*'t Vliegend Blaadje. i|g
KLEINE COURANT*
VOOR HELDER, NIEUWEDIEP EN TEXEL.
De familie Dolen.
No. 1792.
Zaterdag" 19 April 1890.
Achttiende Jaargang
KALENDER DER WEEK.
NIEUWSTIJDINGEN.
DE MARINE-MATROOS.
APRIL, Grasmaand. 30 dagen.
Opkomst der Zon 4 u. 48 m.
Onderg. 7 u. 10 m.
Zondag 20
Maandag 21
Dinsdag 22
Woensdag 23
Donderdag 24
Vrijdag 25
Zaterdag 26
HELDER, 18 April 1890.
Zr. Ms. schroefstoomschip le klasse
Tromp" wordt, naar wij vernemen, 26
dezer buiten dienst gesteld.
Huisduinen is, blijkens oude documenten,
reeds vroeg een naar buiten bekende en be
langrijke plek geweest. Sedert het laatst der
vorige eeuw is dit dorp een tijdvak van ver
val ingetreden, zoodat hetgeen nu bestaat, een
flauwe schaduw schijnt te wezen van de vroe
gere grootheid. Loopt niet zoo heeft men
zich weieens afgevraagd de geschiedenis
van dit zeedorp op algeheele vernietiging uit
De gebeurtenis, die thans aanstaande is, schijnt
een betere toekomst te voorspellen, 't Stede
lijk Badhuis, op het duin nabij Huisduinen
gebouwd, zal, naar men ons verzekert, in het
begin van Bloeimaand a.s. worden geopend.
Huisduinen wordt op deze wijze een badplaats,
't Is waar, op zeer bescheiden schaal geschiedt
de aanleg, doch wie weet of deze stichting
niet mettertijd groot ere gevolgen na zich zal
sleepen. Er bestaan een aantal groote zaken
in de wereld, die heel in het klein zijn aan
gevangen. Als de a.s. Zomer het bewijs geeft,
dat het Bad-Paviljoen door de bewoners van
deze gemeente en door van buiten komende
personen wordt bezocht en gewaardeerd, dan
zullen de wakkere ondernemers wel niet in
gebreke blijven, om de noodig gebleken uit
breiding en verbetering aan te brengen. Toch
wordt het Stedelijk Badhuis al heel aardig en
doelmatig ingericht, 't Gebouw heeft een net
ten vorm, bevat een flinke ruime zaal, een
zich naar alle zijden uitstrekkende veranda,
een sierlijk buffet, gelegenheid tot het bekomeu
van warme baden en voor het gebruik der
zeebaden wordt een behoorlijke inrichting
voorbereid. Trekken thans reeds tal van in
gezetenen dagelijks, en inzonderheid op Zon
dag, naar het duin, om het in aanbouw zijnde
Badhuis te bezichtigen men mag verwach
ten, dat, als na 1 Mei a.s. de inrichting ge
opend is, plaatsgenoot en vreemdeling in grooten
getale een bezoek aan het Paviljoen op het
duin zullen brengen.
Eeuwen zijn er heengegaan zonder dat men
van de schoone ligging van Scheveningen tot
stichting van een bad- en ontspanningsplaats
heeft partij getrokken. Wie weet of ook niet
voor het oude Huisduinen een betere toekomst
is weggelegd dan een vervallen zeedorpje te
zijn
Mej. M. A. Duinker, van Texel,
heeft te Amsterdam acte bekomen voor
lager onderwijs.
Van Texel schryft menDe be
manning der post- en passagiersboot „A.da
van Holland" vaart het geheele jaar on
afgebroken driemaal per dagdus ook
des Zondags. Nu worden er met den Zon-
dagnamiddagdienst noch in de heen- noch
in de terugreis brieven of postpakketten
verzonden. Zou het nu niet wensche-
lijk zijn, dat de regeering en de onder
nemer van den dienst, de heer C. Bos
man, den derden dienst op Zondag
lieten vervallen, opdat de bemanning ook
eens vrijaf hebbe De postdienst kan
er in de gegeven omstandigheden niet
door lijden,
De Minister van Marine brengt ter
kennis van zeevarenden, dat door den
gezagvoerder van het Duitsche stoomschip
,.Hanover", op 11 April, een boven wa
ter uitstekende mast werd gezien, in pei
ling N. 53° W. van den lichttoren van
Kijkduin, op een afstand van 14= zeemijlen.
Wieringen, 14 April. Er begin
nen op ons eiland zich teekenen van le
ven op te doen. In den gemeenteraad
is besloten dat er twee leden van den
raad naar den minister van waterstaat
zullen gaan om de belangen van de ha
ven te bepleiten. Het is werkelijk hoog
noodig, want de toestand is thans zoo
ellendig als hij ooit geweest is. Er wordt
niets meer gedaan aan het zoo noodige
onderhoud en de verbetering van trap,
wierdijk enz. enz. alles wacht op de ha
ven nu schijnt het dat de afgevaardig
den den minister bepaald zullen verzoe
ken de haven op de begrooting te bren
gen, en als dat niet kan, dan zal mén
met eigen Wieringer krachten maar doen
wat men kan, om de zaken wat in orde
te brengen. Het zou werkeljjk treurig
zijn als wij nu weer geen haven kregen.
De kleine visschersvloot breidt zich hoe
langer hoe meer uit, ook de communica
tie met den vasten wal neemt toe, en
nergens is er onder de eilanden een waar
het zoo moeielijk valt aan wal te komen.
Overigens gaan op Wieringen de za
ken goed- De lammeren zijn verbazend
duur en het rundvee haalt goede prjj-
zen, en op die twee zaken komt het voor
onze boertjes het meest aan. Die be
ginnen zich dus aardig wat van de kwa
de jaren te herstellen.
De kapitein-luit. ter zee P. Zegers Veec-
kens, komt in een ingezonden artikel op, tegen
het beweren van den luit. ter zee Land over
grieven der marine-matrozen, enz.
Wij laten genoemd stuk hier geheel volgen:
In het „Algemeen Handelsblad" van den lOn
April jl. is een artikel geplaatst van den luite
nant ter zee le klasse Land, lid van de Twee
de Kamer der Staten-Generaal, waarin een uit
treksel wordt behandeld van een brief van één
der opvarenden van Zr. Ms. stoomschip „De Ruij-
ter," welk schip door bijzondere omstandigheden
langer in Oost-Indië blijft dan aanvankelijk het
plan was.
Dit gedeelte van het artikel laten wij evenwel
voor rekening van den ongenoemden Indischen
briefschrijver, omdat wij niet kunnen beoordeelen,
in hoeverre diens beweringen juist zijn.
Waar het ons echter om te doen is, is te wij
zen op hetgeen door den heer Land geschreven
wordt over het leven en de behandeling van den
marine matroos en wel meer in het bijzonder over
het verkorten zijner rechten, over het beweren
dat het met bepaalde tijden van rust aan boord
Zr. Ms. schepen zoo nauw niet genomen wordt
en dat het dringend noodig is, zijne rechten vol
gens de bepalingen strenger te doen eerbiedigen.
Met andere woorden de heer Land werpt
een blaam op de handelingen van de comman
danten der oorlogsschepen en geeft kierraeê eene
voorstelling van zaken, die bezijden de waarheid
is, omdat wel degelijk met de rechten der sche
pelingen rekening wordt gehouden.
Daarenboven is de bewering onjuist dat voor
den marine-officier, den onderofficier of den sche
peling niemand zorg draagt, en wij moeten haast
veronderstellen dat de heer Land zich de be
palingen van inwendige» dienst en organisatie
niet goed herinnert, wijl zij niet alleen de rechten
omschrijven, doch tevens waarborg schenken voor
hunne handhaving.
Geschiedt dit niet, dan is het de solmid der
chefs, omdat aan de commandanten, welke de eer
hebben een Zr. Ms. schepen te commandeeren,
een groote mate van zelfstandigheid wordt toe
gekend en het hun grootendeels wordt overgela
ten op welke wijze het verplichte werk behoort
te worden verricht.
Daargelaten dat de strekking van het artikel
anti-militair is en waarschijnlijk geene anderen
gevolgen kan hebben dan ontevredenheid en ver
slapping van krijgstucht aan te kweeken, wen-
schen wij hier, voor den aandachtigen lezer, nog
bij te voegen dat de schrijver van bedoeld arti
kel bq de laatste behandeling der marinebegroo-
ting in de Tweede Komer v 6 6 r heeft gestemd.
Voor het overige is het te hopen, dat de heer
Land tot de overtuiging zal komen dat hij, bij
het openbaar maken zijner grieven tegen het de
partement van marine, gedwaald heeft door die
grieven uit te strekken tot het korps zeeofficieren,
waartoe hij ook behoort.
De kapitein luitenant ter zer
P. Zegehs Veeckens.
Maandagavond werd te IJrauiden
aangebracht een in staat van ontbinding
verkeerend lijk van een zeeman, waar
schijnlijk afkomstig van een der bij Nieu-
wediep verongelukte schepen. Het werd
gisteren in de nabijheid van Nieuwediep
opgevischt door een Volendammer vis-
scher, die het in zijn kor ophaalde.
De verongelukte was een zwaar ge
bouwd man, waarschijnlijk van Duitsche
afkomst; zyn arm was beteekend met
letters en vrouwenportret.
Terschelling, 12 April, Heden werd
hier op de werf van Gebr. Krul de kiel
gelegd voor een nieuwen botter, geheel
ingericht volgens de nieuwste verbeterin
gen. Het eerste schip van dien aard,
dat hier gebouwd werd, voldoet uitmun
tend en werd dan ook al spoedig door
een tweede bestelling gevolgd.
Te Parijs is een gierigaard, die ja
renlang op een vüerinkje in groote ont
beringen en te midden van een hoop
vodden leefde, dood gevonden. Onder
de lompen ontdekte men een som van
100,000 francs.
De correspondent van de N. Rott. Ct. te
Kopenhagen schrijft onder dagteekening van 12
dezer
Onze politie heeft eene ontdekking gedaan die
sinds gisteren alhier veel sensatie maakt. Den
8 Januari was hier een bejaard man, Meyer
genaamd, die voor den fabrikant Lund eenige
schuldvorderingen was gaan innen, spoorloos ver
dwenen. Men had kunnen nagaan waar hij tot
's middags half 2 was geweest, en men wist ook
dat hij toen naar een bankierskantoor was gegaan.
Maar aan dat kantoor, hetwelk ten 2 ure wordt
gesloten, had men hem niet gezien. Eenige dagen
later werd zijne portefeuille met eenige uitgescheur
de blaadjes uit zijn notitieboekje door een straat
jongen in de nabijheid der stad gevonden, en wel
de portefeuille in het water en de blaadjes aan
den kant. Doch alle nasporingen aldaar en ook
verder gedaan waren vruchteloos gebleven. Dat
zulk een welgesteld en geacht man zoo eensklaps
midden op den dag kon verdwijnen, verwekte
natuurlijk niet weinig opzien. Intusschen was
het geval langzamerhand in het vergeetboek ge
raakt, tot men eensklaps vernam, dat de politie
de oplossing van het raadsel had gevonden.
Een kleine fabrikant, Philipsen genaamd, een
van goede familie, doch meer door luidruchtige
reclames voor zijne „normaalzeep" dan door groote
zaken bekend, was aan bovengenoemden fabrikant
Lund geld schuldig. Lund had aan Meyer opge
dragen, dat bedrag in te vorderen. Wegens
Meyer's verdwijning niets meer er van vernomen
hebbende, zond hij aan Philipsen de rekening met
verzoek om betaling. Philipsen zond die terug,
onder verklaring dat hij het bedrag reeds groo
tendeels bij gedeelten aan Meyer had afgedaan.
Daar dit wel meer gebeurde en Meyer gewoon
was met Lund eerst na ontvangst van het geheele
bedrag af te rekenen, lag daarin niets vreemds.
Maar Philipsen kon geen bewijs er van toonen.
Dit wekte verdenking. Tevens vond men iets
tegenstrijdigs in zijne verklaringen omtrent het
laatste bezoek van Meyer te zijnen huize, en
nauwelijks had hij dit bemerkt of hij maakte zich
uit de voeten, met achterlating eener schriftelijke
kennisgeving aan zijne familie, dat zij hem nooit
terug zou zien.
Bij onderzoek vernam men, dat hij naar Ham
burg was gegaan. Onmiddellijk reisde een poli
tiebeambte hem achterna en hoorde aldaar dat
de vluchteling reeds met een stoomschip naar
Amerika op zee was. Juist op het oogenblik
echter dat de beambte gereed stond om naar
Kopenhapen terug te keeren met de boodschap
dat de vogel gevlogen was, kwam er een telegra
fisch bericht dat die stoomboot te Cuxhaven aan
den grond was geraakt. Terstond snelde de be-
beambte naar het havenkantoor, kreeg daar een
stoombootje ter beschikking en liet in allerijl
opstoomen naar Cuxhaven. Aldaar was het groote
stoomschip inmiddels vlot gekomen en zou juist
wegvarenmaar gelukkig kwam de beambte er
nog aan boord, vond Philipsen en nam hem
gevangen.
Uit het voorloopig verhoor en de bekentenis
van den gevangene is nu het volgende gebleken.
Philipsen was altoos een slechte betaler geweest.
Daarom was Meyer dikwijls bij hem gekomen en
had dan gewoonlijk, gelijk Philipsen had bemerkt,
zeer veel geld bij zich. Den 5 of 6 Januari, toen
Meyer hem weder kwam manen, had hij hem ten
antwoord gegeven„kom den 8n maar terug,
dan zal ik alles afdoen." In den ochtend van
den 8n had hij door zijn knecht een ton laten
halen, naar het heette om zekere chemicaliën er
in te bergen. Daarna had hij zijn knecht met
verscheidene boodschappen weggestuurd. In dien
tijd was Meyer gekomen en had plaats genomen
in eene chaise-longue, waarna Philipsen hem bij
de keel gegrepen en verworgd bad, vervolgens
het lijk in de ton had gestopt en na terugkomst
van den knecht de ton naar het tolkantoor had
laten brengen om met de eerste scheepsgelegen
heid naar New-York te worden verzonden. De
portefeuille en eenige papieren van Meyer had
hij buiten de stad weggeworpen, om het te doen
voorkomen alsof Meyer daar geweest was. De
roof had hem echter niet veel opgeleverd, want
tot zijne niet geringe teleurstelling had Meyer
dien dag toevallig slechts ongeveer een bedrag
van 100 kronen bij zich gohaa-
Volgens later bericht is het lijk van Meyer
in Amerika met een Deensche boot daar aange
bracht en door de douanen aangehouden. Het zal
weder naar Kopenhagen worden gezonden om als
bewijs te dienen bij het proces.
Afloop der Openbare Verkooping, ge
houden op Woensdag 16 April, ten overstaan
van Notaris Hattinga Raven, in het lokaal
»Musis Sacrum."
1. Een Woonhuis en Erf te Helder, aan de
Langestraat. Kooper de heer J. Bethlehem
voor f330.
3. Een Woonhuis met Schilderswerkplaats
en Erf aldaar, aan de Vlootstraat, hoek
Wachtstraat, 38 en 40. Kooper de heer M.
S. de Leeuw voor f 1000.
6. Een Woonhuis en Erf, aldaar, aan de
Binnenhaven 65, en 7. Een Woonhuis en
Erf aldaar, aan de Achterbinnenhaven. Kooper
de heer L. Klein voor f 1665.
9. Een Woonhuis en Erf te Helder aan de
Vlootstraat 10. Kooper de héér A. Stam
voor f460.
Xnsezonaen.
Mijnheer de Redacteur!
In uw courant van Woensdag 9 April trok
mijne aandacht het stukje onder motto, Variant
op een Wieringer reis.
Omreden ik mij met datgene wat de schrijver
daaromtrent alzoo zegt, niet kan vereenigen, ver
zoek ik u beleefd mij eenige plaatsruimte af te
staan, ten einde mijn gevoelens dit aangaande
uit te drukken.
Eerstens begin ik met te zeggen, dat op een
reis van Wieringen via Ewijksluis of omgekeerd,
déar waar men het met zoo'n gemeene als ner
gens meer bekende troep, van afvaart en aan
komst te doen heeft, van de duizend reisjes die
de postschipper doet, er minstens duizend variant
zijn, aldus geen nieuws
Aangaande het ontschepen der drie dames
dat zulks moeielijk ging ligt voor de hand, im
mers anders dan moeielijk gaat het natuurlijk
aan zoo'n verregaand middeleeuwsche verwaar
loosde troep nooit! doch dat het'voor Baijs en
zijn zoons een kleinigheid was om met behulp van
een trap met twee sporten tegen een dijk van 4
a 5 meter op te klauteren, dat is een afstand
van p. m. 2^ meter tusschen iederen sport, ver
klaar ik die kleinigheid, in stikdonker, voor on
mogelijk De beroemste clown zou er zijn be
komst aan hebben, en zoover geloof ik niet dat
Baijs het nog in de toeren gebraoht heeft, nog
minder geloof" hecht ik aan 't groote gevaar dat
er volgens schrijver bestond nl. dat Baijs met
zijn eene hand aan een touw hangende, met zijn
anderede dames over al die kolossale hoogten en
breedten zou slingeren in de aan de overzijde
liggende schuiten, geloof ik, dat ten eene maal
voor een mensch al bezat hij ook paardenkracht,
beslist onmogelijk is.
Dat die reiziger van 't makke volkje van Wie
ringen sprak, met verwijzing naar Texel, was vol
gens mijne meening een zeer gegronde opmerking
van ZEd. althans véélmeer gegrond als de bewe
ring van U dat hij de echte eilanders niet kende,
welke volgens u nog leuker zijn dan een Texe
laar dit is, een uitdrukking die, op zijn fraaist
genomen, het tegendeel van leukheid openhartig
verraadt, speciaal ben ik met Texel's personen,
zaken en toestanden niet bekend, maar voor zoo-
ver als ik dan persouen heb leeren kennen, zijn
dit degelijk ontwikkelde lui, en dat er zulken
méér zijn bewijst wel het feit, dat ze op Texel
zoowat alles, wat een plaats die de middeleeuwsche
schoenen ontwassen is, hebben, wat een dergelijke
plaats behoort te hebben, een doorslaand bewijs
dus, dat het bestuur van Texel en verdere au
toriteiten, haar 't verstand niet in hun buik zit,
zooals dat soms wel eens met anderen 't treurig
geval is.
Dat Texel door 't krijgen van haar stoomboot
steenarm is geworden en dadrdoor een derde der
bevolking naar Amerika is vertrokken, is volgens
mijn opvatting eon uitdrukking welke men alleen
dan zou kunnen billijken, als iemands zulks zeide
terwijl hij niet normaal was.
Wat uwe bewering betreft dat wij ons weinig
bekommeren over een haven omdat men met J.
Baijs nooit een ongeluk krijgt, zal ik zoo vrij zijn
u even attent te maken dat noch Baijs noch ie
mand anders in staat is ongelukken te vermijden
ongelukken zijn en blijven onvermijdelijke zaken,
en dat wij ons wel degelijk cm een haven be
kommeren, daarvoor zullen, indien de toestand
die is zooals zij is, nog lang moet duren, en
stemmen zullen opgaan, die zulks zullen getuigen.
Eindelijk zij u gemeld, dat wanneer ik post
schipper was, ik het tot mijn eerste werk zou re
kenen om door bemiddeling dezer courant, ieder
uitdrukkelijk te verzoeken om vervolgens van der
gelijke in 't oog loopende, vervelende, walgelijke
pluimstrijkerij verschoond te blijven.
U mijnheer de Redacteur bij voorbaat dank
zeggende voor de afgestane plaatsruimte, heb ik
de eer te zijn
Wieringen, April '90. Hoogachtend.
Jn, Blaauwboer Dz.
Mijnheer de Redacteur!
Plaats het onderstaande s. v. p. in het eerstvolgend
nummer van uw blad. Ontvang bq voorbaat reeds onzen
dank.
Aan onze Plaatsgenooten
Met erkentelijkheid betuigen wij aan Helders ingeze
tenen onzen hartelijken dank voor den welwillenden
stenn, dien wij mochten ondervinden om de schade eenigs-
zins te vergoeden, van de 12 personen, die door den
brand van den 7n April, 11. een groot gedeelte hunner
goederen verloren. l)e opbrengst van onze gehouden
collecte heeft bedragen f 213,56£, welke som waarschijn
lijk aanmerkelijk grooter geweest zon zijn, wanneer wij
bij al onze plaatsgenooten medewerking gevraagd hadden.
\\y meenden evenwel, dat deze som voldoende was
om het hoognoodige der ongelukkigen te kannen ver
schaffen en daarom van den weldadigheidszin geen mis
bruik wilden maken, en voor anderen bij eene volgende
Uit het dagboek van een Chef der geheime
politie te New York.
(8
V.
Een noodlottige ontmoeting.
De winkel was zeer groot en vol klanten,
want het was spoedig Kersttijd en onder de
ryke standen was men druk in de weer
voor cadeautjes te zorgen. De klanten waren
hoofdzakelijk dames, ofschoon ook de andere
sekse vertegenwoordigd was. Misschien wa
ren er onder die mannen ook wel die moes
ten opletten dat er geen winkelgoederen wer
den meegenomen door personen, die het be
talen een onnoodige formaliteit vonden. Toch
scheen het onmogelijk dat een detective onder
zulk een menigte een gauwdief op de vingers
kon kijken, en evenwel was een eenigszins
belangrijke diefstal een groote zeldzaamheid
in dit magazijn.
Toen mevrouw Tunstall haar naam hoorde
noemen, keerde zij zich verrast om en haar
levendig, schoon gelaat werd bleek. //Blijf niet
staan," zeide zij fluisterend, //ga heen
waarom ons in moeielykheden te bren
gen?"
«Ik heb evenveel recht als ieder ander
om hier te zijn", antwoordde Percy. //Als wij j
elkaar nu toevallig hier ontmoeten, wat zou
dat?
»Wat is er? Ge ziet er geheel ontdaan
uit", zeide zij."
Op dit oogenblik kwam er een winkelbe
diende en vroeg«wat is er van uw dienst
mevrouw Zij overhandigde hem een naam
kaartje en zeide//Ik kom om dat halssnoer
bet zou nu klaar zijn." D« man las het kaartje,
maakte een buiging en snelde heen. Zij wendde
zich weer tot Percy. Haar mof hield zij in
de linkerhand, en terwijl zij zich omdraaide
legde zij die op de glazen toonbank, aan de
zijde die het verst van Percy was.
Hij zag haar aan, en dacht hoe bekoorlijk
zij er uitzag. Zij wa9 gekleed in zwart flu
weel, afgezet met zacht bont, en droeg een
wonderfraaie muts, versierd met veeren en
schitterende punteneen ragfijne zijden sluier
was er omheen gebonden. Haar ovaal gelaat,
met de heldere oogen, den kleinen rechten
neus en de volle lippen was allerbekoorlijkst;
en het bloed, dat een oogenblik uit haar wan
gen was geweken, scheen nu weer door de
doorzichtige huid. Zij was schoon, beminnelijk
en rijk; met die diamanten in haar ooren
zou hij al zijn schulden hebben kunnen be
talen, en hij geloofde dat zij hem dadelijk
geholpen zou hebben, als zij er van geweten
had. Maar het was onmogelyk het haar te
zeggen I
Het hopelooze van zijn toestand maakte
hem woedend. Als hij maar geld had gehad
geld in overvloed zou er niets geweest
zijn dat hij niet gewaagd had haar voor te
stellen.
Al dien tijd stond hij haar aan te staren,
zonder een woord te zeggen.
wWat is er toca met je, Percy herhaalde
zij. //Waarom sta je mij zoo aan te staren?
Alle menschen kijken naar ons. Ben je
zij aarzelde.
«Ik ben niet dronken, als je dat meent,"
zeide hij. //Als wij alleen waren, zou ik je
zeggen wat «r is. Is er geen enkele plaats in
de wereld, waar wij een half uur alleen kun
nen zijn
Iemand raakte hem aan den arm. Hij
keerde zich woest om. Het was een heer,
die zijn excuus maakte: hij had een stok
tegen de toonbank laten staan, maar de
stok was er niet meer. Percy ging om
Sylvia heen en lennde tegen de toon
bank; in gedachten nam hy haar mof in de
handen.
«Ik kan het zoo niet langer uithouden,"
hernam hij. //Ik heb evenveel recht je te
zien als je andere kennissen. Je ontwykt
me!"
„Als je tevreden wilde zijn om mij evenals
mijn andere kennissen te zien maar je
weet heel goed hoe gevaarlyk het is. En je
kon geen slechter plaats hebben gekozen dan
hier." Zy boog zich naar hem toe en voegde
er fluisterend bij//Ik verwacht Tunstall ieder
oogenblik. Hij wist dat ik hier zou komen
om het halssnoer, en omdat hij toch in de
buurt moest zijn, zou hij mij komen afhalen.
Ga nu heenHet zou onzen omgang nog moei
lijker maken."
z/Het kan niet moeilijker dan het al is,"
zeide Percy gemelijk. «Ik wilde hem wel ont
moeten en voorgoed met hem afrekenen, als
hij iets te zeggen heeft. Laat hy er zich buiten
houden."
«Je kent hem nog niet!"
«Hij kent mij niet, als hij denkt dat ik
iets om hem geef. Wat kan 't ons schelen!
Als 't ergste gebeurde, zou het ons nog nader
brengen. Ik ben op alles bereid
«Percy, ben je gek! Hoe kun je zoo spre
ken Je zoudt mij doen wenschen je nooit
weer te zien. Niets van dien aard, hoor! Ik
heb nooit aan zoo iets gedacht."
»Hier is het halssnoer, mevrouw Tunstall,"
zeide de winkelbediende. Hij stond achter de
toonbank met een doos in zijn hand.
Zij was blijde dat hij het bestelde bracht,
want Percy's manier van doen begon haar te
verontrustenzij nam de doos aan en maakte
haar open. Het was een snoer van prachtige
diamanten, die reeds vroeger waren uitgezocht
en nu volgens mevrouw Tunstall's aanwij
zingen waren gezet. Zij bekeek de collier en
gaf hare goedkeuring te kennen.
«Het is vijf en twintig honderd dollars, niet
waar
«Om u te dienen, vijf en twintig honderd
dollars," antwoordde de bediende.
Zij zag rond naar haar mof, die Percy
juist weer op de toonbank gelegd had, en
stak haar hand er in. Met een uitroep van
verbazing keek zij op de toonbank en op den
vloer.
«Heeft u het gezien vroeg zij verschrikt.
Vraag excuus," zeide de man achter de
toonbank. Percy bewaarde een somber stil
zwijgen en stond in gedachten voor zich uit
te staren.
«Myn beurs, en de banknoten. Ik had
ze in de mof gedaan I" riep zij uit. rHebt
gij ging zij voort, zich tot Percy wen
dende.
Hy keek haar aan zonder haar te begrijpen.
«Wat is er?"
«Mijn beurs en het geld. Je hadt
daar juist de mof in je hand. Hebt ge
niet
«Had ik je mof Ik wist het niet. Ik weet
er niets van," zeide hij het scheen hem geen
belang in te boezemen.
«Maar ik kan het niet hebben verloren
het was er bepaald inriep zij
uit. «Het kan toch niet zoo maar verdwenen
zijn."
«Mag ik u vragen of het een groote som
was?" vroeg de bediende zacht.
Wordt vervolgd.