'T VLIEGEND BLAADJE.
KLEINE COURANT
VOOR HELDER. NIEUWEDIEP EN TESSEL.
No. 1084.
Vrijdag 6 Juli 1883.
Elfde Jaargang.
Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagmiddag.
^.Kalender der Week.
T^illeTOÏT
Abonnement
per 3 maanden binnen de gemeente 50 Cent.
>3 franco per post75
Afzonderlijke nummers2
UitgeversBERKHOUT Co. te Helder.
Bureau: SPOORSTRAAT en ZUIDSTRAAT.
Advertentlfin
van 1 tot 5 regels25 Cent.
Elke regel meer5
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
Advertentiën moeten uiterlyk des DINSDAGS- en VRIJDAGSMORGENS vóór 10 uur aan de Bureaus bezorgd zijn.
JULI, (Hooimaand), 31 dagen.
Opkomst der Zon 3 u. 50 m.
9
10
11
12
13
14
19
Laatste kwartier.
mei
kunst -
keizet 0,lderg-
ïödalF?™1®
sterflf"™48
DINSDAG
'dua% OXSSDAG
erver90NDEEI)AG
deVnuDAG
PraniATERDAG
2 ]j t-11 11
Matie NIEUWSTIJDINGEN.
miste HELDER, 6 Juli 1883.
eborei
ld de Het blijkt meer en meer, dat
of (Se kiosken van het Volksbond te
kaar^nisterdam in eeue bepaalde behoefte
restekoorzien, en zuiver gebrouwen in-
docpndsche bieren zeer in den smaak
het publiek vallen. Menschen
choot'an eiken rang en stand komen daar
eer atun glas bier drinken. Gepasseerden
iondag werden vierduizeud drie-hon-
-veertig glazen geschon-
en. Ten einde het warm worden
0 15 er $azen voorkomen, wordt druk
'an ijs gebruik gemaakt.
acht J 8 b
Te Diemerbrug stuurde Vrij dag
IK. vond een heer zijn rijtuig, waarin
wee dames zaten, een stal uit. Hij
,m den draai te kort, waardoor het
lertuig kantelde en op den grond
.ïsmakt werd. Het paard, zich vrij
lielende, nam hollend den terugtocht
,n langs de baan der Gooische
ir den oomtram. Het angstgeschrei der
,mes, die in zeer gevaarleken toe-
hand verkeerden, was verschrikkelijk.
©derscheidene personen poogden het
affllend dier te grepen, een heer ge-
^,3«akte daardoor haast onder het rij-
veerd iig» maar het dier rende trots alle
vepderpalen door. Het rijtuig stootte
welteeselijk, en één voor één kwamen
I3tS vrouwen er uit op den grond
oedkotfecht, gelukkig zonder zich ernstig
bezeeren. Een kwartier verder
sef het dier staan.
SEN:
- Maandagavond, omstreeks half
|£f, is door de Haarlemsche politie,
i nog onbekende redenen, een in
DRA AT,
jekörae'EEN AVONTUUR OP ZEE.
6fj]L »^eer»" epr*k deze," de goede god Tan-
3U is van ons geweken. Toen we hoorden
ge gevangen genomen waart, wilden
&Üjrl n bevrijden. Ik verzamelde de krijga-
vaen ^er dorpen en trok met hen
^a*ua °P* Eensklaps hoorden we
ter ons een geschreeuw en toen we oiu-
met naigjj^ 8tegen de vlammen overal ten hemel.
vijand was ens te ving geweest, had
b vrouwen en kinderen gedood en onze
ten in brand gestoken. Toen we terug-
^lïeSe|deii, overvielen zij ons in 't gebergte.
HN. alleen zijn overgebleven. Tel ons!"
m in (eide broeders bewogen zich nietze
velejar(den bnnne oogen op den grond gericht,
belod hunne aandoening te verbergen. Ein-
ïning 0^ we°dde Tuï-Eanua zich tot mij en
zen wal®' '""'i1 ,ijnen °°gea ®"a woede fon'
ien
,En dat volk noemt zich Christenen
Mafuié ze verdelge
RIJKEievredigend legde ik mijn hand op zijn
en vraagde
—.Ben ik even boos als zij P"
MNeen, heer, gij zijt liefderijk; gij zijt
per, wijs en goed."
genezjk ben ook een Christen. Zijn ze nu
waaün dezelfden P"
ftNeen."
genon|^en is dapper, wijs en goed,
voor een
enkelijkste
het zwart gekleed heer, met hoogen
hoed op, gearresteerd. Een menigte
nieuwsgierigen volgden den gearres
teerde en toen hij op het bureau ge
bracht was, hieven zij eerst een ge
blaf als van honden en daarna eeu
luid hoera aan. De gearresteerde
was namelijk zekere S., zich noemende
veearts doch eigenlijk hondenscheerder
van beroep, te Haarlem en ook elders
welbekend.
Zondagavond viel op een stuk
land nabij Harlingen een meteoor,
die een blauwachtig groen licht van
zich gaf en uit het Noord-Oosten
kwam. Op het land neerkomende
spatte hij uiteen en gaf toen allerlei
kleuren te aanschouwen.
Maandag voormiddag omstreeks
half elf uur werd aan den Buiten
havenweg te Schiedam een windhoos
of wervelwind waargenomen, welke
zich met betrekkelijk geringe snel
heid van het Oosten naar het Wes
ten voortbewoog. Er was overigens
weinig wind en de lucht volkomen
helder. Merkwaardig was het te zien
hoe een partij waschgoed, welke op
het grasveld langs de Bakkershaven
lag te bleeken in een oogwenk al
draaiende werd opgenomen, tot niet
geringe ontzetting der nijvere huis
moeders, welke hunne pasgereinigde
schatten als vogels door de lucht
zagen vliegen, om ze later in deernis-
waardigen toestand hier en daar op de
naburige daken of in het stof weer te
vinden.
Dinsdagavond is in de Koning
straat te Amsterdam een pas gehuwd
werkman, die van zijn arbeid terug
keerde, onder den invloed van de
hitte van den dag, plotseling bezweken.
Een negen-jarig kind, dat Dins
dag op het strand te Scheveningen
zonder opzicht was gelaten, ontkleed
de zich en ging te water, met het
noodlottig gevolg dat het van het
strand wegdreef. Gelukkig werd het
nog in tijds door een moedig man
gered.
Maandagavond werd de hulp
der politie ingeroepen tegen een jon
geling, die aan den Bezuidenhout te
's-Hage, de dienstbode van mevr.
V. d. A. met den dood bedreigde,
omdat zij zijn liefdesverklaringen niet
met wederliefde wilde beantwoorden.
Met zijn geladen pistool werd de
wanhopige en gevaarlijke minnaar
naar het politie-bureei op de Nieuwe-
haven overgebracht.
Uit het Westland wordt ons
gemeld, dat de vroege aardappelen
met goed gevolg wat beschot en grootte
van stuk aangaat, gerooid worden
de eene scheepslading volgt de andere
naar Amsterdam, terwijl Engeland
ook nog een vrij groot deel van het
product voor zijn rekening neemt.
Vroegere jaren werden bijna geen
aardappelen in het Westland geteeld
dan voor Engeland, maar die tijden
hebben een anderen keer genomen.
Op andere plaatsen, zooals te Loos
duinen en Veur, worden scheepsla
dingen bloemkool vervoerd, waar
voor het felle zonlicht en de daar
mee gepaard gaande droogte nu echter
niet voordeelig zijn, hoewel op dit
oogenblik reeds veel meer voordeel
van de veldvruchten is behaald dan
de beide vorige jaren, toeu de regen
geen dag van de lucht was want
het is een welbekende waarheid dat
de bouwman het veel langer kan
stellen met droogte dan met nattig
heid. (L. Ct.)
Naar men verneemt, zijn onder
de gemeente Maasland twee gras
maaiers tengevolge van het veelvul
dige drinken bij de heerschende warm
te doodgebleven.
Op de kermis te Hellevoetsluis,
zoo verhaalt heb D. v. N. was een
kalf met 6 pooten te zien. Eenige
mariniers, die dat natuurwonder be
zochten, kregen achterdocht, bekeken
het beestje bij zonder nauwkeurig en
kwamen tot de ontdekking, dat men
hier niet men een werkelijk kalf,
maar met een min of meer kunstig
nagebootst dier te doen had, waaraan
men dan ook even goed tien als zes
pooten had kunnon naaien. Die ont
dekking werd te belangrijk gevonden
om het daarbij te laten. Het kalf
werd met gejuich uit de tent, waar
in het tentoongesteld werd, ont
voerd en medegenomen naar den
mallemolen, waar het eenige toertjes
medemaakte. Tegen die draaierij
scheen het echter niet best te kunnen
want van lieverlede wellicht ook
wel ten gevolge van de ietwat hard-
haudige behandeling van het steeds
aangroeiend getal bewonderaars
begon het enkele pooten te verliezen,
totdat eindelijk de geheele romp uit
eenviel, welke romp bleek te bestaan
niet uit vleesch en been, maar uit
hooi en stroo, met een kalfsvel over
trokken.
Omtrent Njaq Hassan, thans
overleden, wordt aan het Bat. Hand.
geschrevenHassan was een held, en
is hij gesneuveld, dan is voorwaar
»eeu groote* in Atjeh gevallen. De
andere hoofden braden bij hem allengs
in de schaduw. Men hoorde in den
laatsten tijd slechts van Hassan en
niets dan Hassan. Ook de legende
maakte zich vau hem meester en zegt
dat hij een doodelijke vijand was van
Toekoe Mohamed, een met ons be
vriend opperhoofd bij Oleh-leh, om
dat deze hem de beminde zijns harten
voor den neus zou hebben wegge
kaapt. Deze Mohamed bestreed hem
ook bij den laatsten aanval. De
Atjehers vereerden Hassan hoogzelfs
voor onze Maleiers en Javanen hier
was hij bijna een halfgod. Allen
geloofden hein onkwetsbaar. Toen
hij evenwel eenigen tijd geleden ge
kwetst werd, zeide men dat Hassan
op dat oogenblik niet aau Allah had
gedacht. Toch zou de kogel in zijne
wonde gesmolten en zoo daaruit ver
dreven zijn. Door dat geloof in hem
was hij machtig onder de zijnen en
voor ons een niet te verachten vijand.
Een Maleier hier, die vroeger dikwerf
brieven van het gouvernement aan
hem overbracht, zegt, dat hij eenigs-
zins klein van persoon en zeer vrien
delijk en goed was. Gewis was hij
een onverschrokken man, die op
zijne wijze streed. In de middel
eeuwen zou hij zich hebben ontwik
keld tot eene wonderlijke figuur, wiens
naam en daden door troubadours
werden bezongen en aan het nage
slacht overgeleverd.
't Geen niemand had vermoed,
heeft dezer dagen plaats gehad. Een
aantal voorwerpen, te groude gegaan
met de verongelukte boot »Cimbria,"
zijn dezer dagen door Engelsche
visschers van den bodem der zee op
gehaald. Daaronder bevinden zich
de zakken der brievenmail, met ge
meld stoomschip naar Amerika ge
zonden. Vermoedelijk zijn daardoor
belangrijke sommen, die voor immer
verloren werden geacht, voor de be
langhebbenden gered. De viuders
zijn Engelsche visschers; zij hebben
de mail ter baud gesteld aan de be
voegde autoriteit te Grimsby.
Eeu verschrikkelijk ongeluk
heeft Dinsdag te Glasgow plaats ge
had. Bij het van stapel loopen van
het stoomschip Daphne kantelde het
vaartuig, waarbij bijna alle personen,
die zich aan boord bevonden, verdron
ken zijn.
Men raamt het aantal slachtoffers
op 70 a 100. Het juiste cijfer kan
niet bekend worden, vóór het afloo-
pen van het tij een nader onderzoek
zal hebben mogelijk gemaakt. Hoe
wel er hulp nabij was, zijn er be
trekkelijk weinigen gered. Het on
heil geschiedde namelijk zoo geheel
onverwacht en plotseling, zoodat er
vele personen tusschendeks waren,
toeu het schip omsloeg. De Daphne,
600 ton groot, was bestemd voor de
vaart tusschen Glasgow en London-
derry.
Londen, 4 Juli
De duikers naar de omgeslagen
stoomboot Daphne te Glasgow hebben
Woensdag ochtend hun treurige taak
hervat, welke zij tegen den nacht
hadden afgebroken. Zeven-en-veertig
lijken zijn reeds opgevischt en men
zooals je zegt, maar z ij zijn valsch en gruw
zaam. Ze eten menschenvleesch en dat
zal hun tot verderf strekken."
Tuï-Eanua hief de handen omhoog en
zeide„De goede God moge mij zijn zegen
onthouden en me vernietigen, wanneer ik
rusten zal voor ik me heb gewroken. Ga,
heer, en vertrek alleen naar Pago-Pago. Ik
kan niet met u gaan, want ik moet mijn
dooden wreken."
„Ik ga niet, maar blijf bij je, om je te
helpen."
Verwonderd keek hij me aan, en zeide
daarna langzaam
„Heer, ik ben een heiden, en gij wilt me
bijstaan tegen christenen P"
„Ja."
Plotseling sloeg hij me op den schouder,
dat het klonk en riep uit:
„Gij zijt een waar christen en ik wil uw
God vereeren even als de mijnen, als hij
ons helpt."
Ik deelde den kapitein mijn besluit mede,
waarop de bemanning beloofde 't opper
hoofd met alle krachten bij te staan.
„We zullen jc met ons alleH helpen, tot
we uw vijanden overwonnen hebben," deelde
ik den wilde mede. „Hoeveel koppen telt
de vijand P"
„Vijfhonderd," was 't antwoord.
„Zijn zo in hunne dorpen P"
„Neen, ze zijn op 't eiland Olosinga bij
een, om Aimata te doopen en haar daarna
aan Omba uit te huwelijken."
„Is de zendeling bij hen P"
„Ja."
„Waar is uw volk tot heden geweest P"
„In de bergen," was 't antwoord. „Na
hunne terugkomst wilden ze ons dooden.
Heer, laat ons hunne dorpen overvallen en
alles doodslaan, wat we daar vinden," zei
de oude.
„Neen," zeide Tuï-Eanua, „zij zijn chris
tenen en ik ben een heiden maar ik wil
barmhartiger zijn dan zij. Ik wil Aimata
ontvoeren, Omba dooden en dan over rijn
volk heerschen. Gij hebt uwe vrouwen en
kinderen verlorenwij zullen de meisjes
van den vijand niet dooden, maar ge zult
ze tot vrouwen nemen. Blijft hier en wacht
me; ik zal geheel alleen n?ar Olosinga gaan."
Die jonkman was werkelijk een held.
Geheel alleen wilde hij zich onder grimmige
vijanden begeven, die alreeds op het punt
hadden gestaan hem op te eten. Ik reikte
hem de hand en zeide
„Ik ga mee
„Gij P Heer, gij zijt mijn vriend en broe
der; ik heb u lief."
Toen ik den kapitein mededeelde wat ik
van plan was, riep deze verschrikt uit
„Ben je gek, sir Met zijn tweeën tegen
vijf honderd wilden
„Christenen," zeide ik lachend.
„Ja, mooie christenen, die menschenvleesch
eten! 't Zal ook een beste zendeling we
zen, die zoo iets duldt. Ze zullen u braden
en opeten!"
„Misschien ook niet. Bedenk eens welke
wapens in mijn bezit zijn."
„Wat zullen twee bukskogels uitrichten P"
„O, mijne buks neem ik niet mee."
„Wat dan
„Twee revolvers, dat geeft twaalf scho
ten en dan mijn Henry-geweer, waarmee
men vijf-en-twintig kogels achter elkander
kan afschietendat maakt met elkander
zeven-en-dertig, en daarbij heb ik mijn mes
nog Tuï-Eanua reken ik uu niet eens mee.
't Zou niet de eerste maal zijn, dat ik van
alle kanten door vijanden omringd was."
„Goed, maar ik moet van de partij zijn."
„Ook goed. We varen met de groote
prauw naar Olosinga, en terwijl ik met het
opperhoofd aan land stap, wacht gij op ons.
Als ge schieten hoort, kunt gij ons te hulp
snellen."
„Aangenomen, sir."
Tuï-Fanua vond dien vooorslag uitmuntend.
„Ik ga ook mee riep zijn broeder.
„Neen," zeide Tuï-Eanua, „deze mannen
zijn de laatsten van onzen stam. Als ik
va], moet gij blijven leven om mijn dood
te wreken. Gij moet dan hun opperhoofd
worden."
Potamo had er wel op tegen, maar moest
toch eindelijk bernsten.
We bevonden ons aan den oostkust van
het eiland Manua. De eilanden Osou en
Olosinga liggen aan de westzijde. Onze
weg liep dus naar den ondergang der zon.
We stapten weer in de saamgekoppelde boot,
kwamen gelukkig door de branding heen en
zeilde zoo snel mogelijk naar de kust, die
in de verte opdoemde. In anderhalf uur
hadden we het zuidelijke punt bereikt.
„Laat uw volk de riemen nemen," ver
zocht Tuï-Eanua. „We moeten zoo snel
landen, dat ze geen tijd hebben om toebe
reidselen tot vijandelijkheden te maken."
't Gebeurde zooals hij gevraagd had. De
prauw vloog, door de krachtige armen der
matrozen voortgestuwd, als een pijl over
de zeeëngie, die tusschen de beide eilanden
ligt. TuïFanua hield het roer en stuurde
het vaartuig naar een inham van 't eiland,
die vol prauwen lag. In het midden van
dien bocht zagen we een bergkloof, die zoo
smal was, dat twee mannen elkander met
moeite passeeren konden. Dat was de eenige
weg, die tot de rotsen toegang gaf.
We landden. Hoewel we snel genaderd
waren, had men ons toch opgemerkt. We
zagen onderscheidene wildeu, met knotsen
en lansen gewapend afdalen, om ons den
toegang te betwisten.
„Vlug aan land 1" beval 't jonge opper
hoofd. In een oogenblik stonden we met
ons beiden aan den voet der bergkloof. De
prauw wbs van wal gestoken om op kleinen
afstand stil te honden.
Een Maleische schildwacht riep half ver
wonderd en half verschrikt uit
„Tuï-Eanua
„Ja, Tnï-Fanuasprak deze, terwijl hij
hem met zijn kris doorstak.
Thans giDgen we snel vooruit.
Wordt vervolgd.
n jeugdige
ïingenvan