T VLIEGEND BLAADJE. KLEINE COURANT VOOR HELDER. NIEOWEDIEP EN TEXEL No. 798. Vrijdag 8 October 1880. Achtste Jaargang. Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagmiddag. Kalender der Week. Atoonnement per 3 maanden binnen de gemeente 50 Cent. >3 franco per post75 Afzonderlijke nummers 2 UitgeversBERKHOUT Co. te Helder. Bureanx: SPOORSTRAAT en ZUIDSTRAAT. Advertontiën van 1 tot 5 regels25 Cént. Elke regel meer5 Grootere letters worden naar plaatsrnimte berekend. Advertentiën moeten uiterlijk des DINSDAGS- en VRIJDAGSMORGENS vóór 10 uur aan de Bureaux bezorgd zijn. OCTOBER, Wijnmaand, 31 dagen. Opkomst der Zon 6 u. 20 m. Ondergang 5 u. 15 m. Zondag 10 Maandag 11 Eerste Kwartier. Dinsdag 12 woensdag is Dondsrdag14 Vrijdag 15 Zaterdag 16 NIEUWSTIJDINGEN HELDER, 8 Oct. 1880. Blijkens een bij het Departement van Marine ontvangen bericht, is Zr. Mb. schroefstoomschip „Madura" onder bevel van den luitenant ter zee lste klasse H. J. Van der Mandele, 11. Zaterdag te Aden aangekomen. Aan boord is alles wel. Op het Noorderstrand van Vlieland is verleden week het lijk aangespoeld van een manspersoon, gekleed als volgtblauw wollen hemd, gemerkt C. A., gebreide blauwe wollen borstrok, blauwe wollen ou derbroek, gelapte Engelsch-ledereu, broek, blauwe wollen kousen en lage schoenen. Men leest in het Handelsblad: Met veel leedwezen vernemen wij, dat aan de Koninklijke Fabriek van Stoom- en andere werktuigen in de twaalf laatste maanden ongeveer 700 werklieden wegens gebrek aan bestellingen moesten worden ont slagen. In de afgeloopen week zijn weder ruim een honderdtal afgedankt en daarmede is, belaasde vermin dering van arbeidskrachten niet ten einde. Ook te Fijenoord is het af danken van werklieden aan de orde van den dag. Dat is ongetwijfeld een hoogst treurig vooruitzicht voor die houder den nijvere mannen, die met bun gezinnen een bangen winter te ge- moet gaan. Opnieuw doet zich de dringende noodzakelijkheid gel den, dat de groote werkgevers, in de eerste plaats de departementen van oorlog, marine en koloniën, zooveel mogelijk het benoodigde hier te landen doen vervaardigen. Uit Schiedam meldt men aan de N. R. Ct. Naar men verneemt, zou onlangs een geachte familie aldaar aan een bloedverwant in Indië zijn deel in de vaderlijke nalatenschap op zijn verlangen in goud geld hebben overgezonden, doch zou dit geld onder weg gestolen zijn en de persoon, aan wien bet gedresseerd was, in plaats van de verwachte specie, oud jjzer gevonden hebben. Te Laren is Jaapje Vos, oud 48 jaar, sedert een paar jaar de vrouw van G. D. aldaar, geworgd in de bedstede gevonden. Zij was des ochtends tegen 8 uur gezond uit de kerk geko men tegen 9 uur ging haar inwonende broeder de deur uit en «en half uurtje later ging haar man kerkwaarts. Tegen 12 uur vond men de vrouw dood en bjj de lijkschouwing werden blauwe vlekken aan den hals ontdekt. Zij bad een klein vermogen en borg haar geld steeds op geheime plaatsen, zoodat het zeer moeielijk is om te weten te komen, of er ook diefstal heeft plaats gehad. De justitie doet jjverig on derzoek. Volgens opgave van het Bureau Veritas" zijn in de maand Augustus verongelukt 75 zeilschepen, waarvan 27 Engelsche, 7 Duitsche, 7 FransCbe 6 Amerikaansche, 6 Italiaansche, 5 Noorsche, 3 NederlandsChe, 3 Por- tugeesche, 2 Spaansche, 1 Oostenrijksch 1 Deensch, 1 Grieksch, 1 Russisch en 5 van onbekende vlag. In dit getal zijn begrepen 6 schepen, waar van de berichten ontbreken. In dezelfde maand zijn vergaan 7 stoom schepen, als4 Engelsche, 1 Fransch, en 1 Russisch. Onder dit getal komt 1 stoomschip voor waarvan de berichten ontbreken. Behoort het duelleeren in ons land gelukkig tot de zeldzaamheden, te Hoorn was menig wandelaar Zondag jl. hij uitzondering getuige van een duel tusschen twee korpo raals. Het gold het bezit van een liefje, dat de een den ander zoude ontfutseld hebben en welk geschil op den openbaren weg, door den sabel zou vereffend worden. Toen dit, hoewel men elkander goed ge raakt had, geen bevredigenden uit slag opleverde, nam men tot het vuist recht zjjn toevlucht, totdat de pa trouille eindelijk een einde maakte aan den strijd. Het gerechtshof te Amsterdam heeft Dinsdag den kruiersknecht F. L. Baltus, uit de Kattenburgerstraat, die op 21 Juli 11. zijn huisvrouw op de kamer van den marinier, met wien zjj was gaan leven, vermoord heeft, schuldig verklaard aan moord. De voorbedachte raad is uit verschillende omstandigheden afgeleid, zooals de bekende vroeger door hem gebezigde woorden, de geschreven brief enz. Het Hof heeft echter o. a. in het overspelige gedrag der vrouw aan leiding gevonden om in ruime mate verzachtende omstandigheden toe te passen, en hem veroordeeld tot een tuchthuisstraf van zeven jaren. Amsterdam, 6 October. Volgens bericht van kapt. Fenega, voerende het Ned. schip Josephine, van Riga naar het Nieuwediep, lag hij reeds drie dagen te Elseneur door tegen wind geankerd. Terschelling, 4 Oct. Het wrak en de inventares van het Ned. kof schip Henderika hebben heden in publieke veiling opgebracht te zamen f580. Den lsten October jl. is te Nes, eiland Ameland, uit zee aan gespoeld het lijk van een onbekend manspersoon. De drenkeling was van gemiddelde lengte, vrij zwaar van postuur, naar gissing ongeveer 40 jaar oud, gekleed met blauw wollen overhemd, licht gestreept flanellen onderhemd, grijs wollen ge breide onderbroek grijs Engelsch lederen bovenbroek, grijs wollen kousen en korte laarzen met ijzer onder de hakken, het hoofdhaar af gescheurd, de kleederen zonder mer ken: Het lijk verkeerde in zulk een vergevorderden staat van ontbinding dat daaraan verder niets was te herkennen. Het ljjk is te Nes be graven. Men meldt ons uit Deventer: De prijzen van het beste vee zijn dalende, zoodat het te voorzien is, dat de vleeschprjjzen nog lager zullen worden. De Moord te 's Hage. Hoewel de Jongli reeds Woensdag bekend heeft de moordenaar tè zijn van den jongeheer Boogaardts, achten we de volgende berichten, ontleend aan de verschillende dagbladen, nog belangrijk genoeg om ze onzen lezers mede te deelen. Het is natuurlijk, dat iedereen verlangt iets te weten van den vroegeren levensloop van iemand, die minstens genomen, betrok ken is bij de ontzettende Haagsebe misdaad. Het Dgbl. weet er het volgende van te berichten. Willem Marinus de Jong, geboren te 's Gravenbage op den 8n Februari 1856, dus rnira 24 jaren oud, is de zoon van wijlen een geacht ambtenaar aan het Depar tement van Koloniën. Op 16 jarigen leeftijd trad hij in dienst bij het instrnctie-bataillon te Kampen; toen hij tot korporaal bevorderd was, werd hij bij het regement grenadiers en jagers overgeplaatst, waar hij weldra tot sergeant bij bet 4e bataillon, 5e compagnie jagers werd aangesteld en als zoodanig den hoofdcursus bij dat regement volgde. Mus- quetier was toen zijn vriend. Het verkrijgen van den officiersrang gelukte niet, zoodat de J. tot het besluit kwam bij het Indische leger over te gaan en te trachten daar te verkrijgen wat hij hier gemist had. Door een noodlottig toeval werd hem dit evenwel ook daar onmogelijk. In Indië op een wandeling zijnde, werd hijdoor een wilden buffel aangevallen en achtervolgd, en moest bij, ora zijn leven te redden, van een belangrijke hoogte in de rivier springen. Door dien sprong haalde de J. zich een ziekte op den hals, waaruit hij een onge mak aan de borst behouden heeft, ten ge volge waarvan hij voor den militairen dienst ongeschikt en gepensionneerd is geworden. Op den 8n Juli van dit jaar werd hij te Harderwijk met pensioen uit den dieast ontslagen en kwam hij te 's Hage bij zijn moeder, die van een pensioen leeft, in de Nieuwe Schoolstraat, boven den behanger Moor, inwonen. Zijn pogingen om aldaar een betrekking te bekomen waren in de laatste dagen met goeden uitslag bekroond. Sedert 1.1, Yrijdag was hij als los schrijver bij het Departement van Koloniën in dienst gekomen. Volgens verklaring van hen, die de Jongh meer van nabij kendeu, is bij van een zeer stil karakter, meestal in zichzelf gekeerd. Men leest in het „Vaderland" van 6 OcCjl. het volgende: De voornaamste getuigen tegenover De Jongh zijn de sergeant Musquetier van 't regement grenadiers en jagers en de be dienden uit het „Café St. Hubert" in de Hoogstraat alhier. Wat wij van den sergeant Musquetier vernamen, laten wij hieronder volgen. „Zaterdagavond zoo deelde de heer Musquetier ons mede kwam ik van ver lof uit Utrecht hier terug. Zondagmorgen vertoonde mij een onderofficier op de kamer den bekenden afdruk van den brief aan den heer Bogaardt en terstond herkende ik de hand, die het adres had geschreven. Dat moest de hand zijn van De Jongh. Ik vroeg den brief te mogen bonden en ging dien onmiddellijk vergelijken met vier brie ven van De Jongh, die hij mij uit Indië had geschrevenwant we waren steeds vrienden geweest, sedert we samen den cursus hadden bijgewoond en we hadden na zijn vertrek naar Indië gecorrespondeerd. Hoe smartte 't mij dan ook dat ik verplicht was tot zijn ontdekking mee te werken. Het heeft mij oen zwaren strijd gekost, maar in het algemeen belang moest ik spreken. „De hand waarmee de brief is geschreven, was wel verdraaid, doch zelfs dat verdraaide schuine schrift was mij niet onbekend; op den cursus hadden we er ons bij het schrijven in het net op moeten toeleggen. Bij ver gelijking van de brieven zag ik dadelijk verschillende punten van overeenkomst. Onder 's Gravenbage en don naam „Bogaardt" stonden dezelfde dikke strepen, die ik op al zijn brieven aan mij terugvond; tusschen de 's en de G van 's Gravenhage trof mij het verbindingsstreepje, dat De Jongh nooit wegliet; de lange halen aan de g's waren een der gewone eigenaardigheden en vooral het stelselmatig gebruik van,,'t" in plaats van het lidwoord „het" evenzoo. Bij mij stond het daarom vast, dat De J. de schrijver moest zijn. „Zorgvuldig noteerde ik al die punten en toen ging ik met mij zelf raadplegen wat te doen. Onwillekeurig kwam ik er toe De J. te gaan opzoeken in zijn woning. Ik vond hem, met zijn moeder in de N. Schoolstraat. We spraken over mijn verlof; ik vertelde wat ik had gedaan en de moord kwam niet ter sprake. Maar ik wilde die toch ter sprake brengen. Ik zei dus tot mevrouw De J.: „Wat 'n vreeselijke ont steltenis heeft die moord in de stad teweeg gebracht!" „Och" antwoordde de moeder, „laat ons daarover maar in 't geheel niet spreken; dat is een te treurige zaak." Ik zag De Jechter vrij scherp aan en merkte op dat hij eerst verbleekte en daarna het bloed hem naar het hoofd steeg. „Toen ik heenging, vroeg ik De J. omdat we gewoon waren 's middags te gaan wandelen of hij meegingmaar ondanks al mijn aandrang bedankte hij. Aan de voordeur echter zei hij, dat ik maar naar het koffiehuis „het Gouden Hoofd" moest gaan en dat hij daar tegen halfvier bij mij zou komen. „Zoo gezegd, zoo gedaan. Te vergeefs wachtte 'k hem toen van 3 tot 6 uur. Dit wekte mijn argwaan nog meer op en toen ging ik, met de overtuigingsstukken, naar het bureau van politie en deed aan gifte van mijn vermoedens." Een paar uren later, men weet het, was De J. in handen der Justitie. Op onze vraag aan serg. M. of hij ons kon opgeven met wie De J. gewoon was om te gaan, antwoordde hijmet niemand anders dan met mij. Hebt gij De Jongh later nog gezien? vroegen we. Neen, ik zal heden voor 't eerst tegenover hem worden gebracht. Wat mij intusschen zeer heeft verwonderd is dat hij, die vóór mijn vertrek een kneveltje droeg en daarop niet weinig trotsch was 't bij mijn terugkomst had afge schoren. Onze lantstc vraagAcht gij De J., dien gij van nabij en goed kent, in staat tot het plegen van den moord? Neen. In mijH oog was De J.,, veeleer een „sul" dan een moordenaar. De bediende, die De J. het langst in de Café St. Hubert" heeft gezieu, beschrijft hem ons ook als een man van „sukkel achtig" uiterlijk. De J. zeide hij ons behoorde tot de dagelijksche bezoekers van ons café; somwijlen kwam hij 2 of 3 malen per dag hier, ook wel met een persoon, dien ik in de laatste weken niet meer heb teruggezien. „Op den 23n Sept. heeft De J. hier werkelijk een brief geschreven en hij heeft dit bekend maar of dat nu de beruchte bedreiging was aan den heer B., weet niemand. Wel komt het merk „Bath" op 't papier, het formaat daarvan en van de enveloppen overeen met dat, hetwelk steeds in ons koffiehuis voorhanden is. „Toen ik voor de eerste maal, Zondag avond, tegenover De J. werd gebracht, be weerde hij slechts eenmaal in ons café te zijn geweest. Hij kon dat echter niet lang volhouden en bekende weldra een habitué te zijn." De bediende verklaarde overigens De J. niet anders dau zonder baard of knevel te hebben gekend; wat in strijd is met de opgaaf van Musquetier. Eindelijk behoort onder de getuigen, die heden gehoord zijn, de sigarenhandelaar Yan der Grijp, oud-sergeant bij het regement grenadier» en jagers, die ook op zeer goeden voet stond met De J., wiens leverancier hij was, De J. kwam er dagelijks en had dan ook vóór den moord een degenstok vertoond. Een paar dagen (na den moord bad men hem schertsend in den winkel van Yan der Grijp gezegd „Zeg eens, jo moogt wel oppassen, want je gelijkt spre kend op 't signalement van den moordenaar." Na dien dag heeft men De J. niet meer in den winkel gezien. De Jongh moet met den weg in het duin goed bekend zijn. In zijn schooljaren was hij met zijn makkers bij voorkeur op Dekkersduin, wanneer zij met de jongens van een andere school krijg voerden. Als onderofficier op den cursus is hij ook dik wijls in het duin geweest tot het doen van terreinopnemingen en het vervaardigen van teekeningen. Een havannakleurige overj as en een bruin pak droeg De J. zoowel voor als na den moord. Den degenstok heeft hij volgens zijn ge tuigenis gegeven aan iemand met een geel uiterlijk, wiens naam hij echter zegt niet te kennen. De J. wordt in de gevangenis voortdu rend bewaakt, om hem elke gelegenheid te ontnemen van de hand aan zichzelf te slaan. Volledigheidshalve deelen wij nog mede dat in de nabijheid van de plaats, waar de moord is gepleegd, in het duin een zilve ren lucifersdoosje is gevonden, waarop twee letters gegraveerd zijn. De justitie heeft nog niet ontdekt waar het doosje gekocht ii- Het koord, waarmede het slachtoffer gebonden werd aangetroffen, isvolgen» het „Dagblad," herkend als te zijn gekocht in den winkel van den heer Dsclemij, passe mentwerker, Oude Molstraat, waar althans een geheel daarmede overeenstemmend stuk koord door een der dochtertjes van dien heer werd afgeleverd aan twee jeugdige heeren, die petten droegen. Naar de Amst. Ct. verneemt is door de directie der Stoomvaartmaatschappij „Nederland" aan de justitie te 's-Gravenhage de lijst opgezonden van de passagiers, welke op de „Madura" met den gepensionneerden sergeant De Jongh de terugreis van Java naar Nederland hebben gedaan. Met het oog op hot feit, dat De Jongh zeer ver trouwelijke betrekkingen heeft aangeknoopt met een dier passagiers, zou dit allicht aanleiding kunnen geven tot nader onderzoek en meer licht. Men leest in de N. Rott. Ct. van 7 Oct. het volgende De Jongh heeft een ontmoeting gehad met zijne moeder aan het hoofdcommissa riaat van politie. Op een langdurige omhel zing volgde een gesprek tusschen moeder en zoon. De beklaagde smeekte om vergif fenis, en zijne moeder vroeg hem daarop, waarvoor zij hem vergiffenis moest schenken, waarop hij antwoorddewegens het schrijven van den brandbrief, daar hij den moord niet gepleegd had, hetgeen hij herhaaldelijk onder een vloed van tranen bleef volhouden. Nader wordt nog het volgende gemeld: Gelijk De Jongh reeds heeft bekend, i» de tweede brief, dien de heer Bogaardt daags na den moord ontving, eveneens door hem geschreven. Trouwens, er stond een getuige tegenover hem, wien» belangrijke aanwijzingen het De Jongh onmogelijk maakten dat te loochenen. Die getuige is de eigenaar van het café Mirande, een klein net koffiehuis in de Korte Houtstraat. Deze heeft verklaard, dat de Jongh Vrijdag 24 Sept., daags na den moord, ten 5.45 n. in zijn koffiehuis een brief heeft geschreven, op zijn verzoek, in een zijvertrekje van de gelagkamer, waar hij papier, een enveloppe, pen en inkt had gevraagd. Daar de kaste lein toevallig noch papier, noch enveloppe in huis had, vroeg en verkreeg hij van eeu overbuurman, den banketbakker V. D., een velletje papier, dat blijkbaar lang had ge legen en een gele enveloppe, welke laatste juist wegens de verschoten kleur door de getuigen kon worden herkend. Van de en veloppe maakte De Jongh gebrnik, maar zijn brief had hij inmiddels reeds geschre ven op een stuk papier, dat hij bij zich scheen te hebben gehad. Na zijn gelag een glaasje cognac betaald te hebben, verliet De Jongh, ge kleed in bruine overjas en laag hoedje, het koffiehuis en stak zijn brief in de naaste bus, om den hoek van de Heerengracht en Boschkant. De sergeant Musquetier ontvangt van o. a. ook uit Amsterdam „namens duizende ingezetenen" vele dankbetui gingen voor zijn aanwijzing van den schuldige,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Vliegend blaadje : nieuws- en advertentiebode voor Den Helder | 1880 | | pagina 1