gf KLEINE COURANT
voor Helder, Texel, Wieringen en Anne Peulownem
GEWROKEN.
No. 4130.
Zaterdag 7 September 1912.
40ste Jaargang.
:s ll|Bfbn»nf8 Rlaaiflifi gsK,r:r«v,"-r? »r
^gJyhr '""jïs ,uo wiiegenii eidduja nssrn^.
ifarschijat Dinsdag- en Vrijdagmiddag. Uitgeven C. DE BOER ir, BERKHOUT Co.), Helder. Bureaus Spoorstraat e
nacht onder de gore, regenachtige lacht had
doorgebracht.
Daar deze merkwaardige type myo be
langstelling opwekte, zocht ik hem op en
nam louter uit nieuwsgierigheid naast hom
plaats. Nadat we good en wel uit de angstige
verlegenheid waren vanwege de spotblikken
en de seinlachjes van voor-den-gek-houwery,
viel er plots een klein fraai gebonden exem
plaar van Edgar Poe's gedichten uit zyn zak.
Het ding, dat ongemerkt zich daaruit had
gewerkt, huppelde door don wind langs de
schuinte en rolde omlaag in de modderplasjes.
Ik zag hem springen en grypen en toën-ie
weer boven kwam, een beetje buiten adem
van 't hardeloopen, liet hy m(j ongevraagd
den titel zien en zei: iA dream in a dream,
sir—And that's life". (Een droom in een
droom, mynheer, dat is het leven).
Met dezen gentleman raakte ik spoedig
in verder gesprek. Ja, „gentleman", lezer,
want hy toonde een man van opvoeding en
ontwikkeling te zyn en hy had die onver
vreemdbare erfenis van voornamen huize
behouden, welke men goede manieren noemt.
Waarlyk, dit doet u binnen een kwartier
iemands goor, gammelig, havoloos uiterlijk
vergeteD, zooals slechte manieren terstond
iemand als een plebejer kenmerken, zelfs al
draagt hy een gekleede jas, een hoogen
zyden hoed, lakschoenen, ja, een crème zyde
vest met paarlemoeron knoopjes in twee ryrn.
Toen ik hem een oogenblik scherp, aan-
daohtig van terzyde opman, moet hy zeker in
myn oogen eenige verwondering gelezen heb
ben, dat een zoo gedistingeerd en ontwikkeld
man in bedelaarsplunje rondliep, zooeven aan
den openbaren weg in een vlet slapende was
gevonden. Hy zei tenminste openhartig en
vertronwelyk
„Ik begryp heel goed, dat u en anderen
zich over my verwonderen. Toch woont er
in 't Nieuwediep een goed soort volk, want,
laat ik het maar eerlyk zeggen, toen ik daar
straks tot de werkelijkheid kwam, door ver
scheidene tronies begaapt, waaronder oeo
paar met stevige armen aan 't lijf, dacht ik
daar zit wat op, daar zal ik niet gemakke
lijk afkomen. Een geducht pak slaag, wat
stompen in den rug, een stuk of wat schop
pen toe dit alles meende ik na het ont
waken te zullen ontvangen. Maar 't liep nog
bost af. Hoe, waarom en wanneer ik in die
schuit ben terecht gekomen? Ik ging Zondag
te voet uit Nyroegen naar Utrecht, vandaar
op Amsterdam, kwam langs het kanaal voor
bij Alkmaar en tal van gehuchten hier
gisterenavond laat aan. Geen logement was
meer open en daar ik een hekel heb om by
do polite aan te kloppen voor een ouderdak,
bleef ik langs de straat scharrelen totdat ik
aan den zeekant op dezen dyk verzeilde en
by dio booten besloot om er in een daarvan
wat uit te rusten. De vermoeienis heeft my
zeker te pakken genomen, want zonder het
telf te willen ben ik in slaap gevallen. Wie
en wat ik eigenlijk ben Myn levensgeschie
denis is wat vreemd. Heeft u don tjjd Dan
wil ik ze in 't kort verhalen. U moet woten,
dat myn maatschappelijke positie heden nul
is, doch myn geestelijke daarentegen vry
voornaam. Misschien dat u er niets van
gelooven wilt, het laat my koud. De bon de
eenige zoon van een aanzienlijke familie te
Arnhem en myn opvoeding was zeer zorg
vuldig. Reeds als kleine jongen had ik altyd
een angstig gevoel voor armoede. Aan bede
lende kinderen gaf ik myn laatsten cent, niet
uit royaliteit, maar omdat ik my zoo Bterk
in hun positie verpluatste, dat hot was alsof
ik my zelf in nood een aalmoes gaf.
Mijn liefdevol gomoed werd geprezen door
m'n ouders, aan wie ik nooit durfde bekennen
wat de oorzaak van myn goodgeifjchheid
feitelijk was. Te Amsterdam leerde ik uit
muntend en verheugde my in de gunst van
myn onderwijzers. Toch was ik niet gelukkig
on studeerde slechts vlug en ijverig en met
succes, omdat ik BteodB geplaagd werd door
oen angstig gevoel nooit myn brood te zullen
verdienen. Toen ik voor myn eind-examen
stond, maakte het besef, eens doodarm te
worden, my zoo zwaarmoedig, dat ik my
terugtrok en als journalist een plaats aannam
by een dagblad. Spoedig daarop stierf myn
vader en toen ik zyn tamelijk groote erfenis
opstreek, kreeg ik het gevoel dat het my niet
toekwam en ik begon hot kapitaal op een
dolzinnige manier te verkwisten. Eerst toen
ik weer geheel arm was en als redacteur van
een ander blad myn kost kon verdienen,
voelde ik vrede en rust. Ik leerde een be
schaafde dame van goede familie kennen en
myo hawelyk was in de eerste jaren ge
lukkig. De verdiensten namen toe en de
kinderen groeiden voordeelig op. Edooh, het
gevoel, dat deze welstand niet voor my weg
gelegd was, my slechts toevallig en als 't
waro door oen vergissing werd geschonken,
verliet my geon minuut van den dag en met
elk dubbeltje dat ik uitgaf had ik het gevoel
in do diepte te zinken en nu voortaan te
zullen moeten gaan bedelen. Dit maakte my
gierig en was het begin van onaangenaam
heden met myn vrouw. Opeens liep ik weg
en kwam niet meer thuis. Met het geld, dat
ik nog in m'n zak had, bleef ik te Amster
dam zwerven en toen ook dat op was, ver
pandde ik myn luxe kostbnarhedon, ruilde
myn costnum voor een oud afloggertje en
toon ik heelemaal verwaarloosd en hongerig
door de hoofdstud liep, voelde ik my kalm,
ja gelukkig, alsof ik eindelijk myn levensdoel
bereikt had. Mnar het was van korten duur.
De politie vond my op een bank in 't Vondel
park in slaponden toestand en bracht my naar
huis, waar myn vrouw nu over my waakte.
Toen ik haar na eenige jaren verloor,
kwam weer do neiging in myn brein om
zwerver te worden. Toevallig stierf ook myn
moeder in die dagen en ik ontviog opnieuw
een groot erfdeel, dat ik voor myn kinderen
liet vastzetten. In stede van naar huis, ging
ik op een avond er vandoor, at en dronk
by wat schooiers in 't gebouw van 't Leger
des Heils en was onder die lui het beste
thuis. Hier werd ik meer dan ooit bewust,
dat ik een geboren schooier was. Ik verliet
myn lotgenooten niet meer en het verbaasde
my zelf, hoe spoedig ik hun taal, gewoonten
en manieren aannam. Het leek my alsof ik
een tooneelspeler was, die in een lievelingsrol
optrad. Zoo is het myn heele loven door
gegaan. Af en toe werd ik nog zoogenaamd
gered door familie, door kinderen. Maar na
een korten tyd van welvaart grypt my de
vrees om schooier te worden weer aan en
eerst als ik van mjjn schrikbeeld werkelijk
heid maak, voel ik rmt. Dan slenter ik vry
door het groote Amsterdam, bedel er myn
kost, leef by den dag en trek nu eens 't
Zuiden, dan woer 't Noorden in vaa ons
land. En zoo zwervende, vandaag hier en
morgen daar, in Gods vrye natuur, heb ik
't idéé ryker en onafhankelijker te zyn dan
onze koningin. Ik sta op de onderste sport
van de ladder, maar heb niets te vroozen,
niets to zorgen, geen sterveling naar de oogen
te zien. Ik gevoel my niet geknipt om groot
te doen, champagne to drinken, rennen by te
wonen, den Piet te spelen, die maar te be
velen heeft. Ik kan my niet uitgeven voor
baron of graaf, monocle in de oogholte, ringen
aan de vingers, parels in *t blank-harde-
smokinghemd, lakschoenen en zyden kousen.
Zóó een speciale vriend van my schoot zich
verleden jaar te Rotterdam voor z'n leege
hersenkas. Schulden, honderden guldens. Geen
uitkomst. BakNiemand krijgt één duit
van my, ben straatarm en leef toch gelukkig,
al moet ik. ook myn hand ophouden om 't
hoofd boven water te houdenOf ik in
't Nieuwediep bljjf Geen sprake van. Ik
heb al met een oogopslag gezieD, dat deze
plaatB voor my niet deugt. Ik ga torug over
't platteland, je eldorado voor bedelaars, en
zwerf zoo weer naar de groote, drukke steden,
waar je niet in de gaten loopt".
Wjj namen afscheid.
Myn verzoek aan hem, om my nog eens
te schrijven, sloeg hy beslist van de hand,
daar by «volkomen zonder maatschappelijke
verplichtingen in de wereld wenschte te leven".
IBGEZOBDEB.
Geachte Redactie!
Nog een enkel woord s. v. p. in antwoord
aan den heer MichelB. Genoemde heer is
blijkbaar een weinig boos op me. Hy vindt,
dat men met my met open vizier niet in hot
strijdperk kan gaan, om welke reden M. de
R. ik ben me niet bewust hem beleedigd te
hebben, verraderlijk te hebben aangevallen,
of zoo. Of is het misschien omdat ik zeide,
dat de heer M. sociaal-democraat was, dat
is toch zeker geen schande voor hem Mocht
ik dat dan niet zeggen Of is het omdat ik
de sociaal-democratie in het debat bracht?
Heusch, M. do R., ik gevoel myn schuld
niet en vooral hierom niet, omdat de heer
M. zoo tusschenbeide zich aan dezelfde fout
(als het tenminste oen fout is) schuldig maakte.
Kwam er in zyn eerste stukje niet een beetje
de S. D. A.P.or om den hoek kyken, als hy
zeide:
Wy zouden allereerst willen vragen:
«waar blijven deze geestdriftige regelaars
»van het particulier leven, wanneer wot-
telyke maatregelen werkelijk noodig zyn
Koningstraat.
.wanneer van overheidswege bepalingen
«moeten worden gemaakt ter bescherming
.voor de arbeidersklasse enz.
Ruikt dut niet een beetje naar den klassen-
strjjd My dunkt, Btaaudo op het standpunt
dat by nu tegenover my inneemt, had hy dit
toch niet kunnen zeggen, dit had by er builen
moeten laten. Hy weet bovendien niet wie of
wat «Een vrouw* is misschien is het eene
partygenoote van hem. En als hy in zyn
antwoord aan my zegt:
Ik weet wel, dat aan zekere zyde
gedacht wordt, dat zij duar de zedeljjk-
heid in pacht hebben"
deelt hy my dan ook niet by een partü in
en geeft hy daar zyn oordeel niet over
Neen, M. de R., de heer M. heeft volgens
my tot deze uitspraak geen recht, en dan, ik
zou gelogen hebben, nog al ernstig dunkt me.
Maar waarde heer M., waar heb ik gezegd,
dat een dergelijk artikel op het program der
S.D.A.P. voorkwam? Ik zei alleen, dat onder
de soc.-dera. vrye liefde inheomsch is en dit
wilt u toch niet loochenen Ik behoef even
wel de verschillende partygenooten-schry vers
en -schrijfsters maar even te noemen en dan
zal ieder het met my eens zyn, dat dit niot
te veel gezegd is.
Ik had het program wel gelezen, ik wist
het stond er niet op; van niet weten is
dus geen sprake en van een leugen dobi-
teeren ook niet, om de eenvoudige reden,
dat ik zoo iets nooit zeidedo heer M. wil
geen debat over zedelijkheid in nw blad.
Nu ik liever ook niet, ik was evenwel ge
noodzaakt my uit te spreken en my met dit
geschrijf to bemoeien omdat de heer M. onzen
arbeid aanviel.
Gernst, wjj erkennen gaarne, dat ieder het
recht heeft anders over do dingen te denken
dan wy en nemen het niemand kwalijk
wanneer hy over de dingen zyn meening
zegt, maar voor een beschuldiging als gy
uitbracht, dat ons werk onsymphatiek zou
zyn, moet men bewijzen hebben. Het was
dan ook niet om de Schiedamsche verorde
ning aannemelijker te maken waarom ik de
pen opvatte, maar alleen omdat do heer M.
ons werk aanviel. Tenslotte M. de R. nog
een paar regels voor een persoonlijk feit.
De hoer M. zegt al bet werk dor Middor-
nachtzending niet af to keuren, en voegt er
dan een beetje schamper by: daarvoor be
hoeft de heer Staalman niet met eigen voor
treffelijkheid te pronkeD, ziet u M. do K.
dit valt my van den heer M. ontzettend tegen.
Daarom zou ik boos 'kunnen zyn, maar
gelukkig ik ben nog al kalm.
Verbeeld u M. de R. de zaak staat toch
zoo: de heer M. viel ons werk aan, en zei,
dat het om bepaalde redenen zoo onsympa
thiek was. Nu zeggen wy, neen, wjj hande
len niet alzoo, ons werk is anders, ons werk
is anderen te helpen, en dan zegt do heer
M. o, is dat dus uw werk, nu, dan waar
deer ik het ook wel een beetje, maar je
behoeft nu met je eigen voortreffelijkheid
niet zoo te pronken. Het staat gelyk mot
het volgende: ik scheld iemand uit voor
dief en meen daar reden voor te hebben,
maar de man, wien dit aangaat zegt, neen,
daar en daar door kwam ik aan myn gold,
ik verdiende het eerlyk, en dan zou ik zeg
gen, o man, is het zoo, hebt ge het eerlyk
verdiend, nu, dan ben je geen dief, maar je
behoeft anders met je eerlijkheid niet zoo
te koop te loopen. Dit zou toch nogal dwuas
zyn, ik vermoed het was eou vergissing van
den heer M., ik kan niet golooven dat hy
niet inziet dat dit een beetje zonderling is.
Met dank voor do plaatsing,
Staalham.
Waar het twistgeschrijf langzamerhand gaut
ontaarden in een onvruchtbaar debat over
principieele kwesties, daar meenen wjj, nu
ook van de zyde des heeren Staalman de
zaak voldoende is toegelicht, het debat te
kunnen sluiten. Waar overigens de heer S.
meent als zon de vrye-liefde-theorie (bedoeld
wordt vermoedelijk de theorie van hot vryo-
huweljjk, hetgeen iets anders is) van de
sociaal-democraten zyn („Omdat hy behoort
tot een party, die er zulke afwykende begrip
pen op na houdt (do vrye-liefde-theorie enz,)"
aldus de heer S.), daar is het misschien
niet ongewenscht, te verklaren, dat de theorie
van het vrye-huwelyk met de sociaal-domo-
cratie slechts zooveel te maken heeft, dat het
goed recht apriori erkend wordt, doch dat het
boofdzakolyk anarchisten zyn (de christen-
anarchisten Felix Oitt en Lodewyk van
Mierop, in 't bizonder), die het vrye-huwelyk
ook praktisch doorvoeren.
(Red. VI. BI.)
Eerste Blad.
NIEUWSBERICHTEN.
HELDER, 6 September.
Brutale inbraak.
Maandagochtend werd ontdekt dat de zware
brandkast in den bekenden musichall Hippo-
drome" by Leicester Square te Londen ge
opend was en daaruit een bedrag van onge
veer duizend pond was gestolen.
Gedurende den nacht wordt dit gebouw
b»waakt door een brandweerman, die geregeld
zyn ronden heeft te doen, welke door een
srinklok worden aangeteekend. Deze man
had zyn ronde gedaan en alles in orde be
vonden, doch toen hy een uur later weder
rondging en de wenteltrap afging naar de
kamer waar do brandkast staat, werd hy op
rens aangevallen door twee gemaskerde
mannen, die hem een in chloroform gedrenk-
tun doek over het hoofd wierpen. De man
word dus bewusteloos en toen hy een paar
uren later weder bykwam en in staat was
verder te gaan, bemerkte hy dat in de schat
kamer de brandkast door middel van dyna
miet uit elkaar was geslagen en de inhoud
verdwenen. Een groote hoeveelheid zeep,
blijkbaar gebruikt om de reten van de kast
te stoppen of den slag van de ontploffing te
dooven, werd gevonden. De muren en zol
dering waren met de zeep bespat en op den
vloer vond men honderden afgestreken lucifers,
dio de inbrekers by hun werk gebruikt
hadden. Het merkwaardige is dat de ont
ploffing in het vertrok betrekkelyk weinig
schade heeft aangericht en de slag op straat
niet gehoord is, hoewel het vertrek, waar de
brandkast zich bevond, dicht aan de straat is
gelegen. De bedry vers van den diefstal hebben
dus een buitengewone handigheid gehad om
een der meest zware brandkasten uit el
kander te laten slaan.
Hoe de dieven binnengekomen zyn is niot
na te gaan. Vermoedel^'k hebben zy zich
reeds Zaterdagavond na afloop van de voor
stelling laten insluiten en zich in het gebouw
verborgen. Zondags is or geen voorstelling,
doch Zaterdag was het op het tooneel van
het gebouw tot over twaalven 's avonds druk
geweest wegens tul van repetities door ar-
tisten en met décors voor het nieuw avond
programma dezer week.
De inbrekers hebben zich aan den achter
kant van het gebouw met hun buit verwyderd
en daartoe enkele sloten on ruiten verbryzeld.
Zy hebben één voorwerpje nagelaten, dat de
politie vermoedelyk van dienBt kan zyn, nl.
een metalen versiering van een horlogeketting,
waarop staat «South Africa, 1902", waaruit
men opmaakt misschien met oud-militairen
te doen te hebben.
De directie van het tHippodrome" was
tegen inbraak verzekerd.
Moordenaar voor een paar pruimen.
In de mynwerkerskolonie Radbod by
Hamm, in Westfalen, had een kolendelver,
Akshof, die Zondagavond met zyne kinderen
een wandeling deed, uit den tuin van een
kameraad een handvol pruimen weggenomen.
Do zoon van den eigenaar was daar zoo
verstoord over, dat hy Ahshof met eon
revolver door het hart Bchoot.
De herfstparade te Berlijn.
Aan de Dinsdag te Berlyn gehouden
herfstparade van het garde-corps en het 8de
legercorps hebben voor het eerst een aantal
militaire vliegers deelgenomen. Terwijl de
infanterie langs deD Keizer trok, stegen 5
Rumbler-tauben en 3 Albatros-tweedekkers
op, kruisten boven het veld en daalden na
twintig minuten in zweefvlucht. By het be
gin van de parade vertoonden zich ook
eenige burgerlyke vliegers uit Johannisthal
en de luchtschepen P III en Schtitte-Lanz.
De vliegverrichtingen van de officieren wek
ten onder de menigte groote geestdrift.
Mijngasontploffing.
Lens, 3 Sept. In de myn Clarence by
Bruya, waar 73 arbeiders aan het werk
waren, heeft een myngasontploffing plaats
gehad.
Van de 73 arbeiders zyn er 10 zonder
hulp naar boven gekomen. Deze hadden
brandwonden van beteekenis28 anderen
echter, die opgehaald werden, waren zwaar
verbrand en werden naar het ziekenhuis ge
bracht, waar eon hunner reeds bezweken is.
Ook zyn drie lyken opgehaald. De 37 man,
FEUILLETON.
1)
HOOFDSTUK L
Is mynheer thuis gekomen, Josette
Neen, mevrouw," antwoordde het
meisje zacht, terwyl zy niet kon nalaten,
een deelnemenden blik op haar meesteres
to slaan. Het schoone gelaat van de
vrouw des huizes vertoonde duidelyk ge
noeg de sporen van verdriet, dat het on
verantwoordelijke gedrag van haar echt
genoot haar deed lyden.
Nadat Josette de kamer bad verlaten,
zuchtte mevrouw Boaupré wanhopig, terwyl
heete tranen uit haar oogen welden. «Sedert
drie dagen waagt hy het niet meer tehuis
te komen 1" mompelde zy binnensmonds. Zy
zat aan de gedekte ontbijttafel in haar
woonkamer, evenwel zonder iets aan te ra
ken. Er was echter een kopje gebruikt,
maar dit behoorde aan Gerard, haar eenigen
zoon, die hier had ontbeten, voor hy naar
de school ging.
„Myn God, hoe ver is het met ons ge
komen!" ging zy voort te klagen. »George
moet zyn verstand geheel verloren hebben,
hy rent op den afgrond toe het ongeluk
is niet meer te keerenl"
Mevrouw Beaupré kon ongeveer dertig
jaar oud zyn en was niettegenstaande allen
kommer, die haar drukte, toch een in 'toog
die nog in de myn zyn, worden als verloren
beschouwd. Alle gangen zyn gevuld mei
dikke rook en ieder oogenblik hebben er
instortingen plaats.
Parys, 4 September. De «Matin" bevat
een telegram uit Béthume meldonde, dat het
aantal dooden by de mijnramp in de myn
Clarence 49 bedraagt. De meesten der 24
gewonden zullen, naar men vreest, de wonden
ook niet overleven.
Lens, 4 Sept. By de ramp in de Clarence-
myn moeten 60 man om het leven zyn gekomen.
Auto ongeluk.
Uit Innsbriick komt het bericht van een
ernstig auto-ongeluk. Een Engelsche familie,
bestaande uit drie dames, twee heoren en
een kind, maakte een tocht naar den Zirler-
berg, toen een rem den dienst weigerde en
de auto in eon afgrond tuimelde. Een van
de dames was dood, de beide anderen werden
zwaar gewond. Een van de beide heeren,
een ambtenaar uit Britsch-Indië, had een
arm gebroken de ander, een Indisch dokter,
was slechts licht gewond.
Het ongeluk gebeurde, toen de auto een
scherpe bocht maakte. Toen op dat oogen
blik de rem weigerde Btuurde de ohauffeur
den auto tegen don rotswand, maar de machine
maakte als het ware een sprong en viel door
het kreupelhout heen in den afgrond. Daar
bij werden al de passagiers or uitgeslingerd.
De auto was totaal vernield.
Schipbreukelingen.
De «South Wales Argus" bevat een relaas
van de lotgevallen van de schipbreukelingen
van het Briteche schip «Criccieth Castle"
van Peru naar Antwerpen, dat op 15 Juli
schipbreuk leed nadat het om kaap Hoorn
was gevaren. De opvarenden van het schip
begaven zich in twee booteneen dezer
booten met zeven man, is spoorloos verdwenen,
de tweede boot met zeventien schipbreuke
lingen is op 22 Juii bij Kaap Pembroke op
de Falklandseilanden aangekomen. In deze
boot hadden na de schipbreuk de kapitein van
het schip, zyn vrouw en vierjarig zoontje en
dertien leden dor bemanning een plaatsje
gevonden. Gedurende den eorsten nacht werd
de kapitein door eon golf uit de boot geslagen,
maar by werd door zyn vrouw nog by de
kleeren gegrepen en kon weer binnen boord
worden gebracht. Maar in dienzelfden vreese-
lyken nacht stierven drie der mannen en drie
anderen kwamen om gedurende de week, dat
men op zee rondzwalkte. Het was raidden
in den winter sn het lyden dor schipbreuke
lingen in de open boot was vreeselyk. In
den middag van 22 Juli zag men het licht
van Kaap Pembrokemen kon nog signalen
gevon on do vuurtorenwachters slaagden er
in de ongelukkigen te redden. Allen waren
in een staat van uitputting on half bevroren.
Men hoopte de lieden echter in het leven te
kunnen houden, alleen de tweede stuurman
is na de redding tengevolge der doorgestane
ontberingen nog overleden.
De meteoroloog.
Men weet toch wat een meteoroloog is
Het is een geleerde, die tot dagelyksche taak
heeft, de menschheid voor te lichten omtrent
de verschijnselen van het weer van gisteren,
vandaag en morgen. Hy heeft in zyn meteo
rologisch observatorium niets anders te doen
dan naar verklaringen to speuren, waarom
het zomers zoo warm is, of waarom 's winters
zoo koud, waarom toch de regen uitblijft, of
wat de reden is, dat het niet mot regenen
wil ophouden. Hy moet een geleerd man zyn,
om dit alles te kunnen verklaren, en ook
moet hy van een onverschrokken optimisme
zyn. Naar zyn orakeltaal luistert toch heel
het volk, of het is zeeman, of landbouwer,
stadsbewoner of veeboer. Want leven wy niet
allen daarheen, onkundig van de raadselen
der natuur, en wat weten wy van do ver
rassingen on bedreigingen des hemels
Een behoorlijk meteoroloog moet bovendien
iemand zyn, die in het verleden van zyn vak
doorkneed is.
By voorbeeldde nieuwsgierige journalist
komt hem in zyn werkcel vol geheimzinnige
toestellen opzoeken, om zyn licht op te steken
over de verontrustende vraag, waarom het in
den zomer van 1911 in zestig dagen niot
geregend heeft. Dan zal dadelyk de onder
legde meteoroloog u antwoorden met dezen
afdoener«In de zomers van 1842, in 1763,
in 1512 regende het niet gedurende één-en-
zestig dagen!* En de anstige krantenlezers
herademen dien dag by de lezing van hnn
avond-editie.
Of men komt hem bezoeken met een door
weekte parapluie, de broekspijpen siepelend,
de boord slap-geregend, en de algemeenu
vraag«Meent u niet, dat het voor dezen
tyd van het jaar wat vochtig is? En duren
dezo regenbuien niet wat verdacht lang
En hy zal u wederom geruststellen met
zyn cjjfers uit het verleden, dat er sedert
Noach meer natte regen-zomers zyn geweest,
dat de regenval het maximum niet over
schreden heeft, dat er in Augustus niet meer
dan zooveel millimeter hemelwater per etmaal
is gevallen.
En getroost keert men weer huiswaarts,
om te getuigen, dat het nog niet zoo hooi
erg is, al roffelt de regen op je parapluie en
al bagger je tot over je enkels door de plassen.
Er is immers niet moor dan zooveel milli
meter'regen in de laatste vier-en-twintig uur
gevallen
De meteoroloog, hoog op zyn observatori
um, bekommert zich inderdaad niet om
kwakkelwinters, noch om verregende zomers.
Hy leeft slechts by de cyfers van zyn baro-,
thermo- en regenmeters. Eu zoodra de nieuws
gierige vrager zyn natte hielen heeft gelicht,
vermenigvuldigt hy zorgvuldig de temperatuur
van den dag met het aantal per vierk. centi
meter gevallen regendruppels, deelt dit getal
door het jaarcijfer, trekt daaruit den wortel
met behulp van het aantal zonnevlekken,....
om daarna to conBtateeren, dat onze zomer
1912 een normaal verloop heeft.
Maar nu heb ik in myn vacantie een van
zulke heeren meteorologen bniten ontmoet en
recht aangenaam met hem kennis gemaakt.
Hy had vacantie genomen, was uit zyn
laboratorium omlaag gedaald, had zich buiten
gewaagd, midden in het weer, in de tempe
ratuur, in den zomer.
Nadat hy een maandlang, eiken ochtend
en eiken middag weer, zyn nous omhoog had
gestoken en zjjn hand buiten de voordeur had
gehouden, om te constatoeren .wat voor weer
het was*, kwam hy tot de ontdekking, dat
het weer abnormaal was. Het regende; het
woei; het was guur. Hy las geen cyfers af
van syn toestellen, hy telde geen gradeD,
geen minuten en seconden, geen millimeters.
Hy constateerde slechts.
Hy werd nat, en koud, on huiverig.
Hy verklaarde: „Het is het onaangenaamste
seizoen, dat ik ooit heb beleefd
Zoo sprak de meteoroloog-mot-vacantie,
onder zyn parapluie, in de bui, als een ge
woon sterveling natgeregend. (H.blad.)
Kijkjes uii mijn venster.
Van 'n zonderlingen zwerver.
4 September. Toen ik vanochtend over
den Zeedyk ging, stonden wat voorbijgangers
aangedrongen over eikaars schouder te kijken
in een evengewekte nieuwsgierigheid-van-is
-t'r-wat-te-doen. En zy gluurden over de
reeling van een hooge vlet op de steeneD,
een diepe wyde haringboot, waarin een zeer
verwaarloosd man van in de vyftig jaren
vast en onbezorgd lag to snurkeD, met een
dikke verschoten overjas als deken tot den
hals over zich heen. Zyn ooren hingen als
slappe lappen onder den vetten rand van een
bruin deukhoedje, z'n gezicht was gerimpeld
als van oud perkament en zyn oogen waren
rauw-hongerig-woest met daarachter een
smeekende machteloosheid toen oen brutale
vent de jas oplichtte en hem moedwillig-
hardvochtig in de lendeuen porde. Onrustig
zag hy de lieden aan, gelyk iemand, die na
lang getob zich voorbereidt op 't vooruitzicht
van goheel-tot-zich-zelf-te-komen. Hy stond
op, zei geen stom woord, maakte niet één
enkele opmerking of kort antwoord, maar
liet de kwaadsprekende omstanders in arg
waan-gedachten staan, trok kalmpjes een
paar ijzerharde, grove schoenen aan de
voeten en hing de jas losjes over den schouder
van een schamel colbertje. Zoo sjokte hy
voort als een arme geBnapte brooddief naar
een der banken bij de klnft aan den Kruis
weg, terwyl de achterblijvende menschen
hem oplettend nakeken, met stille, smalle
glimlachjes op de gezichten. Een jonge
vrouw van achterom, halfgekleed nog, in
haar onderrok, met een dun vlechtje haren
op den rug, met baar bloote armen over
elkander, schudde van een even-ingehouwen-
om-niet-uit-te-gieren-proest-lol on noemde
den kerel een van die armoedzaaiers, die
nog worstelen tegen den Veenhuizen-tocht,
een stiekeme landlooper die geen centen
meer bezat voor de een of andere goed-
koope slaapstee en daarom zish maar te
vreden stelde met zoo'n houten ligplaats.
En men was het volkomen eens, dat de
onbekende arme bliksem hier den ganschen
reeds bekend was
Het meisje scheen haar gedachten te
raden, want zy haastte zich er by te
voegen„Hy verzoekt dringend, dat mevrouw
hem zal ontvangen."
„Nu good. Ik kom dadelyk in de salon."
Nadat eenige minuten waren verloopon,
trad Margaretha in hot naastgelegen vertrek.
Colli vet, die mot den hoed in de hand op
een stoel zat, stond dadelyk op en groette
eerbiedig. Hy was een man van ongeveer
vyftig jaar, lang, mager en kaalhoofdig. Het
beenige gezicht was bleek; de dunne lippen
werden overschaduwd door den rossigen
knovol, de donkore oogen fonkelden levendig.
„Hebt gy my iets bijzonders mede te
deelen, mynheer Collivet?" vroeg Margaretha.
„Over den algemeenen toestand niet. Dien
kent gy reeds lang even goed als ik. Hot
huis is verloren, de laatste middelen zyn
uitgeput. Er zou oen wonder moeten plaats
hebben, om het te redden, en zulke wonderen
plegen in de handelswereld niet voor te
komen. Ik weet, dat er reeds klachten tegen
den heer Beaupré aanhangig zyn, en dat tot
zyn failliet-verklaring is besloten. Het ban
kroet is onvermydolyk, en zonder twijfel zal
hot gerecht hem na onderzoek der boeken
aan frauduleus bankroet schuldig verklaren.
Ik acht my verplicht, mevrouw, u dit mede
te deelen."
„Spreek zonder eenige terughouding,"
smeekte zy met neergeslagen oogen.
•Mynheer Beaupré is er zich, zooals gy
wel kunt denken, klaar van bewust, en alB
hy zich sedert oenigo dagon hier niet meer
heelt vertoond, dan is de reden daarvan,
dat hy een oogenblikkelyke gerechtelijke
tusschenkomst, zoo niet zelfs zyn inhechtenis
neming vreest. Ofschoon het gerechtelijk
onderzoek nog niet geopend is, schijnt er
toch reeds bevel te zyn gegeven, om nw
echtgenoot gevangen te nemen, ik heb ten
minste in den laatsten tyd herhaalde malen
personen in de nabyhoid van het huis be
merkt, die my als politie-agenton bekend
zyn."
Dan heeft myn man Parys zeker reeds
in 't geheim verlaten."
Neen, ik heb hem gisteren avond in de
avenue Gabriel, achter het zomer-circus,
ontmoet."
Was hy alleen?" vroeg zjj met bevende
stom.
„Neen, er was een dame by hem. Dozelfde,
van wie hy in de kringeD, waarin hy ver
keert, als don verklaarden vereerder geldt.
Het gerucht loopt hoe pijnlijk het my
ook is, dit uit te spreken dat hy voor
nemens is zyn scheiding door te zotten, om
haar in elk geval in hetbuilenland
te huwen."
Margaretha kon zich slechts met moeite
staande houden. „Hebt gü my haar naam al
niot oons genoemd?"
„Marinette zonder twyfel slechts eon
kunstnaam, zooals de dames, die in do ele
gante uitspanningslokalen als zangeressen op
treden, plegen aan te nemen. Ik kan u echter
haar photograpbie laten zien."
„Wat beteekent dat voor my I" antwoordde
zij met een gevoel van walging. Maar dade
lyk daarop strekte zy, toegevende aan oen
brandend gevoel van nieuwsgierigheid on
maar al to begrypelyke jaloerschheid, do
hand uit mot de woorden: „Laat het my
toch eens zien."
Maar nu scheen Collivet te aarzelen. Hy
hield een photographie in de hand en staarde
er opf of by er niet van wilde scheiden;
zyn vingers beefden, en in z(jn zwarte oogen
waren tegelykertyd woede en smart uitgedrukt.
Mevrouw Beaupré beschouwde de photo
graphie een poos en gaf ze toen terug, ter
wyl zy zeide„Ja ik begryp hetzij
moet zeer schoon zyn."
Met bevende vingers nam Collivot het
portret weer in ontvangst, om het haastig
in zyn zak te bergen, alsof hot een kostbare
schat was. Toen wischte hy met den zak
doek zyn voorhoofd af, dat in een oogenblik
met koud zweet bedekt was geworden. Mar
garetha was te zeer met haar eigen go-
dachten bozig, om doze zonderlinge handel
wijze te bemerken. Zy vroeg alleen: „Hoe
hebt gy u deze photographie kunnen aan
schaffen
„O, niots gemakkelijker dan dat, mevrouw.
De kunstenares is op het oogenblik zeer in
de mode en haar op'.reden vindt ongohoord^n
byval. Haar photographiën zyn overal te
koop."
De woorden kwamen slechts met moeite
uit zyn keel. Hy word eerst weer bedaarder,
toen mevrouw Beaupré nog eenige vragm,
do zakon betreffende, tot bom richtte, Zyn
mededeelingcn lieten er niet meer aan
twijfelen, dat de slag niet meer was af te
wenden. Hy noemde verschillende getallen
en eindigde met de woorden: „Gisteren zei
de ik u, dat het nog maar eenige dagen kon
duren, heden zjjn het nog slechts uren."
Daarop nam by afscheid.
(Wordt vervolgd.)
vallend schoone vrouw. Reeds op zestien
jarigen leeftijd was zy te Batavia met George
Beaupré gehuwd, waar haar vader directeur
was geweest van het filiaal van het groote
Parysche bankiers- en handelshuis Beaupré
van moeders zyde had zy eenige droppels
Maleisch bloed in de aderen.
Weinige weken na de huwelijksvoltrek
king was het jonge paar naar Frankryk
teruggekeerd en had daar de eerste jaren
schijnbaar in goede verstandhouding geleefd.
Toen echter was de jonge Beaupré plotseling
door den dood z'yns vaders chef van een
zeer omvangrijke zaak, die zelfs in vreemde
landen haar kantoren had, en bezitter van
een groot vermogen geworden. Daar hy in
zyn jeugd buitengewoon streng behandeld
was geworden en voor zyn vader, tot op
het laatste oogenblik, een byna aan vrees
grenzenden eerbied had gevoeld, wilde hy
nu eindelyk het leven genieten en zich over
de schatten verbergen, waarover hy nu on
beperkt kon beschikken. Lichtzinnigheid en
zucht naar genot, die tot nu toe door den
vader in toom waren gehouden, traden nu
hoe langer hoe meer als grondtrekken van
zyn karakter to voorschijn. Daar zyn jonge
vrouw hem ook niet wist te boeien, misschien
omdat zy hem niet beminde, stortte hy zich
zonder omzien in de draaikolken der Pa
rysche vermaken en verkwistte ongehoorde
sommen. By werd een echte doorbrenger,
die slechts het genot zocht en zyn zaken
verwaarloosde, welke hoe langer hoe meer
achteruit gingen. De buitenlandsche filialen
werden hot een na het ander opgeheven,
en het krediet van het huis ging geheel
verloren. Om geleden verlieten weer zonder
moeite te dekken, begon hy aan de beurs te
speculeeren, dat meestal mislukte, en na
tien jaar was zyn vermogen verdwenen en
stond hy op het punt bankroet te gaan. Ten
slotte had by, om zich boven water te
houden, zelfs middelen aangewend, die onder
het bereik der strafwet vielen, en nu scheen
het ongeluk ook onmiddellijk te verwachten
te zyn.
Zyn vrouw had, toon zy inzag, dat noch
voorstellingen noch smeekgebeden iets op
haar echtgenoot vermochten, haar ongeluk
met gelatenheid gedragen. Zy bezat groote
zelfbeheersching en wilskracht; zy wilde
niet beklaagd warden en weende en klaagde
slechts in stite. Ook waakte zy or met pijn
lijke zorgvuldigheid voor, dat het beeld van
den vader rein en vlekkeloos bleef in de
oogen van zyn zoon; nooit vernam hy hot
geringste van de kwellingen, die haar man
haar deed lyden.
Voor haar persoon beefde zy niet voor
de ontberingen, die het bankroet, waarop
de man losstuurde, voor haar ten gevolge
moest hebben, maar zy sidderde voor de
toekomst van haar zoon, en alles in haar
kwam in oproer tegen de gedachte, dat door
haar echtgenoot schande kon gebracht wor
den over den naam, dien zy en Gerard
droegen.
In deze gedachten werd zy gestoord door
het weder binnenkomen van Josette, die
zeide: „Mijnheer Collivet is er, om
Margaretha Beaupré maakte een matte
beweging met de hand. Collivet was een der
voornaamste bedienden van het huis, dio op
haar bevel eiken morgen by haar verscheen,
om haar mededeeliog to doen over den toe
stand der zaken. Zy wist door hem, dat het
eiken dag verder bergaf ging en dat het
einde spoedig te wachten was. Wat kon hy
haar dus nog mededoelen, dat haar niet