarbij de jongste tante op hoge toon praatte, de mannen, rookcirkels voor zich uitblazend,
achterover leunden en de andere tantes zwijgend, maar met pretogen toekeken. Jopie werd
vergeten en dat kwam hem goed uit. Hij wist niet wat hij wilde worden. Zijn toekomstbeeld
was duister.
Tijdens zijn schooltijd deed Jopie precies zo goed zijn best dat hij niemand opviel. De stoere
jongens vergaten hem te pesten. Er was geen meisje dat hem zag.Alsof de groeispurt hem ook
over het hoofd had gezien, bleef Jopie een klein, mager ventje, dat een beetje vreemd rook.
Dat viel niet op in de geurige wolken van de technische opleiding die Jopie werd aangeraden
en die hij dus volgde. Ze werkten met lijm, cement, pur, soldeer, hars. Jopie ging er graag in
op. Op een Kerstavond aan het eind van de jaren zeventig, de dreigende scheiding van zijn
ouders bijna zichtbaar in de wolken sigarettenrook, kreeg Joop een fototoestel. Een echte
Rollei, tweedehands, met een nieuwe flitser. En daarbij in oranje en bruin papier verpakt: een
doosje met twaalf fotorolletjes. Joop opende zo'n zwart, plastic buisje en snoof de scherpe
geur op. Met licht samengeknepen ogen knikte hij een bedankje naar zijn verwachtingsvolle
ouders. 'Morgen timmeren we een donkere kamer op zolder,' meldde zijn vader. 'Je bent
volwassen genoeg voor een eigen plek om je terug te kunnen trekken. Zonder gezeik aan je
hoofd.' Het ontging Joop niet dat zijn moeder kwaad opzij keek. Hij negeerde het, net als zijn
vader. Toen de doka de dag erna af was, verliet zijn vader zonder afscheid te nemen het gezin.
De jaren vlogen om, een aaneenschakeling van blokjes van twintig, dertig en soms vijftig
seconden, afhankelijk van de hoogte waarop Joop zijn belichtingsapparaat instelde. De lamp
straalde omlaag en terug omhoog van de glanzende, witte vellen papier. Het zachte geratel
van de onderdeeltjes van de klok die terugtelde, de langzame beweging van de bakken met
vloeistoffen die op magische wijze de afbeeldingen tekenden, de rode lamp die alles grijs
maakte... Ze vervaagden de schelle, felle, snelle buitenwereld waarin Joop zwijgend werkte
op de ene en dan weer een andere bouwplaats. Als Joop met de jongens van de bouw naar het
café ging, hield hij soms zijn glas bier bij de rand vast en dan ademde hij, vlak voor het nemen
van een slok, diep in: bier vermengd met de geur van ontwikkelvloeistof aan zijn vingertop
pen. De anderen begrepen niet waarom hij zo gelukzalig over zijn bier kon staren zonder er
van te drinken. Ze vroegen er soms honend naar, maar voor Joop viel er weinig over te zeg
gen, en dan lieten ze hem maar weer met rust. Ja, Joop was, achteraf gezien, best gelukkig, al
dacht hij daar nooit over na.
Het ligt voor de hand te denken dat Joop zijn ware geluk vond toen hij fotograaf werd. Of
medewerker in een fotorolletjesontwikkelcentrale, want eigenlijk maakten de foto's Joop
niet zoveel uit. Hij lijstte ze niet in, plakte ze niet in boeken; ze waren een bijkomend, niet ter
zake doend product. Het proces was het doel. Maar niet alles zat mee in het leven van Joop.
Hij was pas éénentwintig toen de specialist in het ziekenhuis meldde dat zijn slijmvliezen
ernstig waren vergaan. De arts vroeg bezorgd hoe lang Joop al drugs gebruikte. Joop haalde
zijn schouders op. Het voelde achter zijn ogen als het golven van de vloeistof over de vellen
fotopapier. Hij zag, bij nader inzien, al een tijdje niet goed meer, maar dat was hem niet zo
opgevallen. De arts tekende een verklaring en zo kwam het dat Joop niet meer op de bouw
hoefde te komen.
Er brak een zware tijd aan in het leven van Joop. Een nieuwe stiefvader sloopte op een zater
dagmorgen de doka en timmerde er een treintafel en een opbergkast voor treinmaterialen
voor in de plaats. Joop hield niet van treinen. Hij lag in zijn slaapkamertje waar het met het
nieuwe verduisteringsgordijn donker genoeg was om de racewagens op het behang niet meer
te zien. Joop hield ook niet van racewagens. Negen jaren gingen voorbij. Joop lag op bed.
Soms hielp hij zijn moeder met het vouwen van de beddenlakens, vlak naast de plaats waar
de doka ooit stond. In de nacht voor zijn dertigste verjaardag herinnerde Joop zich ineens hoe
zijn vader vond dat volwassen kerels in de buitenwereld hoorden. Dus op de ochtend van 24
december, de dag waarop hij echt was geboren, kleedde Joop zich warm aan. Hij herinnerde
zich vaag hoe de lucht voelde als die niet op kamertemperatuur was. Er kon nu van alles
gebeuren, besefte Joop toen hij een kwartiertje buiten was. Maar Joop was een volwassen
kerel. Vastberaden liep hij een paar meter verder over het tuinpad, draaide zich om, zag niet
veel, maar zwaaide, want misschien stond zijn moeder bezorgd met een hand tegen haar borst
bij de achterdeur. Hij stapte de tuin uit en liep in de richting van de kruidenier. Die bestond
niet meer. Er was een parkeerplaats en een rij gazen wagentjes, die met kettinkjes aan elkaar
vast stonden. Er waren wel meer vreemde dingen, maar dat vond Joop helemaal niet erg. Hij
merkte er niet veel van als ze niet in zijn buurt kwamen. Als in een droom liep Joop rond in
een wazige wereld vol stemmen van vreemde mensen, tot hij opschrok van getoeter. Vlak
naast hem kwam de ronkende motor van een vrachtwagentje tot stilstand. Aarzelend keek
Joop omlaag: hij stond toch echt op de stoep. 'Sorry schat, ik moet hier lossen!' riep een
vrouw, toen ze de deur van de cabine achter zich dichtklapte.
Het was Joop niet geheel duidelijk wat er van hem verwacht werd. Hij bleef voor de zekerheid
heel stil staan. 'Hier, hou deze even vast,' zei de vrouw beslist, maar niet onaardig. Ze duwde
Joop een plastic kistje in handen en rommelde wat met een stapeltje papieren. Joop bracht
het kistje langzaam omhoog. Het was afgedekt met folie, waar een gelige kleur doorheen
schemerde. Wat er onder lag, rook scherp. Niet zoals zijn vloeistoffen, niet zoals het groot
ste deel van zijn jeugd, maar toch lekker scherp. 'Mag ik dit hebben?' vroeg Joop hoopvol.
'Sorry schat, maar dit is voor de groentenafdeling! Wacht hier even, ik heb meer.' De vrouw
verdween met het kistje door een deuropening waar lange plastic flappen voor hingen. Joop
wachtte onbeweeglijk tot de flappen uiteenweken en ze weer verscheen. 'Loop maar mee.'
Bij de geopende achterdeur van het vrachtwagentje stroomde de meest verrukkelijke geur
Joop tegemoet. Het prikte boven in zijn neus, bijna als vanouds. Automatisch krulden zijn
neusvleugels en mondhoeken op. Toen sprak Joop de belangrijkste woorden van zijn leven.
'Mag ik bij u werken?' De vrouw bekeek Joop van top tot teen en gezien Joops geringe lengte
deed ze daar niet lang over. 'Denk je dat je het aankunt?' Ze somde de kwaliteiten op die Joop
moest bezitten om de functie van haar onlangs weggelopen echtgenoot over te nemen. 'Kun
je goed alleen werken? In een duistere ruimte? En kun je tegen deze doordringende lucht?'
Ze gebaarde naar de laadruimte. Joop vergat van enthousiasme te antwoorden. Uiteindelijk
knikte hij. En nog een keer. 'Ik ga meteen mee.' 'Moet je niemand gedag zeggen? Het is mor
gen kerst, hoor. Heb je geen spullen?' Joop dacht maar heel even na. 'Heeft u een slaapkamer
waar het echt heel donker is?' De vrouw lachte en gaf hem een zacht duwtje in zijn zij. 'Oké,
je mag mee. Maar ik rijd!' Dat leek Joop ook het beste.
En zo vond Joop zijn ware geluk: de dag dat hij bijna werd aangereden door Joke in haar
witte vrachtwagentje, met op de zijkant in zwierige letters de naam van haar bedrijf Taugé-
kwekerij Het Witte Worteltje. Joke reed langzaam de stoep af. Joop draaide het raampje aan
zijn kant op een klein kiertje, zodat de koude wind over zijn wangen waaide. Joke zette de
radio harder. Samen zongen ze mee met een liedje over een gelukkig kerstfeest.
Suzanne Buis