KLEINE COURANT
't Vliegend Blaadje
waar Helder, TexelWIerIngen en Anne Peulewne
No. 8551.
Woensdag 27 Februari 1907.
85ste Jaargang.
Barsen: Spoaratraat.
Telef. 59.
De ramp met de
Harwichboot,
Burean: Koningstr. 29.
lntero.-Telef. 50.
Uit het Buitenland.
De uitslag der verkiezingen voor de Rns-
sisaha Doem* ia bjjna geheel bekend. Van
da thans gekozen S55 Doemaleden behooren
niet ainder dan 265 tot de oppositie. Naar
de berekening der regeering en die zal
het aeker niet te gunstig voorstellen staat
bet in ieder geval vast dat de oppositie over
eene vry groote meerderheid zal te beschik
ken hebben. De vraag is nn, wat zal Stoly-
pin doen. Daar van hem geen liberale
regelen te wachten zyn, zal er niets a
op sitten dan met zijn kabinet heen to gaan.
Want waar de overgroote meerderheid van
het Rnisiseke volk thans verklaard heeft dat
het op vrijgevige bepalingen rekent daar aal
het andere uiterste middel, het ontbinden dor
Doema, wel niet aangedurfd worden. Trou
wens het middel kon erger blaken dan de
kwaal.
Transvaal heeft zyn eerste parlement on
der Engelsch bewind gekozen en de uitslag
is zeer gelukkig voor de Boeren-party. Zy
heeft eene voldoende meerderheid. De En-
gelsche bladen noemen het een overwinning
van Engelschen en Boeren op de anti-natio
nale elementen. De Time9 zegt een zeer groot
vertrouwen te stellen ia de Boeren en ern
stig te hopen dat zy door loyaliteit en gezond
verstand aan de heele wereld zullen toonen
dat sü het vertrouwen en de edelmoedigheid
van Engeland niet onwaardig zyn. Heel aar
dig gezegd van de Times, die noeit veel
goeds van de Boeren schreef en den verdel
gingsoorlog geen beetje heeft aangeblazen I
Generaal Botha wordt minister-president; hy
zal wel bezadigd te werk gaan, wat geheel
in 't voordeel der Afrikaander-party zyn zal
en verklaarde reeds, dat hy er niet aan denkt
de Chineesen uit het land te verwijderen.
Een tweede bekende persoonlijkheid nit den
vrijheidskrijg die in het kabinet sit, is gene
raal Smots.
Koning Eduard van Engeland heeft een
schrijven aan syn neef, keizer Wilhelm, ge
zonden, waarin hy verklaart, dat zyn verblijf
te Parys zonder eenige staatkundige bsteokc-
nis was en van een zuiver partioulier karak
ter. Minister Briand heeft het hem dooi' kar
dinaal Richar l voorgelegde huurcontract voor
de korken onaannemelijk verklaard, wyl daar
in geene rekening was gehouden met zyn
verklaringen, in de kamer afgelegd. En zoo
zyn de enderhandelingen weer op het doode
punt. De minister van Jastitie heeft aan don
ministerraad overgelegd een plan tot hervor
ming der reehterlyke machtde ministerraad
keurde het goed en nu zal het plan door den
betrokken minister nader in by ion der heden
worden uitgewerkt.
Nieuwsberichten.
Anstlge uren.
Men schrijft nit Den Haag:
Twee bejaarde dames, de gezusters K.,
wonende Laan van Meerdervoort 291, hebben
een paar nachten goleden eenige anstige nren
doorleefd.
Het zal ongeveer middernacht «ye geweest
toen zy zioh ter ruste begavende óéne, 60
jaar oud, ep de achterkamer van de suite op
de tweede ótage, de andere, 66 jaar oud, op
een kabinet op dezelfde verdiepiag.
Nanwelyks in den eersten slaap, koorde
de 60-jarige dame, do suitedeur langzaam
openen en nit bed komende, stond zy aan
stonds voor twee maanen, van wie de óén
een eleotrische lantaarn op haar richtte,
terwy'1 de andere, onder de bedreiging «gold,
of ik sokiet je dood", oen revolver vooruit
stak. Inmiddels sloeg een bond aan, en de
kerels liepen op dit gekef afgaande naar de
gang, doch keerden onmiddellijk terug naar
de suitedeur, waar de hevig verschrikte dame
was blijven staan. Opnieuw hoorde zy zich
bedreigen en om geld vragen De indringers
eisehton honderd gulden. Op het gesegde vau
de dame dat z$ zooveel geld niet had, wfel
f 25, namen zy met dit bedrag genoegen, dat
de dame kun overhandigde uit een portemon-
naie, die zij, onder nieuwe bedreigingen, óók
moest afgeven.
Daarop verwijderden de mannen zich, zonder
echter, na het uithalen van dit brutale stukje,
het kuis te verlaten. Zy gingen naar beneden,
doorzochten kelder en kenkeo, in welke laatste
zij kalm oen gevonden stuk vleesch opaten.
De dame, die hen beneden aan ket werk
had gehoord, durfde geen alarm maken, nit
vrooz voor haar lovenbleef op baar slaap
kamer en wekte eerst haar oudero zuster,
die van het gebeurde niets had bemerkt, toen
zij de bnitendenr koorde dichtvallen. Toen
werd een surveilleerend agent aangeroepen,
die het hnis doorzocht, natuurlijk de daders
niet meer vond alleen een buffetlade geopend
zag, waaruit niets was ontvreemd.
De agent bracht zyn superieuren aan het
commissariaat in de Arohimodesitraat van het
gebenrde op de hoogte, en nog denzelfden
nacht werd de bekwame rechercheur van
deze politie-afdeeling, Van Gigch op reekerche
uitgezonden.
Deze politiebeambte stond aanvankelijk
veor een uiterst moeilyk geval. Van buiten-
braak waa niets te ontdekkende daders
hadden geen spoor achtergelaten en de dame
kon onmogelijk een signalement opgeeen.
Toch is het Van Gigoh gelnkt, licht in deze
duistere zaak te brengen. De dienstbode der
dames verschafte hem een vaag gegeven,
dat ten slotte tot de opsporing der daders
heeft geleid.
Het meisje deelde naaelyk mede dat Zater
dagavond tegen 9 nur een man aan. de deur
was geweest, die, na eerst een praatje met
haar te hebben getnaak't, om een glas water
had gevraagd, dat *jj uit de keuken voor
hem had gehaald. Zy konde dien man niet
by naam, wist althaas dien naam niet precies
had vroeger met hem kennis gemaakt opeen
danspartijtje en later nog eeas met hem
geeprokeD, by welke gelegenheid zy hem had
verteld, dat zy ging dienen by de dames K.,
aan de Laan v. Meerdervoort. Met deze
gegevens is het Van Gigch, na dagen lang
zoeken, gelakt aan te houden den 21-jarigen
bakkersknecht Charles Stevens. Desa ontkende
aanvankelijk aan het huis aan de Laan v.
Meerdervoort te zyn geweestviel eckter na
een scherp verhoor door don commissaris
Wulffers door de mand en heeft ton slotte
bekend het misdrijf gepi*?gd te hebben, in
vereeniging met zya kameraad, den 23-jarigen
Petros van Amstel, eveneens bakkersknecht.
Stevens en Van Amstol liepen reeds maan
den lang rond met het denkbeeld reen goeden
slag te slaan". De dryfveer voor hnn misdaad
is dan ook uitsluitend zucht naar geld ge
weest. Eerstgenoemde had Van Amstel, naar
aanleiding van het gesprek met de dienstbode
op de woning van do dames K. attent ge
maakt en samen hadden zy oen plas beraamd.
Zaterdagavond om 9 nur belde Stevens
aan het huis aan, terwyl Van Amstel in de
nabyheid bJeef. Eerstgenoemde vroeg een glas
water en terwyl de dienstbode dit ging halen,
sloop v. A. naar boven, zich verbergende
achter een kast op de kamer aan de straat
van de tweede verdieping.
Daar waehte by eenige uren, en toen hy de
zokerhoid bad, dat de dame ter ruste was, ging
hy naar beneden, opende de straatdeur en liot
zyn kameraad boven. Vervolgens speelde zich
bet tooneeltje af, dat hierbeven is weerge
geven. Na do woning verlaten te hebben
gingen zy naar hnis. Eerst den volgenden
dag, nadat het geld gewisseld was verdeelde
zy don bnit. De electrische lantaarn was
weggeworpendo revolver, geladen met vyf
scherpe patronen, werd later ten huize van
v. A. in beslag genomen. Laatstgenoemde
heeft verklaard niet de bedoeling te hebben
gehad, om mocht bedreiging met woorden niet
baten, de dame van het leven te berooven.
Hy had de revolver op haar gericht om vrees
aan te jagen.
Nog verzekerde hy do misdaad gepleegd te
hebben om aaD geld te komen voorde bemaling
van een schuld van f 40, welke hy drie weken
geleden had gemaakt.
Maar deze verklaring klopt niet met een
andere, van beide daders, dat zij reeds in
December hadden afgesproken ergens, waar
ook, hun slag te slaan.
De commissaris, de beer Wulffers, hoeft de
beide verdachten, die nog nimmer met de
justitie in aanraking zyn geweest, aan de
justitie overgeleverd.
De „Nieuwe Rotterdarnsche Courant zegt
in haar blad van Zondag 1.1. het volgende:
Bij een aangrijpende ramp als het vergaan
van het stoomschip Berlin aan den Hoek
van Holland verliest schier al wat er in de
wereld gebeurt voor ons zijn belang. Aller
gedachten zijn daarvan vol geweest. Het
waren bange dagen, die heel ons land hebben
doorgebracht.
Zulke rampen zijn helaas! wel zoo zeldzaam
niet: nog kort geleden is dicht bij New York
door .een aanvaring eon schip vergaan,
waarbij ook een groot aantal menschcn jam
merlijk zijn omgekomen en toen een vreese-
lijke koude de ellende nog dieper maakte.
En er zijn schipbreuken geweest, waarin nog
meer levens verloren gingen.
Maar, onze verbeeldingskracht is beperkt.
Wij knnnon ons slechts indenken wat niet te
ver van ons af ligt. En hier gebeurde het
vreeselyke naast de deur; in eeu storm, dien
wij zelf 's nachts over de dakeu hadden
hooren loeien en bonzen tegen onze ramen
Dan het groote aantal menschen, die daar
in het gezicht van de haven, vlak bij het
havenhoofd in de zee verzwolgen waren,
terwyl men het van den wal aanzag en niet
helpen kon. Eindelijk het lijden van die
enkelen, die nog op het uitstekende deel van
het achterschip in leven waren, wier wan
hoop men zich bij het mislukken van alle
pogingen tot redding voor kon stellen! Men
zag van voorbijvarende schepen, van de
booten die hen te hulp ijlden, van den wal,
men zag hen wuiven, hun vertwijfelde
gebaren, hoorde hun roepen cn gillen, en
lion hen niet bereiken.
Zoo wanhopig leek hun toestand, zoo pij
nigend was de gedachte aan, was de aan
blik van die schepselen op het wrak midden
in de kokende branding, onder de voort
durende vlagen van den onhedaarlijken wind,
den regen, den hagel, de sneeuwstormen van
dit onbarmhartig winterweer, dat men bijkans
de anderen vergat, de groote meerderheid,
de ongelukkigen die op het voorschip dicht
opeengepakt hadden gestaan, bijna twee uur
lang, en die, met een enkele uitzondering,
allen in de diepte zijn verdwenen. Wio peilt
de lichamelijke en geestelyke ellende, die daar
doorstaan is
Maar het was nu om de levenden te doen.
Of die gered konden worden! Dat heeft twee
volle dagen is 't niet, of het veel langer
heeft geduurd? ons land, wij mogen wel
zeggen: de wereld, in spanning gehouden. Er
was maar een ding waaraan men denken
kon: die menschen daar op het wrak. Zij
hadden hun medereizigers met het voorschip
zien omkomen. Hoe lang zou het hellende
wrak, waarop zij zich vastklampten, boven
water blijven? En aldoor beukten de zwaro
golven tegen het boord en sloegen over hen
heen. En ,de wind liet niet af, en zweepte
de golven en blies ijzige kou over de on
gelukkigen.
Hoe onder dat alles het wachten op uii-
reddiDg een marteling is geweest! Eerst do
lange uren na de ramp, en toen het donker
worden, het vooruitzicht van den nacht,
buiten op het wrak door te brengen. Hot
was morgen geweest, en het was avond ge
weest: de oerste dag. Toen, gisteren, weer
bijna een dag verstreken voordat er redding
kwam. Maar drie vrouwen, te zwak ten
deele of to angstig om zich aan het touw in
de golven neer te laten, hebben het weer
nacht zien worden, terwijl hun redders naar
de haven weerkeerden en zij in hun onuit
sprekelijke ellende alleen moesten blijven.
Maar eindelyk vannacht is ook voor hen de
verlossing gekomen.
En nu is het treurspel afgeloopcn. Vijftien
menschen bobben er het leven afgebracht.
Dat is meer dan men ten slotte dorst ver
wachten. Het scheen wel of het bij dien
eenen, dien Ierschen kapitein, zou blyven.
Men had eerst wel gehoopt, dat het veertig
tal menschen, die men op het achterschip
meende waargenomen te hebben, behouden
zouden blijven, maar toen bet zoo lang
duurde, had men de hoop schier opgegeven.
Er is een grens aan wat een mensch kan
verdragen, on die grens achtte men nagenoeg
overschreden. Er zyn er dan ook op dat
achterschip van ellende bezweken. Maar
veertien kwamen er toch levend af, en som
migen hebben de zware beproeving verwon
derlijk goed doorstaan.
Vijftien gered en honderd-vijf en-twintig
menschen omgekomen. En nu die vijftien
buiten gevaar zijn, althans buiten onmiddel
lijk gevaar, grijpt de gedachte van den om
vang der ramp ons weer aan. Hoe klein is
ten slotte de winst by dat verlies Welke
rouw en zorg in de gezinnen van de beroof
den Hoeveel kostbare levens zyn er bij
teloor gegaan!
Hoe is vraagt men zich nog af de
ramp gebeurd En zijn zulke rampen niet te
voorkomen? Ook kunnen de reddingsmidde
len nog beter zijn, zoodat men sneller redden
kan wat er te redden is?
Wat dit laatste betreft: een leek aan den
wal moge zich niet kunnen begrijpen, dat
men zoo lang machteloos staat om menschen
te helpen, die vlak aan een havenhoofd op
een wrak zitten: moge vragen of er geen
nieuwe toestellen bestaan, waarmede, men
van verren afstand een lijn over een wrak
kan schieten en zoo verbinding met de schip
breukelingen krijgen, wie ervaring van
de zee heeft zegt dat het mogelijke is gedaan
en men de reuzenkracht van een s orrn op
de kust moet kennen om te beseffen wat het
is, een wrak in de branding te hulp te
komen.
En zoo'n ramp beletten, hoe zal dat kun
nen! Men kan misschien olie op de golven
gieten, opdat zij stilstaan, maar wie /al den
wind gebieden, dat hy stilzwijgt? Een roer,
dat op een oogenblik den dienst weigert,
een gebrek in de machine, een verkeerd be
grepen of uitgevoerd bevel, en het schip
kan verloren zijn.
Er zou slechts één middel zijn, en dat is
met zulk noodweer niet uitvaren. Maar voor
men daartoe komt, zou de maatschappij
anders ingericht dienen te wezen. Men zegt
nu: Het schip moet de zee in; nog nooit ia
een schip van deze maatschappij om storm
binnen gebleven. De post moet over. De
koerier van den koning moet de staatsstuk
ken den volgenden dag afleveren. De opera
moet morgenavond daar-en-daar spelen. Ik
moet morgen aan de beurs zyn.
Moet dat alles inderdaad Het moet nu
misschien nog. Maar het is niet ondenkbaar,
dat men eens er anders over oordeelen zal,
en het gevaar, dat men bemanning en reizi
gers laat loopen, van meer belang acht.
Intusschen dit zijn overdenkingen, waartoe
men gereedelijk komt. De werkelijkheid is,
dat een ramp als dit vergaan van de //Berlin"
telkens gebeuren kan, en dat wij menschen
er machteloos bijstaan.
In ons vorig nummer en per uitgebreid
Bulletin hebben vrij Zaterdag het beloop
van de redding vermeld.
Hieronder volgen nog eenige bijzonder
heden over de reddiug van de laatste pas
sagiers, en verdere berichten, met de ramp
in verband staande.
Zaterdagnacht zijn de laatste nog levende
personen. 3 vrouwen, gered en daarmede i9
golukkig dan ook de redding der laatste over
gebleven opvarenden gelukt. Zij werd vol
bracht door schipper Spurling van den blazer
.Van der Tak', die met de sleepboot
.Wodan' te 1 uur in den nacht naar het
wrak ging, vergezeld door drie matrozen,
de gebroeders Sparling en Moerkerk. Ter
wyl de .Wodan' langszij den dam ging
liggen is Sparling in de jol gegaan met
Kees Sparling, is daarmede naar den dam
gevaren en vervolgens langs dien dam ge
loopen tot aan den lichttoren. Daar is de
jol aan de nog van het wrak afhangende
lyn vastgezet en langs die lijn is Sparling
toen naar boven geklauterd.
Doch laten wij Sparling zelf de redding
vertellon
„Na afspraak met kapitein J. van Rees
van de zeesleepboot .Wodan» ging ik, zoo
vertelde Sparling, in den afgeloopen te eeu
uur aan boord van die boot met drie mijner
matrozen, mijn neven C. en L. Sparling en
G. Moerkerk op weg naar het wrak.
,Wij vonden weer een woeste zee. Nog
altijd sloegen de brekers over het schip en
drie of vier voet water stonden geregeld op
den dam.
„We gebruikten den «Wodan" als golf
breker, legden haar langszy den steenberm
en in het stille water daartusschen gingen
Kees Sparling en ik er met de jol op uit.
«Ik waadde eerst naar den dam en zette
er tusschen de steenen een lyn vast. Daar
langs kwam ook Kees op den dam en arm
in arm waadden wy naar den lichtopstand
onder het wrak langs. We grepen onderweg
de lijn die van gisteren nog van het wrak
afhing en zetten die vast op den lichttoren,
een meter of 2Vs hoog, zoodat de lijn niet
zoo steil stond en we ook mochten hopen
dat de menschen by het afglyden niet in
het water zeuden terecht komen.
.Toen ben ik langs de lijn aan boord
geklommen.
z/Ik vond aan boord de drie vrouwen,
zittende op een bank op het sloependek
onder het groote dek, een elf of twaalf
lijken lagen nog in het rond van menschen
die door koude en ontbering waren omge
komen.
,De drie nog levende vrouwen waren
door en door nat en haar becnen waren
vrceselijk gezwollen. Alle drie vielen ze
ray, toen ik ze genaderd was, om den hals
en wilden maar niet loslaten. Guter mann
en Dank Dankzeiden ze voortdurend.
„Maar ik moest daar op dat oogenblik
niets van hebben. We moesten voort, zoo
gauw we konden, want het wrak slingerde
als de weerlicht en het dek werkte zoo dat
er scheuren in gaapten, open en dicht, alsof
het monden waren.
Ik zei dus tegen de vrouwenzitten
blijven en mood houden hoor, anders ga ik
weer terug. Ik spreek wel niet veel Duitsch
en zij niet veel Engelsch, maar och in zoo'n
toestand versta je mekander wel.
»Ik moest nog een lijn hebben, zoo ver
telde Sparling verder. Want alleen, dat kon
je zoowel zien, kwamen die vrouwen niet
van het schip. Ik moest ze langs de uit
staande lyn afvieren. Daarom klom ik in
een sloependavid en schoor een takel uit.
„Met een flinke lyn kwam ik toen weer
beneden. Dat dienstmeisje dat er bij is,
was nog wel zoo flink en bij haar positieven
dat ze zeide„Neem haar maar eerst. Ik
zal nog wel blijven".
//Nou, zelfs in al de herrie vond ik dat
zoo ferm dat ik tegen haar zeide „Je bent
een moedige meid". Maar toen moest ik
weg. Dus nam ik de eene dame, fraulien
Theile was het, om het middel en droeg
haar of liever sleepte haar half over het
dek naar de verschansing waar de lyn uit
stond.
«Dat was een afstand van een meter of
zeven en onderweg raakte haar eene voet
beklemd in zoo n dekscheur. Ik merkte het
eerst toen ze_ gillend uitriep //mijn Fusz".
Toen moest ik haar voet met geweld bevrij
den. Gelukkig was die niet gebroken.
.Eindelyk had ik haar bij de verschan
sing en schoon ze half bewusteloos was en
me niet verstond toen ik zei dat ze het
t'iuw moest vasthouden, wist ik haar toch
zoo neer te zetten dat ze tenminste een arm
losliet en ik haar mijn vrije lijn tweemaal
om het lyf kon draaien en zoo aansjorren
dat ze er niet in vastklemde.
.Toen tilde ik haar over boord en riep
«Kees halen". Zachtjes gleed ze naar be
neden en kwam veilig by den toren aan,
waar Kees haar op myn bevel vastbond aan
het ijzer van den opstand anders was ze
er ook sekuur afgeslagen, zoo slap was ze.
,Op dezelfde wijze ging ik te werk met
mevrouw Wennberg, die me dadelijk begon
te praten over haar man en haar kindje
die dood waren, het kindje dat in haar arm
was geBtorven.
„Ja maar, antwoordde ik, daar moet je
nu straks maar over denken. Want nu moet
u eerst van boord. God, meneer, dat wrak
dat slingerde zoo onder je voeten, dat ik
elk oogenblik dacht dat het dek onder mij
zou bezwijken.
„Gelukkig dat dat dienstmeisje nog zelf
loopen kon, want dat ging heel wat gau
wer. Toen wy de drie vrouwen veilig aan
den voet van den toren hadden, moesten
we van daar naar onze vlet, die bij de eer
ste lantaarn lag. Fraulein Theile kon niet
loopen, daarom nam Kees ze op zijn rug."
Hier moet ik even des schippers verhaal
afbreken om mijn bewondering uit te spre
ken hoe rustig, zonder eenigen ophef, die
mannen hun daden vertellen. Dat het hel
dendaden zyn, schijnen zij zelfs niet te be
seffen.
„Kees nam haar op zijn rug en toen ging
het over den dam naar de vlet. Telkens
moest ie zijn eigen schrap zetten tegen de
paaltjes van de berm, en als er dan weer
een zee was over geweest, dan ging het
maar weer hard loopend op de jol aan, waar
hij haar eindelijk vejlig in kreeg."
„De twee andere vrouwen namen we
toen tusschen ons in. Ze konden nog wel
zoowat loopen en gauw hadden wy haar in
de vlet waarmee wij haar naar da „Wodan"
roeiden. Daar gingen ze term onder de de
kens, na warm gewreven te zijn, want de
stumpers waren totaal verkleumd, en kregen
ze gloeiende kruiken aan haar voeten.
„Zoo brachten we ze aan wal aan den
Harwichsteiger, van waar ze naar het Hotel
Amerika werden vervoerd.
„Hoelang de redding wel duurde meneer?
Het eigenlijke redden een half uur. Mis
schien, maar waarachtig op zoo'n oogen
blik let je op geen tijd. Ooi vier uur had
den we ze aan den wal, net toen het weer
kalmor werd. Was het altijd geweest als
nou, dan hadden we ze er allemaal den
eersten dag al afgekregen. Met dit schip
heeft alles tegen gezetenweer en wind
en ty."
Zaterdagmiddag zijn nu ook de overlede
nen van het wrak der „Berlin" gehaald.
De commissaris der Koningin in Zuid-
Holland, mr. Patyn, stelde er prijs op bij
deze droeve handelingen aanwezig te zijn.
Met hem gingen mee de inspecteur voor de
volksgezondheid dr. Den Houter, de procu
reur-generaal bij het gerechtshof in Den
Haag, mr. Bijleveld, de burgemeester, een
der directeuren van de Great Eastern Rail-
way, dr. Vogelpoel uit Den Haag, en drie
pleegzusters. De aanwezigheid der autori
teiten bij het binnenbrengen der lijken
stond in verband met de burgerlijk-rechte
lijke bepalingen, en met de openbare hygiëne,
die het wenschelijk maakt zoo min mogelijk
lijken in ontbinding te laten aanspoelen.
Toen de sleepboot het wrak was gena
derd, waren de werklieden daar reeds bezig.
Zij hadden een lorrie langs de pier gereden
tot het hoofd, en bij het gunstige tij, vier
den zy hier de overledenen op. Een veld
wachter hield er toezicht. Doch geen offici
eel afgevaardigde van de directie der lijn
was er op het wrak, om den toestand te
inspecteeren, en toe te zien. Van de sleep
boot zag men de salons aehternit nog blyk-
baar intact, waaruit men concludeert dat de
schipbreukelingen daar achter voor den
storm en de stortzeeën eenigermate konden
schuilen.
Zij brachten er vijftien op de lorrie, die
verspreid waren aangetroffen. Meer vonden
zij er niet bovea water. Er waren er schrik
kelijk verminkt. Door welke oorzaak werd
niet nagespeurd.
De inspecteur voor de volksgezondheid
volgde de lorrie met de lijken, die zoo naar
den wal werd gereden, en van daar, een
voor een op draagbaren, naar de loods van
de Holland Amerikalyn gebracht, om te
worden geschouwd, afgelegd, en de signale
menten opgenomen. Daarna in de rouwzaal
bijgezet. De meeste werden spoedig herkend.
De onbekende gefotografeerd bij kalklicbt.
De correspondent van het „Hbld" meldt
hierover nog
De vijftien lijken werden overgebracht
naar de Iijkenleods, waar ze werden gewas-
achen, ontdaan van brieven en waarden en
vervolgens ingespeld in witte lakens, gelijk
dc anderen. O, hoe breidt zich daar in die
reusachtige treurkamer de ry van doodsbed
den uit, hoe talrijk worden zij, de dooden,
dc stillen, de moe-gestredenen de lijdensver-
losten, hoe valt de rosse schijn der electri
sche gloeilampen op steeds meer wasbleeke
of onnatuurlijk roode, in den dood verstarde
gezichten. Het lijk van het arme kleine jon
gentje is weg. De vader kwam over om bij
de begrafenis, die heden op 's-Graresande
plaats vond, tegenwoordig te zijn.
Geknield bij de eenvoudige katafalk, waar
het lijk van het kind was neergelegd, heeft
de rampzalige man liggen snikken, liggen
bidden om vergiffenis en weer liggen snik
ken, dat het zelfs ons verslaggevers, och,
ja wij ompantseren ons in ons vak tegen
sentimentsweekheden, te vreeselijk werd om
aan te hooren. Nu ligt een ander kinder
lijkje naast dat van de volwassenen, het is
dat van het meisje Wennberg, gestorven op
moeders schoot. Moeder wou het lijkje wel
meenemen, toen ze werd gered. Maar het
kon niet. „Geen levens met levens koopen"
is de wet der redders en de levenden eerst;
de dooden, hoe dierbaar ook, later.
Onderhoud met een dar geredden.
De verslaggever van de Telegraaf werd
in de gelegenheid gesteld eenige oogenblik-
met den heer Jaboulet, een Franschman,
zoon van een deputé der Fransche Kamer,
te spreken. Genoemde persoon is Zaterdag
van het „American Hotel" naar de Roomsch-
Katholieke pastorie vervoerd. De heer
Jaboulet is nog niet bekomen van de doorstane
ellende. Telkens moest bij zich bedenken toen
hij sprak en ten slotte zei hij maar steeds
„Ik weet het niet meer, je wordt er compleet
gek van als je er aan denkt".
,Ik ging vroeg naai' bed", zeide de heer
Jaboulet, «en sliep tot ongeveer vyf uur,
toen ik door een verschrikkelijken 'schok
werd wakker gemaakt. Doch alles werd stil
en ik sliep weer in. totdat hevig geraas
my weer wakker maakte. Ik stond op en
belde, maar waa verwonderd, dat niemand
kwam. Geen 10 minuten later kwam er water
in mijn hut. Ternauwernood had ik de gele
genheid om mijn schoenen, mijn bonten
oveijas en hoed te grypen en naar boven te
snellen, nadat ik de geheele gang had door-
geloopen, omdat de trap der eerste klasse
vol menschen stond. Eindelyk, op het dek ge
komen, werd ik de ontzettende ramp gewaar.
Dat was een tumult, een angstgeschreeuw,
om gek van te worden. Een hevige windvlaag
nam mijn oveijas weg.
Vrouwen gilden, riep al maar om hulp,
alhoewel ik haar trachtte te bedaren. Niets
hielp. En toch kon niemand ons hooren, zoo
woedde de orkaan. Tegen elkaar gedrukt,
op de banken, zooveel mogelijk beschutting
zoekend door de brug, bleven wy maar zitten,
steeds maar hopend dat eindelyk redding
zou opdagen. Tpgen den nacht gingen we
op en naast elkaar liggen. Niet minder dan
zes personen deelden myn bank en zeer
broederlijk deelden we de ons overblijvende
kleeding, terwijl wij de dames in ons midden
namen. Zoo brachten wy den ban gen nacht
door en het gehuil hield maar aan. Toch
sliep ik een weinig en dank zij flink en kloek
optreden der Hollandsche zeelieden' ben ik
gered".
Omtrent de redding van de elf personen
op V r y d a g 1.1. hebben wij reeds vroeger
het eea en ander medegedeeld. Hierover
nog het volgende
Thans zyn er 10 gered en de elfde is
een vrouw, die zich laat afzakken van het
touwmaar even is ze gegaan, of ze durft
niet verder. De voet schynt een steunpunt
te hebben gerendon, want ze blyft zitten op
dezelfde hoogte. Terugkeeren is onmogelijk
en beneden baar de bruisende zee en de
eteenen glooiing. Zeker 12 M. boog blyft ze
zitten en gaat maar niet verder.
«De zee wordt holler en holler; de lucht
wordt pikzwart en zware sneeuwbuien slaan
do oogen blind. Hoewel we vlak by het wrak
zyn, kunnen we niet zien of de vrouw nog
daar hangt.
Intusschen rijst de vloed en moeten onze
maunen en die der reddingsboot weg van de
pier, willen ze er niet worden afgeslagen, en
te midden der sneeuwjacht en de kokende
zee keeren de booten terug, achter zich
latende het wrak, waaraan in doodangst ge
klemd blijft een vrouw.
»En telkens vraagt de Prins aan zijn om
geving, of de vrouw nog te zien is; on de
kijker wordt gericht en de vrouw hangt be
wegingloos op dezelfde hoogte".
„Maar die vrouw moet gered worden",
zegt de Prins, en moedigt de mannen aan.
//Nog lang hangt ze daarwant het is te
gevaarlijk om torug to gaan, de schipper
durft er zyn mannen niet aan wagen.
vEn weer klinkt het uit den mond van
den PrinsHier moet gehandeld worden,
kom kapitein, die vrouw moet gered".
//Een kreet van ontzettiDg gaat op by ons
allen de vrouw heeft het touw losgelaten
en valt naar beneden.
«O God die is verloren", zoo jammert een
ieder.
«Maar, wonder boven wonder, daar by den
vuurtoren zien wy iets bewegen en in den
zeekijker zien wy dat het de vrouw is.
Vrijwilligers voor de boot!» roept de
schipper cn dadelijk komen weer vier anderen
zich aanmelden ter vervanging van de afge-
tobden».
„Trots het greote gevaar, gaat de boot
weer uit en waagt er zich een op de pier
om de vrouw te gaan .halen., Eon lyn wordt
om haar middel bevestigd en ze wordt door
de zee weer heengetrokken naar de boot".
Nu de redding geëindigd is, blykt, dat de
ramp
129 slachtoffers
eischte, aangezien aan boord waren 144
personen (91 passagiers en 53 man equipage),
van wie gered werden 10 passagiers en 5
man equipage.
e
De zakken met brieven voor Kopenhagen
en elders die Herbert, de koerier van koning
Eduard, by zich had, zyn, volgens de Tri
bune, naar hun bestemming rerzoudon. Maar
de bijzondere en vertrouwelijke lastgevingen
die hij bij zich had, zijn nog niet gevonden.
Deze zijn in een leeren taschje dat een koe
rier van den Koning onder geenerlei omstan
digheden een oogenblik alleen mag laten.
Men verwacht het by zijn lijk te vinden.
Aan het ministerie van bnitenlandsche zaken
te Londen is men er zeer in spanning over.
De in Stuttgart wonende verloofde van
Dara, den met de „Berlin" omgekomen opera
zanger, is by het vernemen van de doods
tijding krankzinnig geworden.
Van het omgekomen jongetje Hirsch kwam
de vader over, die het lykje herkende. De
zwager, die het kind in Engeland aan boord
had gebracht, kwam met hem mee. Het was
een ontroerend oogenblik.
Omdat de kosten voor een begeleider te
bezwarend waren, moest het kind wel alleen
reizen. Zyn moeder ligt in Duitschland
zorgelijk ziek.
De Berlijnsche correspondent van de
N.llott. Ct. schrijft:
De hardnekkigheid en de heldenmoed van
de reddingsmanschap en haren dapperen
leider maken hier een zeer diepen indruk.
De National-Zeitung geeft het algemeene
gevoelen aldus weer: De bovenmenschelyke
heldendaden van deze wakkere zeelui die
hun geestkracht en vastberadenheid tot het
uiterste inspanden, geeft hun een on ver
gankelijken roem. Een groote voldoening
schenkt ook het feit, dat de Prins-Gemaal
Hendrik zoo onbevreesd en menschlievend
aan het reddingswerk deelnam als de moedige
zoon van een moedig geslacht.
Reuter seint, dat de Londensche bladen
in hun besprekingen over de schipbreuk van
de „Berlin" in de warmste bewoordingen
melding maken van den moed van de be
manning der Nederlandsche reddingboot, die
wordt geschetst als een record van dap
perheid in liet redden van menschenlevens
op zee.
Voor de ruddors
Men meldt uit Amsterdam
Op de Am9terdamache beurs lagen Zater
dagmiddag lijsten ter teekening ten behoeve
van de redders der schipbreukelingen op hot
wrak der „Berlin". Er werd een zeer druk
gebruik gemaakt van de gelegenheid om op
deze wijze hulde aan do moedige mannen te
brengen. Om kwart over drieën was daarop
voor ruim f 10,800 geteekend, waarvan het
grootste gedeelte door de bezoekers van de
effectenbeurs.
Eeu oordeel van een deskundige.
Het Hbl. heeft den heer T. Ouwehand,
gezagvoerder van de maatschappij .Neder
land', gesproken, wiens stoomschip „Floras*
in den stormachtigen nacht van Woensdag
op Donderdag voor de pieren van IJmuiden
kwam en tengevolge van de hooge zeeën
buitengaats moeBt blijven, in afwachting van
voor het binnenloopen gunstiger weder.
De heer Ouwehand, bekend kapitein in
dienst van bovengenoemde maatschappij, met
eene ervaring van ruim drie-en-dertig jaren,
heeft eenige bijzonderheden medegedeeld die
in verband met het gebeurde in dien nacht
aan den Hoek van Holland zeker niet van
belang ontbloot zijn.
Het stoomschip .Flores" kwam in den
nacht van Woensdag op Donderdag tijdens
een zwaren storm uit het Noord-Westen, die
later doorliep Noord Noord-West, voor de
IJmuider pieren. .Ik oordeelde het", aldus
kapitein Ouwehand, »niet raadzaam de haven
binnen te loopen, uit vrees door de zee, die
huizen hoog stond, op het strand te worden
geworpen. Enkele bladen hebben beweerd,
dat ik voor IJmuiden ten anker ging, maar
iemand die een weinig thuis is op de Noord
zee weet aanstonds, dat dit met vliegend
stormweer langs onze geheele kust tot de
onmogelijkheden behoort, de boot zou weldra
uit elkander worden geslagen of van haar
ankerketting los geraken. Ik zette koers in
Noord-Westelijke richting, naar volle zee en
bleef met de kop van het schip op de golven
liggen, dware van de kust af. Zoodoende
had ik niets te vreezen, alle machines waren
in den besten staat, alles werkte patent en
rustig kon ik betere tijden wachten De Btorm
nam langzamerhand in kracht toe en was
wel het hevigst tusschen drie uur 's nachts
en acht uur 's morgens. De //Berlin", die
tegen vijf uur den Hoek van Holland is
genaderd, kwam wel iu de moeilijkste oogon-
blikken in do nabyheid van de kust.
Al stem ik dadelijk toe, dat het buiten
gewoon zwaar weder was, toch kan ik niet
ontkennen wel eens raéór in mijn drie-en-
dertig jarige ondervinding zoo'n storm teheb-
ben medegemaakt. Intusschen bleef ik op
behoorlijke afstand van de kust tot drie uur
Donderdagmiddagtoen was het weder wat
wy noemen „handzamer" geworden en zag
ik er geen bezwaar meer in, naar binnen to
loopen. Tegen zes uur waren wy in de haven.
Dit was de tweede maal, voor zoover ik m(j
kan herinneren, dat ik voor IJmuiden buiten
moest blyven.
Ik voor mij acht het binnenloopen van de
haven te IJmuiden gevaarlijker dan dat van
den Hoek van Holland en wel om deze reden,
dat meu eerstbedoelde met groote vaart moet
binnenstoomen, om door den stroom te komen,
die dwars voor de pieren loopt, en onmiddel
lijk daarna moet stoppen, ten einde niet in
botsing te komen met de sluizen. Aan den
Hoek kan men de groote vaart, die daar
eveneens vereischt is met bet oog op den
dwarsstroom van vloed of ebbe, die even-
wijding met de kust loopt, geleidelijk ver
minderen, omdat men in die haven geen
rekening behoeft te houden met den korten
afstand van het breekwater tot aan de sluizen.
Deze omstandigheid vergt te IJmoiden groote
zeemanschapmaar ondanks dat, vielen voor
deze haven minder ongelukken voor dan aan
andere havenmonden. Heeft men bovendien
te kampen met een storm uit het Noord-
Westen, den gevaarlijksten storm dien men
aan onze kusten kent, dan is voorzichtig
heid dubbel geboden. Een groot gevaar voor
onze schepen by stormweer schuilt in de
grondzeeën voor do pieren, zeeën die een
geweldige kracht kunnen ontwikkelen. Eon
grondzee is in staat het achterschip van een
stoomer omhoog te slingeren en hem aldus
uit het roer te doen loopen. Geschiedt dit,
dan is de boot natuurlijk een speelbal van
de golvenzeer licht wordt hot stoomschip
dan op de pieren geworpen, waar het niets
meer rest dan uit elkaar te worden geslagen,