'T VLIEGEND BLAADJE
KLEINE COURANT
VOOR HELDER, NIEUWEDIEP EN TESSEL.
DUIZENDBLOEMENGEUR.
No. 1082.
Vrijdag 29 Juni 1883.
Elfde Jaargang.
Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagmiddag.
Abonnement
per 3 maanden binnen de gemeente 50 Cent.
>8 franco per post75
Afzonderlijke nummers2
Uitgevers: BERKHOUT Co. te Helder.
Bureau: SPOORSTRAAT ea ZUIDSTRAAT.
Aavertentlön
van 1 tot 5 regels25 Cent.
Elke regel meer5
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
Advertentiën moeten uiterlijk des DINSDAGS- en VRIJDAGSMORGENS vóór 10 uur aan de Bureaux bezorgd zijn.
Ondergeteekenden
^verzoeken beleefdelijk
den geabonneerden op
»'t Vliegend Blaadje," 't verschul
digde bedrag voor 't 2de kwartaal
te willen overmaken in postzegels of
per postwissel, teo einde de anders
daarop vallende kosten van 10 cents
te vermijden.
DE UITGEVERS.
Kalender der Week,
JULI, (Hooimaand), 31 dagen.
Opkomst der Zon 3 u. 44 m.
Onderg. 8 n. 23 m.
Zondag 1
Maandag 2
Dinsdag 3
Woensdag 4 Nieuwe Maan.
Donderdag 5
Vrijdag 6
Zatbrdag 7
NIEUWSTIJDINGEN.
HELDER, 29 Juni 1883.
Zr. Ms. scliroefstoomsckip le kl,
Tromp, commandant de kapt. ter
zee H. D. Guyot, is Woensdagiia
middag alhier van Batavia binnenge
komen.
Die Zondagavond reeds een
voorproefje van de kermisvreugd wil
smaken, verzuime niet 't Volksconcert,
dien avond in Tivoli door 't Staf-
muziek der K. N. Marine, onder
directie van den kapelmeester A.Bern-
hardt, te bezoeken.
Behalve degelijke muziek, wordt
ons op 't programma nog beloofd
illuminatie, verlichting met Ben-
gaalsch vuur en ten slotte een bril-
lant vuurwerk. Voor den geriugen
entreeprijs van 25 ct., kan men dus
heel wat genieten en zich behoorlijk
voorbereiden tot een blijde stemming
in de feestweek.
Schipper Kroon, Dinsdagnacht
met de vischschuit U. K. 16 zijn
bedrijf aan den Zuidkant van Callants-
oog uitoefenende, bleef op pl. m. 13
vadem water met de kor aan een
zwaar voorwerp haken. Toen hij het
ophaalde, bleek het te zijn een ijzeren
leuning, waaraan hekwerk was be
vestigd, afkomstig van de brug eener
stoomboot en wel, vermoedelijk van
het destijds gezonken stoomschip
Pallas.
Aan het strand op Amelaud
is alweder een lijk aangespoeld. Het
is van een manspersoon van middel
bare lengte, zwaar van postuur naar
gissing omstreeks 40 jaar, gekleed
met blauw duffelschen jekker, blauw
wollen wai, blauw flanellen hemd,
oliejas, duffelsche broek en laarzen
met ijzer. Het lijk verkeerde in
vergevorderden staat van ontbinding,
zoodat er verder niets was te her
kennen. Hot is, na te zijn gekist,
begraven.
Te Clinge, bij Hulst, is Maandag
middag een vrouw door den bliksem
gedood.
Een vreeselijk ongeval had
Maandag te Ooltgensplaat plaats.
Naar men van daar schrijft, ontlastte
er zich omstreeks half twee een zware
onweersbui. Het regende ontzettend
alle menschen gingen van het veld
huiswaarts, uitgezonderd D. Van Kem
pen Lz. en diens beide volwassen
zoons. Toen zij tegen den avond
nog niet thuis gekomen waren, werd
de vrouw ongerust en zond zij haar
oudsten zoon en een dochtertje naar
den zoogenaamden Mariapolder, waar
haar man en haar zoons werkzaam
waren. Toen kwam men tot de vreese-
lijke ontdekking dat alle drie, de
vader met zijn beide zoons, bij elk
ander in een greppel lagen en door
den bliksem waren gedood. Men
vermoedt dat het drietal in den greppel
onder een parapluie beschutting zocht
voor het zware onweerhoutgev
om achter tc schuilen was er niet.
De geheele gemeente is door dit on
heil geschokt en de toestand der
arme vrouw, die op eenmaal op zoo
noodlottige wijze een oppassend echt
genoot en twee brave zoons verloor,
is niet te beschrijven.
In de gemeente Zwollerkerspel
was sinds vijf weken het tienjarig
zoontje van L. van Munster, te Wes
terholte, vermist. Door de onver
moeide pogingen van den veldwach
ter, W. van Dort, heeft men einde
lijk het lijk van het knaapje opge
dolven uit een zandbelt in de konij
nenbelten bjj de ouderlijke woning,
ongeveer twee meter onder den grond.
Vermoedelijk is hij dus daarin geval
len en onmiddellijk door het neder-
stortende zand bedolven.
»Ga eens spoedig een postzegel
halen voor mijziehier 5 centimes,"
zeide een jongen te Brussel tegen
een kind van 12 jaren, dat een korf
met twee kalfscoteletten bij zich had
»ik zal wel zoolang uw korf vast
houden."
Het kind voldeed aan het bevel en
toen het uit het postkantoor terug
kwam^jvas de dief met de korf ver
dwenen.
Jl. Vrijdag heeft in hét Eng.
kanaal tusschen twee Eng. schepen,
de Waitara en Hurunui, een hevige
aanvaring plaats gehad.
De Waitara zonk binnen twee
minuten, voor men een boot bad
kunnen uitzetten. Het schip had een
groot gat gekregen boven de kajuit,
aan de stuurboordzij. Het werd, zoo
als een der passagiers verklaarde, als
karton doorgesneden.
Aan boord van de Hurunui deed
men alle pogingen om de opvarenden
vau de ^Waitara te redden, terwijl
men door het ontsteken van raketten
en het branden van lichten de aan
dacht van andere schepen poogde te
trekken.
Het tuig,van het zinkende schip
was een oogenblik blijven haken in
dat van de Hurunui en van dat
oogenblik hadden drie mannen ge
bruik gemaakt om aan boord van
dat schip over- te klimmèn. De ka
pitein der Waitara werd gered doordat
hij in het touwwerk verward raakte
en zoo letterlijk van zijn schip weg
gesleurd werd. Hij ging terstond in
een der booten om te helpen bij de
redding van de schipbreukelingen.
De boot bracht zes geredden mede.
Een jong zeeman gaf zijn reddings
boei aan een dame, de oenige die
gered werd. Hij had de voldoening
haar behouden te zien en werd zolf
ook goed en wel aan boord genomen,
Vijf matrozen waren naar boord ge
zwommen. Er waren dus 16 gered,
terwijl 25 verdronken.
De schipbreukelingen werden aan
boord van de Hurunni zoowel door de
bemanning als de passagiers liefderijk
verzorgd, en de houding van kapitein
en scheepsvolk bij het ongeluk wordt
zeer geroemd.
-De reeks van noodlottige schouw
burgbranden, is weder met een ver
meerderd. In den schouwburg vau
de Italiaansche stad Dervio, provincie
Corno, brak Zondagavond, gedurende
de voorstelling, een brand uit, die
het ongelukkig gevolg had dat zeven
en veertig menschen om het leven
kwamen en tien gewond werden.
De brand in den schouwburg te
Warschau moet opzettelijk gesticht
zijn door een dievenbende, die de
garderobes en bergplaatsen wilde
plunderen. Ouder de personen, die
onder verdenking van de misdaad
gevat werden, zijn er tien die bij
gelegenheid van de kroning des
Keizers uit de gevangenis ontslagen
werden
Uit Genève wordt aan Daily
News" bericht, dat het nu reeds een
maand lang iu Zwitserland regent
en dat de temperatuur veeleer aan
Maart dan aan Juni doet denken.
De meren staan zeer hoog en in
sommige districten hebben reeds over
stroomingen plaats gehad eu is de oogst
geheel vernield.
Het hospitaal te Berlijn is dezer
dageu door een patiënt verlatendie
twee levensgevaarlijke opcratiën on
dergaan had. De man had, wanende
dat het bier was, een slok uit een
flesch loog genomen. Zijn slokdarm
was daardoor verzengd en hij zou
den hongerdood moeten sterven. In
het hospitaal werd zijne maag
opend, waarin voedsel werd gebracht,
terwijl later de slokdarm werd ge
opend. De man herstelde geheel.
Een meisje te Estavayer (Zwit
serland) heeft zich op een vree-selijke
wijze om het leveu gebracht. Zij
drenkte nl. haar kleederen met pe
troleum en stak ze daarna in brand.
De vlammen deelden zich aan de
keuken mede, doch de buren schoten
toe om het vuur te blusschen. Het
meisje bezweek, na vreeselijk lijden,
eenige uren later. De oorzaak van
hare wanhopige daad was een woor
denwisseling met hare meesteres.
Te New-York heeft een Duitsche
dame zich op zeer zonderlinge wijze
het leveu benomen. Zij huurde in
een hotel een kamer, plakte alle ope
ningen aan deuren en vensters, waar
door slechts eenigszius lucht door
kon, zorgvuldig dicht eu zette toen
alle gaskrauen open, zoodat zij spoe
dig gestikt was. De oorzaak van
deze wanhopige daad is, dat zij in
Amerika niet dat gevonden had wat
men haar in Duitschland van de
nieuwe wereld had voorgespiegeld.
De echtgenooten Ligoux, die
een bloemkweekerij hebben te Join-
ville-le-Pont, in het departement der
Seine, zijn door hun bloemen ver
moord. Na het middagmaal in hun
tuin wandelende, en het wel wat
frisch vindende, gingen zij de serre
binnen, en zetten zich daar neder.
Ongelukkig begiugen zij de onvoor
zichtigheid, inteslapon. 's Morgens
vond de tuinier beiden dood in hun
zetels.
Vóór zijn vertrek naar Europa
nam de Amerikaansche spoorwegko
ning Vanderbilt. een millioen dollars
uit de nationale bank te New-York.
Op de vraag van een zijner vrienden,
wat hij met al dat geld doen wilde,
antwoordde hij, naar de Herald meldt,
dat men in Europa gewoon was om
fooien te geven.
Wat is er in den Achtb'ren Raad
Niet dikwijls over mij gepraat
Wat heeft men al niet moeten doen
Om hier te wand'len met fatsoen.
De vrienden hebben heel wat geld
In mijn belang daar neergeteld.
Nu loopt een elk, die wand'len gaat,
Recht gaarne door de Keizerstraat.
Men koopt er huizen met pleizier
De handelaar hoopt er op vertier.
Ja, zelfs de speculatiegeest
Is onlangs werkzaam hier geweest.
Maar thans eerst breekt het tijdstip aan,
Waarop men hier zal wand'len gaan.
Een zeker handelaar in visch
Acht hier de lucht wat al te frisch.
„Maar 'k viud hier," zegt hij, „gansch geen
(geur,
Eu dat stelt mij wel wat te leur.
Ik breng hier wat verand'ring in,
Eu, krijg ik bij den Raad mijn zin,
Dan span ik hier en daar een lijn,
Eu hang er visschen, groot en klein,
Te drogen. Wat een fraai gezicht,
Wanneer dat werk goed wordt verricht
Of liever," spreekt hij stout en koen,
„Ik zal het maar vooraf gaan doen.
Rewoners van deez' straat, weest blij,
Want dra bouw ik een rookerij.
Ik zout de visschen in een vat
En giet daarop wat pekelnat.
Den afval, in het heetst van 't jaar,
Dien plaats ik netjes hier en daar.
Brandt nu de felle zonnegloed
Hier dag aan dag, dan eerst wordt 't goed.
Een ieder roemt dan, op mijn woord,
Dit plekje als een geurig oord.
De wand'laar blijft gewis eens staan
En kijkt mijn werk bewond'rend aan.
Hij ademt diep en zegt dan vast:
„Hoe heerlijk gaat mijn neus te gast!"
De bakker, daar op gindschen hoek,
Krijgt in ziju winkel druk bezoek
Eerst uu floreert of bloeit zijn zaak,
Want 't brood krijgt een bijzond'ren smaak.
Dat wordt mijnheer de handelaar
In 't huis „De Klok," ook dra gewaar j
Want zijn manillaas, supra fijn,
Die zullen extra geurig zijn.
Met vreugde bouwt de speculant,
Want 'k maak 't hier odoriférant.
Wel, Keizerstraat, geen stiefkind meer
Zijt gij, zooals gij dacht weleer,
Gij wordt een lustoord voor elkeen
En zult tevreden zijn, naar 'k meen."
Maar, de gezondheid P Mallepraat
Die wordt niet door zoo'n geur geschaad.
Wie daarvoor nog bevreesd mocht zijn,
Zie maar eens naar het Molenplein.
Eerst is men daar ook erg bevreesd
Voor ziekte en voor dood geweest.
Nu zegt men met luchthartigheid:
„Och, kom, geen mensch sterft voor zijn
(tijd
Kiest dus voortaan de Keizerstraat,
Wanneer gij sons uit wand'len gaat.
Bewoners, heft de vlag in top
En schuift uw raam wat hooger op,
Of neemt een zitplaats voor uw deur
En ademt DUIZENDBLOEMENGEUR.
een liephebber van iets pij ns.
INGEZONDEN.
Eet is genoeg bekend, dat onze gemeente
bij nitzoudering accijns heft van de spiritua-
lia, alliier ingevoerd. Dat bijzonder recht
vervalt met 18S5. Dan zullen „de heeren"
een groot deel der inkomsten op andere
wijze moeten vinden, ten koste der burgerij.
In deze omstandigheden was 't misschien
wel noodig, dat dit jaar gedacht werd aan
de kleeding der schutterplichtigen. Dit jaar
komen ongeveer tweehonderd nieuwe sohut-
ters aan.
Zij halen maar even een briefje van on
vermogen en krijgen een uniform ten koste
der gemeente (of der belasting-betalers).
Met die bewijzen van onvermogen wordt
wel eenB wat luchtig omgesprongen. De
bevoegde overheid kon daarop veel gestren-
ger toezien en des noodig een onderzoek
instellen, waardoor zoowel geldelijk als ze
delijk voordeel zou behaald kunnen worden.
In de hoop, dat dit schrijven de aan
dacht der autoriteiten niet ontgB, eindigt
Uw trouwe lezer,
B.
FEUILLETON.
EEN AVONTUUR OP ZEE.
I 3) I.
Andermaal zag ik door den kijker, om
de bemanning te tellen, en zeide
„Er zijn hé, kapitein, die boot is
niet alleen. Een- twee- drie- vijf- zeven
tien- twaalf booten vergezellen haar. Waar
achtig, kapitein, dertien zeilen ze schijnen
niet grooter dan een dollar."
„Ik .wenkte naar omlaag en weldra bracht
men m'^ mijn eigen kijker, waardoor ik
beter koa zien,"
„'t Zijn\prauwen, kapitein," zeide ik,
„zooals meen ze op de Gezelschaps-eilnnden
vindij 'ziet ge die uitleggers wei Ze
moéten dienen ora 't vaartuig in evenwicht
Ye houden ze liggen zeer rank, daar die
laage, scherpe vaartuigen een ronden bodem
ïebben en nauwelijks breed genoeg zijo
•oor een enkel man."
De kleine witte stippen kwamen nader
we zagen nu duidelijk dat 't booten
ren, waarin niet meer dan een enkel
zat.
Ze schijnen bij die groote prauw te be-
~n," meende de kapitein.
Natuurlijk. Die is alleen wat vooruit,
\t ze, door die talrijke roeiers, sneller
Raat. Maar, als we hier staan blijven,
ons weldra zien."
sir, ze moeten ons wel zien,
zullen ons aan booten moeten
helpen."
„Juist: maar we weten nog niet, wat ze
in hun schild voeren. Laten we daarom
achter dat rotsblok gaan staan."
„Zouden de roeiers in die gekoppelde
boot ons niet reeds gezien hebben
„Neen we staan te hoog aan den horizon.
Ze zullen ons niet eer zien, voor we hunne
vaartuigen duidelijk kunnen waarnemen, 't
Zijn flinke roeiers, want zc naderen zoo
sael r!b een stoomboot."
„Ze liggen diep van voren en steken
niet meer dan drie daim boven het water
uit."
„Dat is zeer natuurlijk bij die soort
vaartuigende mast is half zoo lang als de
boot en de ra, waaraan het driehoekig raat
ten zeil bevestigd is, heeft de dubbele
lengte van den mast. Door de zwaarte
van het tuig wordt het vaartuig naar be
neden gedrukt."
ringd was, hadden in het Zuidoosten een
opening, waardoor de gekoppelde boot
heen kon. De voorste boot voer cr door;
ze was met ongeveer dertig Maleiers be
mand. De andere vaartuigen volgden. De
opvarenden stapten er uit en trokken hunne
prauwen op den oever. Er waren nu veer
tig, met knotsen en scherpe lansen gewa
pende mannen bijeen.
Of we te voorschijn zonden komen of
niet, moesten wc aan de omstandigheden
overlaten.
Op hunne landingsplaats konden ze het
wrak van ons schip niet zien. Daar we in
elk geval wapens moesten hebben, gingen
we naar beneden en lieten Will op den
uitkijk staan.
Twee man ter bewaking onzer goederen
achterlatende, klommen we met de overigen
naar boven. Op het strand brandde nu een
groot vuur, waaruit een dikke rookzuil op
waarts steeg.
„Is er wal gebeurd P" vraagde de kapitein
aan onzen schildwacht.
„Ja. Ze hebben tweo gevangenen, die
aan handen en voeten zijn gebonden, uit de
boot gesleept eu bij het vuur neergelegd."
„Wat dunkt n, dat ze met hen zullen
doenP" vraagde me de kapitein.
„Hm, in ieder geval dooden," gaf ik ten
antwoord. „De Polynesiër geeft den vijand,
die in zijne handen valt, nooit pardon."
„En dan
„Hm, wie kan dat weten P Ik zal de
zaak eens gaan onderzoeken."
„Dat wil zoggen,, naar hen toegaanJ"
„Ja."
„Dut is gevaarlijk."
„Niet zoo erg als ge wel denkt. Ik heb
in den oorlog tegen de Indianen in Ameri
ka het naderbij sluipen te goed geleerd, dan
dat ik het niet zou kennen. Hier rechtsaf
is een boschje van wilde katoenstruiken
als ik er doorheen sluip kan ik hunne leger
plaats tot op twintig schreden naderen,
zonder dat ze me bemerken. Ik heb mijn
buks, een mes en ecu revolver. Gevaar is
er dus voor mij niet."
„Maar ze zijn veertig man sterk en wij
maar met ons twintigen."
„Is u bang?"
„Bah! Ik zou alleen niet gaarne zien,
dat ze u mishandelden."
„Dat is mijne zaak. Zoodra ik schiet,
snel dan zoo spoedig mogelijk te hulp. 't
Overige redt zich van zelf."
Ik drong in 't struikgewas, kroop langs
den grond om de hoogte heen en naderde
het vuur. Toen ik zoo dichtbij gekomen
was als het maar kon, zag ik dat ze een
diepe kuilvan ongeveer zeven voet lang,
gegraven en met steenen belegd hadden
dc ruimte was verder geheel met vuur ge
vuld. Ik vermoedde waartoe die kuil moest
dienen eu een rilling liep me door het
lichaam. Zwijgend zaten de wilden rondom
de kuil, terwijl een hunner van tijd tot tijd
onderzocht of de steenen heet genoeg waren.
Twee hunner stonden op, wierpen met boom
takken het vuur uit den kuil en vatten toen
een der gevangenen bij het hoofd en de
vopten, om hem erin te werpen en met
steenen tè bedekken, daarop vuur te leggen
en hem zoo levend te braden.
Thans was het tijd voor me. Ik sprong
op en schreeuwde iu het Maleisch
„Halt
Zoodra de wilden dat hoorden, sprongen
allen op cn grepen hunne knotsen. Dc man,
die de hitte der steenen had onderzocht en
do hoofdman scheen, trad een paar voet
stappen vooruit en vraagde:
„Wie ben je
„Esn Duitschcr."
„Wat doe je hier?"
„Mijne prauw is gestrand."
„Dan ben je onze gevangene. Grijpt hem
Ze naderden memasr ik legde mijne
buks aan en riep hun toe
„TerugDie mij nadert is verlorenWie
ben je P"
„Stil, vreemdeling! Ik ben Katua, het
groote opperhoofd van Manoa,"
„Wat voer jc hier uit
„We hebben onze vijanden gevangen ge
nomen en zullen hen opeten."
„Dat verbied ik je!"
„Jij Hij schudde verachtelijk 't hoofd,
wees met de hand op me en schreeuwde
,,'t Vleeseh der blanken is niet lekker, maar
toch zal je gebraden worden, zooals die hier!
Grijpt hem
Thans sprongen ze naar me toe en nu
was het geen tijd om langer tc aarzelen.
Twee schoten uit mijne buks velden de
beide voorsten neer, terwijl ik deu derdo 't
mes in de keel stak, mijn revolver voor eon
ander doel jparende.
"Zoodra het eerste schot klonk, lieten onse
mannen den aanvalskreet hooren, traden van
achter de klippen te voorschijn, schoten in
den dichten hoop wilden en snelden toen
vooruit.
„In de prauwen gebood 't opperhoofd.
Meer dan tien der zijnen waren gevallen,
daar onze wapenen hem te machtig waren.
Hij begreep dat het voor hem zaak was de
vlucht tc nemen en snelde daarom met
groote sprongen naar de saamgekoppelde
prauwen. Voor dit geval had ik mijn re
volver bewaard. Ik had begrepen wat hij
van plan was en was hem daarom vooruit-