't Vliegend Blaadje.
KLEINE COURANT
VOOR HELDER, NIEUWEDIEP EN TEXEL.
So. 2139.
Woensdag 16 Augustus 1893.
21ste Jaargang.
NIEUW 8T IJ BIN GEN.
Op den Helderschen Zeedijk.
Bureau: Zuidstraat.
Telefoonn0. 42.
Bureau: Spoorstraat.
Telefoonn. 36;
HELDER, 15 Aug. 1893.
Door de vereeniging //Bond voor Maat
schappelijk bclang«, afd Helder, welke dezer
dagen vergaderde, ia een besluit genomen, om
een schrijven te richten tot de Kamer van
Koophandel alhier om haar zedelijken steun
te verzoeken ter verkrijging van een rijksbe-
taalkantoor te dezer plaatse. Ieder man van
zaken moet met dit plan ingenomen zijn en
niet weinigen zullen er mee gebaat worden,
welke hun Ryk^-tractcment per mandaat ont
vangen. Een inrichting als hier bedoeld, in
een zoo belangrijke plaats, de derde stad dezer
provincie, zou zeker geen te groote weelde
zijn. Was voor zeer vele jaren het aantal
inwoners geriDg, waardoor de aandacht der
Regeering er niet op was gevestigd, thans
meenen wy is hiervoor weinig reden meer en
mag dan ook het streven in die richting wor
den geapprecieerd.
Op voorschrift van den Minister van
Marine werden, zooals reeds enkele malen
werd gemeld, de monitors in den laatsten
tijd naar Willemsoord gedirigeerd, om al
daar in het droge dok te worden opge
nomen, wegens den slechten toestand
waarin de dokken in de directie Amster
dam verkeeren. Hierin zal thans veran
dering komen, want deze drijvende dokken
sullen in beteren toestand worden gebracht,
zoodat daarin weldra de oorlogsbodems
weder de noodige voorzieningen zullen
kunnen ondergaan.
Beroepen naar de Ned. Herv. Kerk
te Oosterend op Texel D. J. van Dijk Jz
te Oosterland op Wieringen.
Twintig jaren geleden stierf te A.m-
sterdam mej. Anna Oatharina Broen, die
zeer veel landerijen naliet, gelegen in een
15-tal Noord-Hollandsche gemeenten en
verder in ejmige plaatsen van Gelderland.
Ingevolge testamentaire beschikking moes
ten die onroerende goederen twintig jaren
onverdeeld blijven. Daar thans die tijd
verstreken is, zullen deze massa's in
November en December a.s. publiek ver
kocht worden, ten overstaan van de nota
rissen Leefkens en Luber te Amsterdam,
A. H. Cramer te Edam en J. Klaassen Jr.
te Nijmegen,
Een jongmensch, te Amsterdam, had
kort geleden een grooten Ulmerdog ge
kocht voor f 200. Veel pleizier had hij
niet van zijn nieuwkoop het dier was erg
wild en onhandelbaar en vertoonde maar
al te vaak moordlustige neigingen.
Donderdag kwam het tot een uitbarsting.
De hond vloog zijd baas aan en beet
hem in het hoofd en den arm, zoodat de
man een 30-tal wonden kreeg en naar het
Binnen-Gasthuis vervoerd moest worden.
Het wilde beest werd op het politie
bureau gebracht door twee agenten, kor
daat bijgestaan door de hospita van den
verwonde, die het dier natuurlijk geen se
conde langer in huis wilde hebben.
Toen de familie S., te Breda, deze
week van een wandeling terugkeerde, vond
zij de dienstbode op den grond liggen te
midden van omgeworpen meubelen, lin
nengoed, enz. Het meisje beweerde door
drie mannen aangevallen te zijn, verder
herinnerde zij zich niets. De omstandig
heden, waaronder men haar vond, in een
gesloten van buiten niet bereikbare kamer,
terwijl de sleutel uit het raam was ge
worpen en terug gevonden werd, doen ver
moeden, dat zij in een vlaag van ziekelijke
overspanning zelve de vernieling had aan
gericht.
Zij is naar het ziekenhuis gebracht en
verkeert sedert in een slapenden toestand.
Omtrent het bijna verdrinken van
twee dames te Zandvoort schrijft iemand
aan het »N. v. d. D.« hoe hij er getuige
van was, dat deze gered werden door den
badman van Driehuizen,* Willem Drayer,
die reeds ontelbare malen menschenlevens
heeft behouden, zoowel van badgasten als
van schipbreukelingen. Op mijn aanhou
dend verlangen schrijft de inzender
heeft hij mij onlangs een lijst gegeven
van zijne reddingen, wier aantal mij ver
steld deed staan.
Tot mijn groote verwondering heeft
deze wakkere, brave kerel, die een vrouw
met zes kinderen heeft, nog nooit van de
Maatschappij tot redding van drenkelin
gen* iets vernomen, terwijl toch ieder wel
overtuigd zal wezen, dat zoo er één uit
den lande daarop recht heeft, het deze be
scheiden, uitnemende man moet wezen.
Een dezer dagen nieuw gekozen
raadslid in een Noordhollandsche gemeente
schreef de volgende missive bij de inzen
ding van den geloofsbrief en de verdere
stukken
»Daar ik ben nomt ben als lit van ge-
smeente raat op 18 Juli 1893 so weens
»ik di benomming aan te nemen hoppen
»der gos zegen mij boste karten te wijden
»ten disten aan de gemeente.*
Een jonggetrouwd echtpaar was aan
het visschen in de Marne. De man kreeg
beet en goed beet ook, zijn vrouw moest
hem helpen bij het ophalen van den visch
een prachtigen zwaren brasem. Door zijn
spartelen raakte de visch echter weder los,
de jonge vrouw wilde hem grijpen, maar
viel in de rivier. De man dacht zeker
Eerst den visch hebben; hem koken kan
ik alléén wel", en stelde alle mogelijke
pogingen in het werk om den mooien
brasem te pakken krijgen, terwijl zijn jonge
vrouw groot gevaar liep te verdrinken.
Een buurman redde haar. Mevrouw was
terecht zoo verontwaardigd over de zelf
zucht van haar man, dat zij echtscheiding
vraagt.
>Is de moordenaar van Whitechapel
weer aan het werk vraagt een corres
pondent van de Daily Chronicle" in eene
beschouwing over de moorden, die onlangs
te Ramsgate, Rochford en Grangs gepleegd
werden. Voornamelijk grondt de schrijver
die vraag op de buitengewone snelheid en
geheimzinnigheid, waarmede deze moorden
werden uitgevoerd. Te Rochford en Rams
gate waren raenschen in de nabijheid, die i
dus kreten moeten gehoord hebben, maar
te laat kwamen om den moordenaar te
betrappen. De politie heeft tot dusver
geen spoor van den misdadiger kunnen
vinden.
De tentoonstelling van Chicago schijnt
haar voornaamste doelgeld te brengen in
de zakken der Chicagoërs, eve^u-weinig
bereikt te hebben als andere ideffen. Er
zijn volgens een officiëel verslag 200.000
menschen in de stad die aan alles gebrek
hebben. De burgemeester verklaart, dat
wanneer de regeering niet met veel geld
helpt, een oproer zal ontstaan, »dat dit
land tot op zijn grondvesten zal doen
schudden."
Het Socialisten-congres te Zurich.
Zurich, 10 Aug. Bij de besprekingen
over de houding der socialisten in geval
van oorlog werd het voorstel der Neder
landers, betreffende het beginnen van een
algemeene werkstaking en een weigering
om militaire diensten te verrichten, ver
worpen het gewijzigde voorstel der Duit-
sche afgevaardigden werd met 14 stemmen
tegen 4 aangenomen.
Bij de discussie hield de Nederlandsche
soc.-dem. Domela Nieuwenhuis een rede,
waarin hij het voorstel der Duitschers
een samenraapsel van phrasen noemde
en hen van chauvinisme beschuldigde,
omdat Bebel in den Rijksdag Rusland den
erfvjjand en het broeinest van alle geweld
genoemd had. Hij liet zich niet bang
maken door Rusland. Gisteren sprak Pe-
chanolf als Bismarck, en Bebel had door
het legerontwerp goed te keuren, aan het
militairisme de hand gereikt. Een alge
meene werkstaking achtte Domela Nieu
wenhuis wel uitvoerbaarmen zou dan
wel eenige menschen doodschieten, maar
dan ontstaat een burger-oorlog, d. i. een
krijg tegen den waren erfvijand. Als het
congres het voorstel aannam, zouden de
vorsten op de tronen sidderen.
Tegen den aanval van Domela Nieu
wenhuis op de sociaal-democratie verzette
zich de Duitsche Rijksdag-afgevaardigde
Liebknecht; die betoogde dat de soc -dem
steeds de zwaarste offers had veil gehad
voor het bestrijden van het militairisrae.
Hij herhaalde, wat Plechanoff tegen het
voorstel der Nederlanders gezegd had, dat
men juist door het aannemen van het
voorstel nieuwe offers aan dien moloch
brengen zou. Het militairisme kan, zeide
hij, niet door kinderachtige samenzwee
ringen in de kazerne, maar alleen door
voortzetting der agitatie onder het volk
doordat de recrnten reeds als socialisten
in de kazernes komen, gebroken worden.
Zurich, 12 Augustus. Het socialis
ten-congres heeft een voorstel van de
Belgische afgevaardigden aangenomen,strek
kende tot het oprichten van groote interna
tionale vereenigingen en internationale werk
lieden-secretarissen
Het congres heeft hiermede zijne werk
zaamheden volbracht. De volgende bijeen
komst zal over twee jaren te Londen zijn.
Bombay, 11 Aug. De vijandige
stemming, ontstaan door de jongste onge
regeldheden tusschen Hindoes en Mahome-
danen in het district Junaghar, gaf hier
heden aanleiding tot ernstige botsingen,
vooral in den omtrek der hoofdmoskee.
Van weerszijden werden verscheidene per
sonen zoo ernstig verwond, dat zij naar
het hospitaal moesten vervoerd worden.
De oproerige beweging verspreidt zich in
de andere gedeelten der stadhet verkeer
is gestremd, de Europeesche en inlandsche
troepen zijn te hulp geroepen om de orde
te herstellen, daar de politie niet in staat
is aan de oproerige menigte het hoofd te
bieden.
Later. Hedenavond was het gedeelte
der stad, waar de inboorlingen wonen, als
uitgestorven. Alle winkels en huizen waren
gesloten en de straten verlaten. Op de
centrale punten zijn troepen gestationneerd
patrouilles doorkruisen voortdurend de stra
ten aan den ingang van de groote ver
keerswegen der inlandsche wijken zijn
kanonnen opgesteld. Het garnizoen wordt
bijgestaan door vrijwilligers van de artil
lerie en cavalerie. Er worden nog voort
durend moordaanslagen gepleegd op de
Hindoesverscheidene personen zijn in
hechtenis genomen.
Bombay, 12 Augustus. De toestand
verergert van uur tot uur. Alle geregelde
troepen en de vrijwilligers zijn op de been,
maar bij de uitgestrektheid van het too-
neel der troebelen en hunnen al ernstiger
wordenden aard is deze macht nog on
voldoende. Heden heeft te Chinchpoogly
een verwoed gevecht plaats gehad, waarin
8 dooden gevallen zijn en een honderdtal
gewond is. Ook op andere plaatsen is het
tot botsingen gekomen. De troepen heb
ben een charge uitgevoerd en vuur ge
geven de oproerlingen hebben aanmer
kelijke verliezen geleden. Er zijn 200
menschen in hechtenis genomen.
Een diamanten bruiloft (60-jarig
huwelijk) wordt beschouwd als een zeld
zaamheid maar daar zijn er nog wel die
langer getrouwd zijn. Te Zsombolyi, in
het Hongaarsshe comitaat Torondal, is een
echtpaar dat al ruim honderd huwelijks
jaren achter den rug heeft.
De oudjes, die 115 en 120 jaren oud
zijn, kunnen met officieele stukken be
wijzen, dat zij in 1793 getrouwd zijn. Zij
konden tot voor korten tijd door handen
arbeid in hun onderhoud voorzien. Maar
zij ontvangen thans een jaargeld van het
gemeentebestuur hunner woonplaats. En
sinds zij hun honderdjarig huwelijk vier
den, kwamen hen vele nieuwsgierigen be
zoeken, die natuurlijk ook klinkende blij
ken van belangstelling medebrachten.
Marine en Leger.
Met 1 October a. s. is de ingenieur 2de klasse
L. J. K. van Waveren overgeplaatst van 's Rijks
werf alhier naar die te Amsterdam en de adspi-
rant ingenieur jhr. C. Rappard van 's Rijkswerf
te Amsterdam naar die alhier.
Aan den luit. ter zee 1ste kl. D. A. Mensert,
die bij de Tamiang-expeditie gewond werd en
dientengevolge naar Nederland terugkeerde, is 3
maanden bnitenlandsch verlof verleend.
Opgave van geplaatste, overgeplaatste en op
non-activiteit gestelde officieren, enz.
Lnit. ter zee 2de kl. C. E. Dittlinger (op folio
Daar vóór u strekt het effen watervlak
Zich rustig uit, verblindend door de zon
Een warme Juli-zon beschenen, die
Op 't zilte nat daar voor uw oogen tal
Van lichteffecten toovert, 'teene nog
Verrukk'lyker dan 't andere. Van tyd
Tot tijd verschijnt een fraai-geschubde gast
Van uit de raadselacht'ge diepte aan
Het oppervlak en brengt beweging in
Den vloeib'ren spiegel en besproeit dien hier
En daar met zilv'ren vocht'ge paarlen, die
Op hare beurt het licht der dagvorstin
Weerkaatsen in een bonte kleurenpracht.
Ook groeft somtijds een kleine visscherspink,
Door forsche handen pijlsnel voortgestuwd,
Een diepe vore in 't kristallen vlak.
Daar verre, rechts van u, waar zich uw oog
Verliest in 't wijd verschiet van witgetint
Azuur, daar zweven luchtig, bliksemsnel
De ranke oorlogssloepen voort, bemand
Met rappe varensgasten Hollands roem
Wier witte kleeding schitt'render nog schijnt
In 't helle zonnelicht en wier gezang
Der riemen slagen accompagnement
Met zwakken toon u in de ooren dringt.
En links van u, waar eveneens uw blik
Zich in den blauwen horizon verliest,
Daar nadert, dobb'rend op den waterplas,
Gelyk een dryvend woud van masten, ziet,
De visschersvloot. Onmerkbaar, vast als waar'
Er geen beweging in dat mastenwoud,
Vermindert d' afstand tnsschen u en haar;
En als de onverschrokken geest, die met
Volhardiag voorwaarts streeft, zal zij weldra
Haar doel bereiken en op veil'ge reê
Het anker werpen en don kostb'ren last,
Met moeite, noeste vlijt en taai gedold
Aan 't vaak verbolgen element ontrnkt,
Vertrouwen aan den vaderlandschen grond.
Daar ginder vóór u, schynbaar dichteby,
Bedrieglyk echter is, vooral by zulk
Een lichteffect, de afstand op het water
Verheffen Tessels blanke duinen zich
En teek'nen glanzend scherp zichafaan 'tblauw
Des hemels, wyl daar achter, hier en daar,
Een kleine reine torenspits verrijst
Voor uwe blikken en u vriend'lyk wenkt.
En ziet, daar links van 'teiland, blindend wit,
De lange zandplaat. Onrust is haar naam.
Gij glimlacht en gy haalt de schoudren op
En denkt wellicht*Hoe? Onrust? Gindsche
[bank,
Die rustig zich in 't warme zonlicht baadt
Die rost, zij is gehuicheld slechtsdat lichtj
Het is de glimlach des verraads. Dra werpt
De booze 't valsche masker af, verbergt
Verraderlijk zich in den somb'ren vloed,
Beloert nit deze hinderlaag zijn buit,
Het trotsche zeekasteel, en sleurt het in
Den afgrond meê.
Beschouwt thans het tafreel,
Dat achter u zich vóór uw oog ontrolt
Temidden van Huisduinens zandwoestijn,
Daar links, verheft gelijk een warnend beeld
De ijz'ren toren, 's zeemans veil'ge baak,
Zich donker, dreigend vast, in 't licht azuur.
Dan volgt der forten forsche wallenreeks
Ziet, onheilspellend strekt van batterij
Tot batterij het achterlaad-kanon
De wijde, glad-metalen monding uit
Daar tnsschen de met gras begroeide heuv'len.
Wanneer het dwaas en mensch-onteerend spel
Des oorlogs wordt gespeeld, dan zollen die
Mortieren dood verspreiden en verderf
Temidden van den vijand, daar, waar in
Den tijd des vredes wordt gekampt met moed,
Met onverschrokken dapperheid en met
Gevaar voor eigen leven, om den buit
T' ontrukken aan het woedend element.
Zaagt ooit gy grill'ger tegenstelling? Zaagt
Gy ooit zoo bitt'ren humor Hier het schoonst,
Dat in des menschen harte werd gelegd,
De liefde tot den naaste, 't redden van
Een schepsel uit de klauwen van den dood,
En daar 't vernuftigst, dat de wetenschap
Of wel het toeval heeft gevonden, om
Een medemensch te wijden aan dien dood
En nu ten laatste rijst daar voor nw blik,
Verscholen half in 't groen, de oude stad,
Een beeld van vroeg're grootheid, vroeg'ro macht.
Toch openbaart zich dat verval niet in
De schare, die daar links en rechts van u
Zich op den hechten zeedyk voortbeweegt
Of in het zweet des aanschyns werkt en zwoegt.
Van af den weergebruinden varensgast
Tot aan den goudgerokten officier,
Hoeveel en vele schakels nog daartusschon 1
Hier breidt of lapt een visscher aan zijn net,
Dat, voor de zon ter kimme nog zich neigt,
Geworpen dient in zeeeen ander brengt
Zyn ranke boot gereedluid klinkt de slag
Des zwaren hamers door de ijle lacht.
Daar heeft een vletterman zich neergevlyd
In zoete'rust; wel moet het zalig zijn,
Te slnim'ren in Gods heerlijke natnur,
Het mollig grastapijt tot pelnw en
Tot deken 't licht-azuren firmament.
Hier torst een jeugd'ge forsche visscherin
Met goudgeel haar en donkerrooden blos
Een levend beeld van kracht en pan gezond-
[heid
Met lichten tred haar korf vol zeebanket
Daar schrijdt de zwier'ge dame langzaam voort,
Met bleeke wang, vermoeid en afgemat,
En neemt naar 't kleine badhuis haren weg,
Om heil te zoeken in het zilte nat
Voor echte of voor ingebeelde kwaal.
Hier richt een oude zeerob, die voor lang
Het vochtig element vaarwel zei en
»Een onuitstaanb're lamme landrot" werd,
Zijn kijker op den grootschen waterplas,
Dien hij, 't is waar, verlaten heeft, doch die
Hem daarom toch niet minder dierbaar blijft.
Daar slentert nonchalant de dandy voort,
Gehoed, gebrild, gehandschoend en gestokt.
Ginds slaat een vreemd toerist zyn reisboek op,
Om na te gaan, of Baedeker wel juist
Datgene zegt, wat hij thans voor zich ziet,
Doch ongevoelig vaak voor 't zeetafreel.
Hier heeft een schilder, ziet, palet, penseel
Ter hand genomen, om dat heerlijk schoon
Tafreel vol vuur te toov'ren op het doek.
Daar rept een zoon van Mars met rink'lend z waard,
Met fiereq gang en hooge borst zich voort.
Benedendijks, daar op de hoofden, die
Bij hooge zee den slag der golven breken,
Ontwaart uw oog een groep van knapen en
Van meisjes, joelend, dart'lend door elkaar.
Hier treft uw blik een groep verweerde liên,
Gehuld in 't oliepak, het hoofd gedekt
Met den zuidwester, turend in 't verschiet.
Dat zyn de mannen, die, wanneer do storm
De waatren zweept en, brieschende als leeuwen,
De witgetopte baren aan de kust
Haar woede koelen, en het drijvend huis
Des zeemans heen en weer geslingerd wordt,
Den stryd op dood en leven wagen met
De losgebroken elementen.
Doch
Voor 't oogenblik wordt van hnn krachten niets
Geëischt; volmaakte stilte heerscht alom.
Verdwenen is de zomer; geelgetint
Is d' eens zoo siorlyk groene boomentooi.
't Is herfst. Geen lachend blauwe hemel welft
U boven 'thoofd zich thans; vaalgrys is 't zwerk.
De schoone gouden zonnewagen is
Geborgen achter 't grauwgekleurd gordyn.
Het eens kristallen watervlak, met al
Het heerlyk lichteffect, oneffen is 't,
Bewogen door den vocht'gen killen wind,
Eq somb're schaduwbeelden zweven voort
Op dezen wiegelenden spiegel thans.
Geen oorlogssloep schiet voort meer bliksemsnel:
Den winterslaap slaapt Hollands zeemacht reeds.
Slechts vaag ontwaren uwe blikken thans
Het Tesselsch eiland; 't schijnt, alsof het ver,
Zeer verre weggedreven is on zich
Gehuld heeft in een vaalgrauw nevelkleed.
Verlaten is de zeedyk: geen toerist
Verlustigt zich in 't somber zeetafreel,
Geen schilder, die het toovert op zyn doek;
Geen lust'ge groepen moer van knapen en
Van meisjes, dart'lend aan den waterkant;
Geen drukte meer en geen bedrijvigheid.
De killo vocht'ge noordenwind, die koud
U door de kleed'ren dringt en u doet huiv'ren,
Heeft al de wand'laars van voorheen verjaagd.
De lieden zoeken in 't gezellig huis
Thans andere geneugten vast. Alleen
De onde zeerob, welke jarenlang
Den oceaan bevoer, is steeds nog op
Zijn post, gelijk een trouw soldaat; het gaat
Hem al9 de vriend, die niet het lief alleen.
Doch ook het leed wil deelen met den vriend.
Toch is er nog een ar.dre groep, die daar
De wacht houdt op den dijk. Gy kent hen reeds,
Niet waar, de woergebrninde liên, getooid
Met den zuidwester! Levendig is hun
Gesprek, niet minder hun gebarenspel 1
Zij wyzen naar het westen heen, waar gij,
Als leek, geen onraad nog bespeurt, doch waar
Hun scherp geoefend oog de kiem reeds heeft
Ontdekt van naadrend onheil cn gevaar.
Nog luttel uren slechts, en ziet, gy zult
Getuige zijn van den gedachten strijd
Der losgebroken elementen. Komt!
't Is nacht. Onstuimig jagen en verwoed
De ravenzwarte wolken langs het zwerk
Met bliksemsnelheid voort, het licht der maan,
Die nog haar zilv'ren stralen nederzendt,
Somwylen onderscheppend. Luide giert
En tiert en raast en huilt de storm en zweept
De wildbewogen waatren bruisend op;
Fantastisch zijn de witte koppen der
Onstaim'ge baren door de maan verlicht.
Als reuzenrossen komen aangerend
De zeeën op de glooiing van den dyk,
Bespattend hem met witte vlokken schuim.
Een wilde chaos schynt dit watervlak,
Waarop de machten van den Orcus zich
Bekampen, brieschend, ziedende van gramschap.
Ha ziet, de bliksem ook komt spokig nog
Verlichten dit angstwekkend woest tooneel:
Zigzagsgewijze klieft het hemelvuur
Het zwang're wolkgordijn en raatlend mengt
De donder zich in 't vreeslijk stormgeloei,
En bruisend stort de regen naar omlaag.
Doch hoe? Wat nu? Daar ginder verre, daar/
Waar 'tmonster Onrust in de diepte loert!
Is dat dan ook het vnur des hemels? Neen,
Neen ziet, dat is een noodsignaalHoort! Hoort
Is dat het raatlen van den donder wel
Neen, neen, dat is 't geluid des donders niqt,
Dat is een schot, een noodschot, hoort
Een schip
In noodEen speelbal was 't der woeste zee,
Die 't slingerde op gindsche wilde klip
Ha, hoort gy der rampzaal'gen kreten niet
Ziet handenwringend gy in 't want hen niet?
Neen, neen, 'tis een begoocheling! Maar toch
Waar zijt gij, mannen, gy, die onversaagd
Den strijd op dood en leven wagen dnrft
Met dezen wildbewogen chaos Hoe
Verlieten zy lafhartig hunnen post
Neen, neen Reeds maken zij gereed zich, om
Hnn vijand te bekampen. HaReeds is
De reddingboot te waterreeds bemand
Met dapp'ren is zij, zietEn nn, vooruit
Genadig zij ons God en ons gezin
Het vaartuig steekt van walmet moeite baant
Een weg het door de hooge zeeën zich.
Nn eens verdwijnt het in de diepte, dan
Verryst het op der golven koppen weer
Onttrokken is het nu eens aan den blik,
En dan doemt in de verte het weer op,
Gebeukt, geslingerd door der waatren drift;
Doch nader steeds en nader wenkt het doel.
Of zij 't bereiken
Ja, Goddank, Goddank I
Zij keeren weer; het woedend element
Ontrokten zy de prooi. Zy landen met
Hun buit, den half bedwelmden schepeling."
De hoeden af voor die gebruinde liên l
Ruw is hun taal, hnn kleed, hun band. Goed, goed!
Maar toch de hoeden voor die mannen af!
't Zij u een eer, te reiken hun de hand!
En gy, gij die u baadt in overvloed
En weelde en genot, herinnert n,
Dat vaak, wanneer gij aan den warmen haard
Tehuis genoegen smaakt of zoete rust,
Of in de hel verlichte feestzaal toeft,
Bij ons in 't noorden hier gestreden wordt
Met onverschrokken moed en dapperheid,
Om menschen te ontworst'lon aan den dood.
Gedenkt dien wakk'ren mannen in uw vreugd,
Legt van nw rijkdom iets voor hen terzij!
En Gy, die door geboorte, als vorstin,
Geroepen werdt tot heerschen, hecht van tijd
Tot tyd het eermetaal ook op het kleed
Dier dapperen, al zij dat kleed ook ruw.
Want ziet, hnn borst is waardig het te dragen
Helder, 13 Nov. 1892.
Nitor.