'I Vliegend Blaadje.
KLEINE COURANT
HELDER. NIEUWEDIEP EN OMSTREKEN.
No. 391.
Dinsdag 14 November 1876.
Vierde «Jaargang.
:s,
R.
VOOR DEN
R.
Oplaag 4000 Exemplaren.
Abonnèmenfc franco p, post 50 Ct. p.3 maanden.
Afzonderlijke nummers 1 Cent.
Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagmiddag.
Uitgevers BERKHOUT Co.,
te HELDER.
ADVERTENTIEN
Van 15 regels3o Centeneikeregel
meer 5 Centen; grootere letters worden
naar plaatsruimte "berekend.
Advertentiën moeten uiterlijk des DINSDAGS- en VRIJDAGSMORGENS vóór 10 ure hij de Uitgevers bezorgd zgn.
Uren Tan Tertrek en aankomst der
Spoortreinen te Helder.
WINTERDIENST.
per
i
las»
da;
prij]
ischl
•ing
adre
netto
zijn
>at.
iEL\-
VERTREK:
'b morgens 6.20.
h u 8-40-
*11.52.
namidd. 1.55.
6.30.
♦Alleen Vrijd. en Zaterd.
AANKOMST
's morgens 9.47.
h 12-81.
n namidd. *3.29.
7.39.
if 10.58.
♦Alleen Vrijd. en Zaterd.
t JE.
NIEUWSTIJDINGEN.
HELDER, 14 Nor. 1876.
Zondag jl. heerschte hier een
geweldige sneeuwstormvergezeld
van een hevige vorst. Des avonds
en den volgenden morgen waren de
straten overal spiegelglad en bijna
onbegaanbaar. De treinen, welke
Zondagavond ten 7.39 en 10.58 hier
moesten aankomen, kwamen respec
tievelijk eerst des nachts te n 2
nur en den volgenden morgen ten
7 uur hieraan. De weg was op vele
plaatsen door omvergewaaide tele
graafpalen geheel versperd, zoodat
uiterst voorzichtig moest gereden
worden. Bij aankomst van den
laatsten trein zaten de draden der
telegraaf geheel om de wielen gerold.
Ook uit bijna alle plaatsen van
ons vaderland komen berichten, dat
er veel sneeuw is gevallen en de
communicatie groote vertraging on
dervond.
Volgens telegram uit Laesoe,
dd. 11 Nov., was het Nederl. schip
2>Sandviken", kapt. Hansens, van
Borga met hout naar Edam, den
gestrand en totaal wrak geworden.
Men verneemt dat de bemanning
gered is.
Het barkschip »Jan Jacob",
kapt. Veninga, en het brigantijnschip
»Fosea Helena", kapt. Kuipers, beiden
van Nederland, zijn bij Cimbrits-
hamm verongelukt. Van eerstgenoemd
zijn de kapt. en 4 man en van
het andere de kapt. en 5 man daar
bij omgekomen.
Van Terschelling zendt men
dd. 6 Nov. het volgende verhaal van
een schipbreuk aan het »D, v. Z.-H."
De schipbreuk viel voor den 6 Nov.
'8 morgens om 6 uur, met het schip
s> Aretus", van Aberystwith, kapitein
William Thomas, op reis van Port-
Madoc naar Bremen. Op een doodsche
kale zandvlakte, welke zich een uur
of vijf in zee uitstrekt, waarover bg
vloed het zeewater stroomt, dat die
bank tot een onbegaanbare plek
maakt, daar het zand hier en daar
zoodanig wordt ondermijnd, dat de
wandelaar, die zulk een ondermijnde
plek gronds betreedt, vrij zeker ver
loren is, strandde met harden N. W.
storm bovenvermeld schip, met leien
geladen.
't Vaartuig had een bemanning van
6 personen, waaronder de kapitein
met zgn 12jarig zoontje. Al een paar
dagen worstelde men aan boord tegen
het vliegende weder; allen waren
door dat afmattend werk reeds uit
geput; daar grijpt de felle stroom
het brooze vaartuig aan, bonst het
FEUILLETON.
DE ERFENIS.
10) meijeh's geheim.
Zoodra de hoefslag weerklonk, liep een
dér. knechts van den gewonde naar buiten,
ging over het kerkhof, en kwam aan de
kleine poort, dier naar de woning van Meijer
voerde
De boer had goed gehoord. De hoef
slag was van een paard, dat aan de vier
pooten beslagen was. Alleen zijn in deze
streken de cavalerie-paarden op deze wijze
beslagendie der boeren, die gedurende den
zomer buiten weiden, zijn aan de achtcr-
pooten niet beslagen, om elkander, bij het
menigvuldige vechten, de beenderen niette
verbrijzelen.
De huzaar had juist zijn paard den zadel
afgenomen, toen de knecht hem toeriep:
„Huzaar, zijt gij daar?"
„Ja!"
„Kom dadelijk in de kapel."
„In de kapel? wie zegt dat?"
„De meester!"
„Wat doet hij nog zoo laat in de kapel
„De meester ligt op sterven hij wil
met u spreken kom spoedig, eer het te
laat is!"
„Sterven? Zijt gij krankzinnig?"
„Kom spoedigWaar zijt gij Zijne vrouw
is bij hem; hij bloedt, of hij geslacht
ware
In een oogenblik was de huzaar bij de
kapel.
Toen hij haar binnentrad, zag hij een
licht, van achter het hoogaltaar de beide
bogen beschijnen.
Hij kwam achter het altaar en bleef van
schrik verstijfd staan.
Daar lag de hoer op de zerken uitgestrekt
en zag den huzaar met wijd geopende oo-
tegen de zandbank, slaat het leken
voert het onmiddelijk naar de diepte.
Zes menschen vluchten in het want,
de zoon klemt zich aan zgn vader
vast, allen grijpen lijn en koord en
klemmen zich aan het hout, dat,
hoe het ook kraakt en barst, hun
aller redding moet zijn. Uren lang
zitten ze daar; de in allerijl aange
rukte reddingboot, onder aanvoering
van den wakkeren scheepsagent Krul
en met 10 kloeke lieden bemand,
steekt in zee. Men worstelt in de
branding tegen hemelhooge golven,
die over de masten loopen, en de
ongelakkigen, welke nog eenige hoop
koesteren, onophoudelijk met telkens
terugkeerende en feller woede besto
ken. De reddingboot slaat terug,
gaat vol water, wordt leegge
pompt, gaat weer in zee, slaat nog
maals vol water, slaat voor de 5e
maal terug.
Van uit het want zien de schip
breukelingen telkens hun flauwe hoop
teleurstellen, 't Volk uit de redding
boot kan niet meer 't heeft reeds
2 uren tegen de woedende elementen
geworsteld, maar nog geeft men 't
niet op. De agent Krul bemant de
boot rhet ander volk; ten zesden
male in zee 1 Daar kraakt de mast
een angstkreet nit het want, een
angstkreet van den wal, ien vijf per
sonen verdwijnen in de diepte, zon
der eenig spoor na te laten. De boot
wordt weer tegen 't strand terugge
slagen en nogmaals in zee ge
bracht om te zien of nog niet mis-
gen aan. Zijn gelaat was zoo blëek als zijn
kemdkraag. Zijne gelaatstrekken waren strak,
onbeweeglijk. Zijn pet had hij niet op het
hoofd, en dit was met groote zweetdroppels
bedekt.
Naast hem op den grond stonden de
heide kandelaars van het altaar en brand
den met een heldere, welriekende vlam.
In een hoek stond de lantaarn en verspreidde
een dof roodachtig licht.
De vrouw des gewonden lag, met de
handen over de borst gevouwen, naast hem
neergeknield. Zij weende niet, zij sprak niet
De drie knechts stonden dicht bij elkan
der, de oogen op hunnen meester ge
vestigd.
Een schrikverwekkende stilte heerschte
rondom; men kon de ademhaling van den
gewonde duidelijk hooren. En luide klonk
het getik van den torenklok, als mat hij de
seconden af, die de ongelukkige Meijer nog
te leven had.
Meijer hief de hand een weinig omhoog
cn liet ze even spoedig nedervallen.
schien een schepeling op een stuk
van het wrak omdrijft. Eén van 't
volk had 't geluk een paar vaatjes
van 't dek af te grijpen en zich
daarmee in 't want te redden. Met
bijna bovenmenschelijke inspanning
weet hij te midden van 't grootste
gevaar die vaatjes tegen de borst en
onder de armen te binden, en bij
het kraken van den mast laat hij
zich in de kokende golven neder-
ploffen. Dezen ziet de heer Krul
drijven en voor de zevende maal
gaat de boot in zee, en nu heeft
men 't geluk om althans dien eenen,
den stuurman, meer dood dan levend
en op vele plaatsen schrikkelijk ge
wond, aan wal te brengen: de overi
ge vijf personen zijn verdronken.
Doch daar meent men nog in de
verte iemand te zien drijven, 't
schijnt wel een mensch te wezen
weer gaat de genoemde agent in zee,
nu niet met de boot, maar ^te paard,
terwijl hij het volk van de boot
gelast, hem zooveel mogelijk te vol
gen dicht bij het drijvende voor
werp wil de rijder reeds het paard
den teugel over den kop werpen en
zich in zee storten om den vermeenden
drenkeling te grijpen, toen hij nog
bij tijds bemerkte, dat het slechts
het houten beeld van het schip is.
Toen de drenkeling aan wal kwam,
werd hij op de meest doelmatige
wijze behandeld door den heer Ruigh,
mede scheepsagent; deze wist hem
na een uur of anderhalf hij te bren
gen. Hoofd en borst waren vreese-
Hij had den huzaar herkend.
„Kom dichter bij mij,, Recke!" zeide hij
nauw hoorbaar.
Recke knielde naast hem neder en zag
den boer vragend aan.
„Wat is hier geschied Wie is de dader
vraagde de huzaar, onwillekeurig zacht spre
kende.
„Ik ben doodelijk gewond! hier! ant
woordde Meijer.
„Waar is de schurk?"
„Ik weet het niet! Dat moet gij later
onderzoeken er is nu iets gewicktigers te
doen. Zeg aan mijne vrouw, dat zij zich
verwijdert, tot aan de stoelen onder den
toren en daar te wachtenwat ik te zeggen
heb, is alleen voor u bestemd."
De vrouw aarzelde; toen stond zij op,
wierp op haren man een langen blik en
verwijderde zich met de knechts. Zij liepen
naar den toren, waar men hen in de duister
nis konde hooren fluisteren.
„Kom hier ReckeIk had niet gedacht dat
mijn uurtje zoo spoedig zou gekomen zijn