'T VLIEGEND BLAADJE.
KLEINTE COURANT
VOOR HELDER. NIEOWEDIEP EN TEXEL.
No. 1023.
Dinsdag 5 December 1882.
Tiende Jaargang.
Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagmiddag.
December 1832.
Abonnement
per 3 maanden binnen de gemeente 50 Cent.
3 franco per post75
Afzonderlijke nnmmers2
Uitgevers: BERKHOUT Co. te Helder.
Bareani: SPOORSTRAAT ea ZUIDSTRAAT.
Advertentien
van 1 tot 5 regels25 Cent.
Elke regel meer5
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
Advertentiën moeten uiterlijk des DINSDAGS- en VRIJDAGSMORGENS vóór 10 uur aan de Bureaux bezorgd zijn
NIEU WSTIJ DINGEN
HELDER, 5 Deo. 1882.
We vestigen de aandacht onzer
lezers op de liefdadigheidsvoorstelling,
Donderdag a. s. te geven door de
onderoffieiersvereeniging voor land- en
zeemacht Vaderland en Oranje." 't
Stuk, i>De Goochelaar," onlangs met
zooveel succes voor de leden opge
voerd, is wel in staat lief hebbers van
't tooneel een aangenamen avond te
verschaffen, 't Waarlijk verdienstelijk
spel der leden en de zucht tot lief
dadigheid zullen, vereenigd, voorze
ker de ruime zaal van Tivoli met
bezoekers vullen.
Een paar weken geleden werd
door ons medegedeeld, dat door de
permanente commissie voor 't orga-
niseeren van tentoonstellingen alhier
*t plan is opgevat in het volgende
jaar weder een Nijverheids-Tentoon
stelling hier ter plaatse te houden.
Het doet ons veel genoegen te ver
nemen, dat reeds onderscheidene per
sonen zich hebben aangemeld, met
opgave van den aard van 't voor
werp of van de voorwerpen, die door
hen zijn of alsnog zullen worden ver
vaardigd. Wij hopen, dat dit voor
beeld door velen moge worden ge
volgd, want zonder genoegzame deel
neming zal het plan geen voortgang
hebben, Tot het einde dezes jaars
bestaat gelegenheid tot inschrijving
bg de voorloopige commissie, die sa
mengesteld is uit de heeren Aberson,
Brouwer, Leich, Manikus, Mooy, Po
lak, Schuijt en Stadermann.
Wij bevelen deze zaak ten zeerste
in ieders aandacht en belangstelling
aan.
Het stoomschip Stirling Castle,
beladen met rijst en thee, in ons vo
rig ne. gemeld, is Zaterdagmorgen
hier binnengekomen om te lossen.
Door zijne groote afmetingen (420
voet lang) kon dit vaartuig niet te
Ymuiden binnenkomen. Zondag was
het schip tegen 10 Cent te bezich
tigen, ten voordeele der algemeene
armen alhier. Door het ongunstige
weder zjjn echter velen teruggehou
den. Te hopen is het dat't schip a. s.
Zondag nog hier is en dan daarvoor
nog gelegenheid bestaat.
Men zegt, dat dit stoomschip de
reis van Japan naar Londen in 26
dagen heeft afgelegd. De machine
in dit vaartuig is dan ook van ko
lossale afmetingen.
Donderdag zijn, voor het front
van het bataljon mariniers alhier in
garnizoen, een fourier en een soldaat
wegens wangedrag uit de gelederen ver
wijderd.
De off. van gez. 1ste kl. bij de zee
macht dr. P. G. J. Vogelpoel, geplaatst
bij het hospitaal der marine alhier,
wordt met 5 dezer op non-activiteit
gesteld.
Uit Tessel meldt men:
Aan den Ooster-zeedijk is Vrijdag
ochtend een lijk aangespoeld, dat
geheel van kleederen ontdaan was
en nog niet in vergevorderden staat
van ontbinding verkeerde. Het lijk
had rood haar op eiken arm prijkte
een groot ingeprikt anker en op
elke hand een kleiner anker. Voorts
waren in een langwerpig vierkant
drie kruisjes zichtbaar, alles inge-
Srikt, benevens op den rechterarm
e letters J. G.
Ged. Staten van N.-Holland
hebben in de statenvergadering van
Vrijdag uitstel verzocht van de behan
deling der verordering op de tramba
nen, daar in 't rapport der commissiën
dd. 25 Nov. jl. ingrijpende amen
dementen zijn voorgedragen. Verder
hebben zij een subsidie van f8000
voorgesteld voor de internat, land
bouwtentoonstelling van 1884, en
f2.000 subsidie aan den heer Zür
Mühlen te Amsterdam voor 5 jaren,
voor een dagelijkschenstoombootdienst
tusschen Terschelling, Vlieland en
Harlingen.
Thans weet men iets meer om
trent de Noordpool-expeditie. Reeds
staat vast dat de Varna Dicksonhaven
niet zal bereiken; bijna zeker is dat
de»Varna" te Nova-Zembla overwin
tert. De betrekkingen en vrienden
der bemanning kunnen dezer dagen
brieven van hen verwachten.
Alle onroerende goederen, die
wijlen Z. K. H. Prins Frederik in
ons land bezat, zullen naar men aan
het Vad. mededeelt, het uitsluitend
eigendom worden van de Vorstin
Von Wied. Die goederen zijnde
paleizen enz., te 's-Hage, het paviljoen
te Scheveningen, de buitenplaatsen
onder Wassenaer en Voorschoten en
een duinontginning onder Castricum.
De waterstand in Noord-Bra
bant en Gelderland blijft nog steeds zeer
hoog.
Zaterdagnacht zijn te Deventer
eenige honderden woningen buiten
den Noordenberg ondergeloopen. Het
water overviel de meesten terwijl zij
te bed waren. Het was een treurig
gezicht, moeders met kinderen op
den arm dikwijls bij na naakt tot aan
de knieën in het water te zien loopen,
terwijl de vaders nog trachtten te
redden wat mogelijk was. Een groot
gedeelte van den Zwolschen straat
weg is ook ondergeloopen De toe
stand is verschrikkelijk. Heden wordt
door de Commissie voor den watersnood
reeds een begin gemaakt met het uit
reiken van warme spijzen aan de ver
pleegden.
Treurig zijn de berichten uit
Duitschland omtrent den watersnood
Te Neuwied stond het water in
sommige gedeelten van het stadje
tot manshoogte. De prins van Wied
had gebrek aan levensmiddelen en
talegrafeerde daarom naar Coblenz
om van daar het noodige te krijgen.
Het aan vele Nederlanders bekende
en zoo schilderachtig gelegen ei
landje Nonnenwerth bij Rolandseck
is geheel onder de woedende golven
verdwenen. Geen plaats aan den
Rijn is verschoond gebleven. Ook
de zoölogische tuin te Keulen heeft
veel van het water te lijden gehad
en verscheidene schoone exemplaren
uit dezen wel kleinen, maar toch
sierlijken dierentuin zijn in de golven
omgekomen. Het is reeds meer dan
een eeuw geleden, dat de Rijn zulke
verwoestingen heeft aangericht.
De zaak Peltzer—Bernays.
Bij de verdere behandeling van de
zaak Peltzer bracht het verhoor van Peere
boom, den landmeter, niets nieuws aan het
licht. De president wijst er op, dat'thuis
er geheel op ingericht was, om het bewoond
te doen schijnen. De mededeelingen van
Marie en Amelie Fister omtrent de betrek
king tusschen Mevr. Bernajs en Armand
Peltzer zijn zeer bezwarend voor de be
schuldigden.
Een vrouwelijke getuige wekt den lach
lust op door de verklaring mevrouwa dienst
verlaten te hebben, twee maanden voor het
aanstaande nieuwjaar. Zij heeft door de
spleten der deur afgekeken wat er tusschen
Peltzer en mevrouw voorviel, in 't kabinet
van den afwezigen man. Zij zag mevrouw
door het haar van Armand strijken en
hoorde haar zeggen „o mijn engelGe
tuige treedt in bijzonderheden, van zoo
teederen aard, dat het onmogelijk is voor
een zich respecteerend blad ze weer te
geven. De aanwezige dames werden vuur
rood van sehaamte. Ook deze getaige blijft
zich niet gelijk met hare vroegere verkla
ringen.
Julie Raskart schijnt de vertrouwde van
Bernays te zijn geweest. Hij las haar kort
voor zijn dood een brief van Armand voor,
de woorden inhoudende „gij zult het jaar
1883 uiet beleven." Van dien brief spreekt
zij bet eerst in deze zittiug. Zij bekent
tevens met Bernays in intieme betrekking
gestaan te hebben.
De beide beschuldigden hebben reeds een
verhoor ondergaan, en de getuigen, 120 in
getal, verschijnen nu achtereenvolgens voor
bet Hof. Léon Peltzer houdt vol, dat hij
Bernays bij ongeluk getroffen heeft. Hij
'ilde enkel het adres van den advocaat
inwinnen. Maar Bernays herkende hem
ondanks zijn vermomming, en wilde hem in
hechtenis doen nemen als bankroetier en
oplichter. Toen dreigde Léon hem met 't
pistool, en door een onwillekeurige bewe
ging van Bernays ging het wapen af.
Armand ontkent alle schuld aan den
moordhij heeft alleen, naar hij beweert,
na het ongeluk Léon geholpen te vluchten,
en om hem te redden, de justitie op een
dwaalspoor gebracht. Zijn verhouding tot
mevrouw Bernays is een der voorname pun
ten. De gehoorde dienstboden, maar vooral
de twee Duitsche gouvernantes, Marie en
Amelie Fister, die er na elkander in dienst
waren, deelden daaromtrent verzwarende
bijzonderheden mede. Men ziet 't verhoor
van mevr. Bernays met groote belangstel
ling tegemoetmaar zij is ongesteld en zal
misschien niet voor kunnen komen, om
redenen, die in de akte van beschnldiging
reeds ziju beschreven. Haar man wilde
geen echtscheiding, omdat het hem tegen
stond twee huishoudens te moeten onder
honden. Zij heeft niet bij haar man aan
gedrongen de relaties met Armand te
hervatten. De heer De Longé was het, die
dat eischte om aan den laster een einde
te maken.
Zij heeft het huwelijk van hare schoon
zuster niet bijgewoond volgens den wil van
haren vader, en ook zij wilde niet. Met
diepe verontwaardiging spreekt zij van de
lage beschuldiging, waarvan haar echtgenoot
zich te baren aanzien had bediend. Zij
wilde niets meer van hem weten, niet met
hem op dat feest verschijnen.
Na den moord heeft zij Armand gevraagd.
De advocaten van de beschuldigden leg
gen vooral nadruk op Bernays beweerde
ontrouw aan zijn echtgenoote, door zijn
betrekking tot de keukenmeid, Julie Raskart.
De beide beschuldigden zijn zeer kalm
en vrij in hunne bewegingen. Bij het be
zichtigen van de teekeningen van den land
meter Peereboom b. v. stonden zij naast
en tusschen de heeren van het gerecht, en
spraken met hen, alsof zij op een partij en
niet als beschuldigden in een gerechtszaal
waren.
Zaterdag is mevr. Bernays voor het hof
van assises verschenen.
Te midden van de hoogste spanning
treedt zij binnen. Het is een nog jeugdige
vrouw, zeer tenger, maar elegant, niet schoon
maar gedistingeerd, met rosse harenzij is
in de rouw en draagt een platten ronden
hoed, die met een breed zwart lint onder
de kin is vastgehecht. Zij is aanvankelijk
zichtbaar ontsteld en uiterst moeieiijk te
verstaan.
Zij verklaart mishandeld te zijn door ha
ren man, beleedigd, slecht behandeld. Zij
wilde geen echtscheiding ter wille van
haar kind.
Zij leefde, nadat de verhouding van ha
ren man tot de dienstmeid een feit was
geworden, geheel van hem gescheiden.
Julie Raskart bleef met hem in intieme relatie.
Zij verhaalt hetgeen gebeurd is na de
afschuwelijke, lage beschuldiging, die door
Julie Pflster tegen haar bij haren man was
ingebracht. Bij haar man vond zij geen
bescherming. Hoe zij ook hare ziedende
verontwaardiging toonde, hij deed er niets
aan. Zij heeft toen Julie weggejaagd, haar
het geld gegeven dat haar toekwam, en
haar een slag in het aangezicht gegeven,
als straf voor de schandelijke praatjes, waar
aan zij zich had schuldig gemaakt. Toen
heeft haar vader van echtscheiding gespro
ken, doch is er niets van gekomen.
Zij ontkent met diepen ernst, intieme
relatiën met Armand te hebben gehad.
In den loop van haar verhoor was zij
tot volkomen zelfbeheersching gekomen.
Na afloop er van werd zij door den pre
sident uitgenoodigd zich naar de bank der
getuigen te begeven. Zij moest zich daartoe
ten volle tot het publiek wenden, en dat
publiek tegemoet treden. Zij deed het,
bleek maar vastberaden, zonder te wankelen.
Reeds had zij zóó de bank der getuigen
bereikt, toen haar werd aangezegd dat zij
desverkiezonde kon vertrekken, daar be
schnldiging noch verdediging hare verkla
ringen meer behoefde.
Zij trad toen weder naar de plaats terug,
waar het Hof zetelt en verdween door een
zijdeur.
Hare geheele houding was betamelijk, en
indien zij haar man heeft beschuldigd, dan
deed zij het volgens haar verklaring alleen
onder den drang van den door haar afge-
legden eed en ook om zich te verdedigen
tegen de laagheden, waaraan men zich sinds
zoolang jegens haar schuldig maakt.
Gevraagd of zij hem niet had doen zwe
ren op het hoofd van zijn kind dat hij
Vaughan niet kende, geeft zij een eenigs-
zins ontwijkend antwoord.
Er aan herinnerd dat zij het in de in
structie verklaard had, berust zij; zij zegt
in die oogenblikken zoo opgewonden te zijn
geweest, dat dat zij niet recht wist wat zij
zeide en deed.
Ter gelegenheid dat door de voor
Antwerpen liggende oorlogsbodems 't
eerste schot werd gelost, (6 Dec. 1832,
den verjaardag van wijlen Z. M. Wil
lem H), zendt de heer W. C. Henkes,
kommandeur op 's Rijks werf alhier,
destijds matroos aan boord van Zr.
Ms. schip »Eurydice", onder bevel
van den schout-bij-nacht Lewe van
Aduard, ons de volgende dichtregelen
December, gure maand, nooit kan ik u
vergeten,
Nog denk ik menigmaal aan al de bange
kreten,
Geslaakt door ouders, kind, door echtgenoot
en vriend,
Yan hem, die 't Vaderland in België heeft
gediend.
Al is het thans, helaas! reeds vijftig jaar
Nog zie ik in mijngeest, hoe fel de dapp'ren
streden,
In d' oude Citadel, bij Krnisschans met
zijn wal.
In 't knettrend oorlogsvuur staan zij on
wrikbaar pal.
De Belg, zoo laf van aard, zocht hulp in
Fransche landen,
Om ons de Citadel te rukken uit de banden;
Ruim zestigduizend man betraden Belgies
grond,
En richtten sterkten op, schier overal in 't
rond.
Zij treên Antwerpen in, door straten en
door wijken,
Doch generaal Chassé wil Neerlands vlag
niet strijken;
Hij vreest geen scherp metaal. Met donde
rend geknal
Vuurt hij op 't Fransche heir, van den ver
woesten wal.
Veel hazen zijn de dood van snelle jagers
honden,
Zoo was 't met 't Fransche heir op Belgie's
woeste gronden.
Het zware breskanon vernielt wat staat, tot
gruis,
En niets blijft op zijn plaats, niet eens het
kenkenhuis.
Doch eind'lyk dringt de nood; men moet
capitcleeren,
De Fransche veldheer liet de wapens pre-
Benteeren
Voor Hollands heldenmoed; dooh, ach! men
zag geen lach;
Elk was te zeer gedrukt bij 't strijken van
de vlag.
Hoe was 't op Pijptabak, hoe dachten daar
de helden f
Liet men op 't fort Marie 't den vijand
niet ontgelden?
Bleef men daar koel en koud, bij 't zien
van de grenaat,
Die moordend neerviel op den dapperen
soldaat.
Neen, 't bloed stoeg ons naar 't hoofd, bij
's vijands sterkten maken,
Wij schoten keer op keer, om 't werk
maar te doen staken.
De Eranschen schoten goed, ze velden
twee ter neer;
't Was op den zesden dag en voor den
eersten keer.
't Was op den twaalfden dag men werkte
aan de wallen
Wij lieten voor Krnisschans maar daad'lijk
't anker vallen,
Wij lagen nog niet slaags, daar kwam reeds
een grenaat.
Doch zij verloor haar lont, in 't kooigoed
van Janmaat.
Lewe van Aduard, zou moedig als voor dezen
Bij Palembang, staat pal geen kogels doen
hem vreezen,
Daar komt weer een grenaat, die ons 't
gehoor verdooft,
Vliegt door de poort, en ach, verplettert
hem het hoofd.
Zijn plaatsvervanger sprak, met fleren moed
in d' oogen,
Schiet mannen, wreekt zijn dood, zooveel
als wij vermogen.
Het zweet liep ons langs 't hoofd, wij
deden flink ons best,
Om Frankrijks Adelaar, te jagen uit zijn noat.
Ach, alles was veegeefsch, niets baatte 't
felle schieten,
Daar op de schansen meest de kogels nut
loos stieten,
Daarbij was 't water laag, wij wachtten op
den vloed,
Den stoomer voor het schip, vertrokken wij
met spoed.
Nog was de strijd niet uit 't was nog
maar ellcf dagen,
Toen men beproeven zou een landing te
gaan wagen.
Wij waren pas aan wal, vol moed gedebar-
koerd,
Of Lucas gaf 't bevel: „Voorwaarts! op
gemarcheerd
't Was duister nog in 't rond, we liepen
stil naar voren.
In 't Fransche leger liet geen enk'le zucht
zich hooren.
PletonBVUur was de groet op Zondagmorgen
stond;
De kogels vlogen rond en 't bloed liep
langs den grond.
Vijfduizend achter dijk, voorzien van goê
geweren
Te weinig waren wij, om hen te kunnen
deeren.
Hoeveel er zijn geveld, voorwaar ik weet
het niet.
Het was een dag van smart, een dag van
groot verdriet.
December liep ten eind, met zijn ramp-
spoed'ge dagen,
De vaders, broers en zoons, Z8 liggen daar
verslagen,
En weduwe en wees trok droet het rouw
kleed aan.
De strijd op Belgies grond, kwam Neder
land dunr te etaan.
W. C. HENKES.
gewezen matroos van de Eurydice.