gf KLEINE COURANT voor Helder, Texel, Wieringen en Anne Peulownem GEWROKEN. No. 4130. Zaterdag 7 September 1912. 40ste Jaargang. :s ll|Bfbn»nf8 Rlaaiflifi gsK,r:r«v,"-r? »r ^gJyhr '""jïs ,uo wiiegenii eidduja nssrn^. ifarschijat Dinsdag- en Vrijdagmiddag. Uitgeven C. DE BOER ir, BERKHOUT Co.), Helder. Bureaus Spoorstraat e nacht onder de gore, regenachtige lacht had doorgebracht. Daar deze merkwaardige type myo be langstelling opwekte, zocht ik hem op en nam louter uit nieuwsgierigheid naast hom plaats. Nadat we good en wel uit de angstige verlegenheid waren vanwege de spotblikken en de seinlachjes van voor-den-gek-houwery, viel er plots een klein fraai gebonden exem plaar van Edgar Poe's gedichten uit zyn zak. Het ding, dat ongemerkt zich daaruit had gewerkt, huppelde door don wind langs de schuinte en rolde omlaag in de modderplasjes. Ik zag hem springen en grypen en toën-ie weer boven kwam, een beetje buiten adem van 't hardeloopen, liet hy m(j ongevraagd den titel zien en zei: iA dream in a dream, sir—And that's life". (Een droom in een droom, mynheer, dat is het leven). Met dezen gentleman raakte ik spoedig in verder gesprek. Ja, „gentleman", lezer, want hy toonde een man van opvoeding en ontwikkeling te zyn en hy had die onver vreemdbare erfenis van voornamen huize behouden, welke men goede manieren noemt. Waarlyk, dit doet u binnen een kwartier iemands goor, gammelig, havoloos uiterlijk vergeteD, zooals slechte manieren terstond iemand als een plebejer kenmerken, zelfs al draagt hy een gekleede jas, een hoogen zyden hoed, lakschoenen, ja, een crème zyde vest met paarlemoeron knoopjes in twee ryrn. Toen ik hem een oogenblik scherp, aan- daohtig van terzyde opman, moet hy zeker in myn oogen eenige verwondering gelezen heb ben, dat een zoo gedistingeerd en ontwikkeld man in bedelaarsplunje rondliep, zooeven aan den openbaren weg in een vlet slapende was gevonden. Hy zei tenminste openhartig en vertronwelyk „Ik begryp heel goed, dat u en anderen zich over my verwonderen. Toch woont er in 't Nieuwediep een goed soort volk, want, laat ik het maar eerlyk zeggen, toen ik daar straks tot de werkelijkheid kwam, door ver scheidene tronies begaapt, waaronder oeo paar met stevige armen aan 't lijf, dacht ik daar zit wat op, daar zal ik niet gemakke lijk afkomen. Een geducht pak slaag, wat stompen in den rug, een stuk of wat schop pen toe dit alles meende ik na het ont waken te zullen ontvangen. Maar 't liep nog bost af. Hoe, waarom en wanneer ik in die schuit ben terecht gekomen? Ik ging Zondag te voet uit Nyroegen naar Utrecht, vandaar op Amsterdam, kwam langs het kanaal voor bij Alkmaar en tal van gehuchten hier gisterenavond laat aan. Geen logement was meer open en daar ik een hekel heb om by do polite aan te kloppen voor een ouderdak, bleef ik langs de straat scharrelen totdat ik aan den zeekant op dezen dyk verzeilde en by dio booten besloot om er in een daarvan wat uit te rusten. De vermoeienis heeft my zeker te pakken genomen, want zonder het telf te willen ben ik in slaap gevallen. Wie en wat ik eigenlijk ben Myn levensgeschie denis is wat vreemd. Heeft u don tjjd Dan wil ik ze in 't kort verhalen. U moet woten, dat myn maatschappelijke positie heden nul is, doch myn geestelijke daarentegen vry voornaam. Misschien dat u er niets van gelooven wilt, het laat my koud. De bon de eenige zoon van een aanzienlijke familie te Arnhem en myn opvoeding was zeer zorg vuldig. Reeds als kleine jongen had ik altyd een angstig gevoel voor armoede. Aan bede lende kinderen gaf ik myn laatsten cent, niet uit royaliteit, maar omdat ik my zoo Bterk in hun positie verpluatste, dat hot was alsof ik my zelf in nood een aalmoes gaf. Mijn liefdevol gomoed werd geprezen door m'n ouders, aan wie ik nooit durfde bekennen wat de oorzaak van myn goodgeifjchheid feitelijk was. Te Amsterdam leerde ik uit muntend en verheugde my in de gunst van myn onderwijzers. Toch was ik niet gelukkig on studeerde slechts vlug en ijverig en met succes, omdat ik BteodB geplaagd werd door oen angstig gevoel nooit myn brood te zullen verdienen. Toen ik voor myn eind-examen stond, maakte het besef, eens doodarm te worden, my zoo zwaarmoedig, dat ik my terugtrok en als journalist een plaats aannam by een dagblad. Spoedig daarop stierf myn vader en toen ik zyn tamelijk groote erfenis opstreek, kreeg ik het gevoel dat het my niet toekwam en ik begon hot kapitaal op een dolzinnige manier te verkwisten. Eerst toen ik weer geheel arm was en als redacteur van een ander blad myn kost kon verdienen, voelde ik vrede en rust. Ik leerde een be schaafde dame van goede familie kennen en myo hawelyk was in de eerste jaren ge lukkig. De verdiensten namen toe en de kinderen groeiden voordeelig op. Edooh, het gevoel, dat deze welstand niet voor my weg gelegd was, my slechts toevallig en als 't waro door oen vergissing werd geschonken, verliet my geon minuut van den dag en met elk dubbeltje dat ik uitgaf had ik het gevoel in do diepte te zinken en nu voortaan te zullen moeten gaan bedelen. Dit maakte my gierig en was het begin van onaangenaam heden met myn vrouw. Opeens liep ik weg en kwam niet meer thuis. Met het geld, dat ik nog in m'n zak had, bleef ik te Amster dam zwerven en toen ook dat op was, ver pandde ik myn luxe kostbnarhedon, ruilde myn costnum voor een oud afloggertje en toon ik heelemaal verwaarloosd en hongerig door de hoofdstud liep, voelde ik my kalm, ja gelukkig, alsof ik eindelijk myn levensdoel bereikt had. Mnar het was van korten duur. De politie vond my op een bank in 't Vondel park in slaponden toestand en bracht my naar huis, waar myn vrouw nu over my waakte. Toen ik haar na eenige jaren verloor, kwam weer do neiging in myn brein om zwerver te worden. Toevallig stierf ook myn moeder in die dagen en ik ontviog opnieuw een groot erfdeel, dat ik voor myn kinderen liet vastzetten. In stede van naar huis, ging ik op een avond er vandoor, at en dronk by wat schooiers in 't gebouw van 't Leger des Heils en was onder die lui het beste thuis. Hier werd ik meer dan ooit bewust, dat ik een geboren schooier was. Ik verliet myn lotgenooten niet meer en het verbaasde my zelf, hoe spoedig ik hun taal, gewoonten en manieren aannam. Het leek my alsof ik een tooneelspeler was, die in een lievelingsrol optrad. Zoo is het myn heele loven door gegaan. Af en toe werd ik nog zoogenaamd gered door familie, door kinderen. Maar na een korten tyd van welvaart grypt my de vrees om schooier te worden weer aan en eerst als ik van mjjn schrikbeeld werkelijk heid maak, voel ik rmt. Dan slenter ik vry door het groote Amsterdam, bedel er myn kost, leef by den dag en trek nu eens 't Zuiden, dan woer 't Noorden in vaa ons land. En zoo zwervende, vandaag hier en morgen daar, in Gods vrye natuur, heb ik 't idéé ryker en onafhankelijker te zyn dan onze koningin. Ik sta op de onderste sport van de ladder, maar heb niets te vroozen, niets to zorgen, geen sterveling naar de oogen te zien. Ik gevoel my niet geknipt om groot te doen, champagne to drinken, rennen by te wonen, den Piet te spelen, die maar te be velen heeft. Ik kan my niet uitgeven voor baron of graaf, monocle in de oogholte, ringen aan de vingers, parels in *t blank-harde- smokinghemd, lakschoenen en zyden kousen. Zóó een speciale vriend van my schoot zich verleden jaar te Rotterdam voor z'n leege hersenkas. Schulden, honderden guldens. Geen uitkomst. BakNiemand krijgt één duit van my, ben straatarm en leef toch gelukkig, al moet ik. ook myn hand ophouden om 't hoofd boven water te houdenOf ik in 't Nieuwediep bljjf Geen sprake van. Ik heb al met een oogopslag gezieD, dat deze plaatB voor my niet deugt. Ik ga torug over 't platteland, je eldorado voor bedelaars, en zwerf zoo weer naar de groote, drukke steden, waar je niet in de gaten loopt". Wjj namen afscheid. Myn verzoek aan hem, om my nog eens te schrijven, sloeg hy beslist van de hand, daar by «volkomen zonder maatschappelijke verplichtingen in de wereld wenschte te leven". IBGEZOBDEB. Geachte Redactie! Nog een enkel woord s. v. p. in antwoord aan den heer MichelB. Genoemde heer is blijkbaar een weinig boos op me. Hy vindt, dat men met my met open vizier niet in hot strijdperk kan gaan, om welke reden M. de R. ik ben me niet bewust hem beleedigd te hebben, verraderlijk te hebben aangevallen, of zoo. Of is het misschien omdat ik zeide, dat de heer M. sociaal-democraat was, dat is toch zeker geen schande voor hem Mocht ik dat dan niet zeggen Of is het omdat ik de sociaal-democratie in het debat bracht? Heusch, M. do R., ik gevoel myn schuld niet en vooral hierom niet, omdat de heer M. zoo tusschenbeide zich aan dezelfde fout (als het tenminste oen fout is) schuldig maakte. Kwam er in zyn eerste stukje niet een beetje de S. D. A.P.or om den hoek kyken, als hy zeide: Wy zouden allereerst willen vragen: «waar blijven deze geestdriftige regelaars »van het particulier leven, wanneer wot- telyke maatregelen werkelijk noodig zyn Koningstraat. .wanneer van overheidswege bepalingen «moeten worden gemaakt ter bescherming .voor de arbeidersklasse enz. Ruikt dut niet een beetje naar den klassen- strjjd My dunkt, Btaaudo op het standpunt dat by nu tegenover my inneemt, had hy dit toch niet kunnen zeggen, dit had by er builen moeten laten. Hy weet bovendien niet wie of wat «Een vrouw* is misschien is het eene partygenoote van hem. En als hy in zyn antwoord aan my zegt: Ik weet wel, dat aan zekere zyde gedacht wordt, dat zij duar de zedeljjk- heid in pacht hebben" deelt hy my dan ook niet by een partü in en geeft hy daar zyn oordeel niet over Neen, M. de R., de heer M. heeft volgens my tot deze uitspraak geen recht, en dan, ik zou gelogen hebben, nog al ernstig dunkt me. Maar waarde heer M., waar heb ik gezegd, dat een dergelijk artikel op het program der S.D.A.P. voorkwam? Ik zei alleen, dat onder de soc.-dera. vrye liefde inheomsch is en dit wilt u toch niet loochenen Ik behoef even wel de verschillende partygenooten-schry vers en -schrijfsters maar even te noemen en dan zal ieder het met my eens zyn, dat dit niot te veel gezegd is. Ik had het program wel gelezen, ik wist het stond er niet op; van niet weten is dus geen sprake en van een leugen dobi- teeren ook niet, om de eenvoudige reden, dat ik zoo iets nooit zeidedo heer M. wil geen debat over zedelijkheid in nw blad. Nu ik liever ook niet, ik was evenwel ge noodzaakt my uit te spreken en my met dit geschrijf to bemoeien omdat de heer M. onzen arbeid aanviel. Gernst, wjj erkennen gaarne, dat ieder het recht heeft anders over do dingen te denken dan wy en nemen het niemand kwalijk wanneer hy over de dingen zyn meening zegt, maar voor een beschuldiging als gy uitbracht, dat ons werk onsymphatiek zou zyn, moet men bewijzen hebben. Het was dan ook niet om de Schiedamsche verorde ning aannemelijker te maken waarom ik de pen opvatte, maar alleen omdat do heer M. ons werk aanviel. Tenslotte M. de R. nog een paar regels voor een persoonlijk feit. De hoer M. zegt al bet werk dor Middor- nachtzending niet af to keuren, en voegt er dan een beetje schamper by: daarvoor be hoeft de heer Staalman niet met eigen voor treffelijkheid te pronkeD, ziet u M. do K. dit valt my van den heer M. ontzettend tegen. Daarom zou ik boos 'kunnen zyn, maar gelukkig ik ben nog al kalm. Verbeeld u M. de R. de zaak staat toch zoo: de heer M. viel ons werk aan, en zei, dat het om bepaalde redenen zoo onsympa thiek was. Nu zeggen wy, neen, wjj hande len niet alzoo, ons werk is anders, ons werk is anderen te helpen, en dan zegt do heer M. o, is dat dus uw werk, nu, dan waar deer ik het ook wel een beetje, maar je behoeft nu met je eigen voortreffelijkheid niet zoo te pronken. Het staat gelyk mot het volgende: ik scheld iemand uit voor dief en meen daar reden voor te hebben, maar de man, wien dit aangaat zegt, neen, daar en daar door kwam ik aan myn gold, ik verdiende het eerlyk, en dan zou ik zeg gen, o man, is het zoo, hebt ge het eerlyk verdiend, nu, dan ben je geen dief, maar je behoeft anders met je eerlijkheid niet zoo te koop te loopen. Dit zou toch nogal dwuas zyn, ik vermoed het was eou vergissing van den heer M., ik kan niet golooven dat hy niet inziet dat dit een beetje zonderling is. Met dank voor do plaatsing, Staalham. Waar het twistgeschrijf langzamerhand gaut ontaarden in een onvruchtbaar debat over principieele kwesties, daar meenen wjj, nu ook van de zyde des heeren Staalman de zaak voldoende is toegelicht, het debat te kunnen sluiten. Waar overigens de heer S. meent als zon de vrye-liefde-theorie (bedoeld wordt vermoedelijk de theorie van hot vryo- huweljjk, hetgeen iets anders is) van de sociaal-democraten zyn („Omdat hy behoort tot een party, die er zulke afwykende begrip pen op na houdt (do vrye-liefde-theorie enz,)" aldus de heer S.), daar is het misschien niet ongewenscht, te verklaren, dat de theorie van het vrye-huwelyk met de sociaal-domo- cratie slechts zooveel te maken heeft, dat het goed recht apriori erkend wordt, doch dat het boofdzakolyk anarchisten zyn (de christen- anarchisten Felix Oitt en Lodewyk van Mierop, in 't bizonder), die het vrye-huwelyk ook praktisch doorvoeren. (Red. VI. BI.) Eerste Blad. NIEUWSBERICHTEN. HELDER, 6 September. Brutale inbraak. Maandagochtend werd ontdekt dat de zware brandkast in den bekenden musichall Hippo- drome" by Leicester Square te Londen ge opend was en daaruit een bedrag van onge veer duizend pond was gestolen. Gedurende den nacht wordt dit gebouw b»waakt door een brandweerman, die geregeld zyn ronden heeft te doen, welke door een srinklok worden aangeteekend. Deze man had zyn ronde gedaan en alles in orde be vonden, doch toen hy een uur later weder rondging en de wenteltrap afging naar de kamer waar do brandkast staat, werd hy op rens aangevallen door twee gemaskerde mannen, die hem een in chloroform gedrenk- tun doek over het hoofd wierpen. De man word dus bewusteloos en toen hy een paar uren later weder bykwam en in staat was verder te gaan, bemerkte hy dat in de schat kamer de brandkast door middel van dyna miet uit elkaar was geslagen en de inhoud verdwenen. Een groote hoeveelheid zeep, blijkbaar gebruikt om de reten van de kast te stoppen of den slag van de ontploffing te dooven, werd gevonden. De muren en zol dering waren met de zeep bespat en op den vloer vond men honderden afgestreken lucifers, dio de inbrekers by hun werk gebruikt hadden. Het merkwaardige is dat de ont ploffing in het vertrok betrekkelyk weinig schade heeft aangericht en de slag op straat niet gehoord is, hoewel het vertrek, waar de brandkast zich bevond, dicht aan de straat is gelegen. De bedry vers van den diefstal hebben dus een buitengewone handigheid gehad om een der meest zware brandkasten uit el kander te laten slaan. Hoe de dieven binnengekomen zyn is niot na te gaan. Vermoedel^'k hebben zy zich reeds Zaterdagavond na afloop van de voor stelling laten insluiten en zich in het gebouw verborgen. Zondags is or geen voorstelling, doch Zaterdag was het op het tooneel van het gebouw tot over twaalven 's avonds druk geweest wegens tul van repetities door ar- tisten en met décors voor het nieuw avond programma dezer week. De inbrekers hebben zich aan den achter kant van het gebouw met hun buit verwyderd en daartoe enkele sloten on ruiten verbryzeld. Zy hebben één voorwerpje nagelaten, dat de politie vermoedelyk van dienBt kan zyn, nl. een metalen versiering van een horlogeketting, waarop staat «South Africa, 1902", waaruit men opmaakt misschien met oud-militairen te doen te hebben. De directie van het tHippodrome" was tegen inbraak verzekerd. Moordenaar voor een paar pruimen. In de mynwerkerskolonie Radbod by Hamm, in Westfalen, had een kolendelver, Akshof, die Zondagavond met zyne kinderen een wandeling deed, uit den tuin van een kameraad een handvol pruimen weggenomen. Do zoon van den eigenaar was daar zoo verstoord over, dat hy Ahshof met eon revolver door het hart Bchoot. De herfstparade te Berlijn. Aan de Dinsdag te Berlyn gehouden herfstparade van het garde-corps en het 8de legercorps hebben voor het eerst een aantal militaire vliegers deelgenomen. Terwijl de infanterie langs deD Keizer trok, stegen 5 Rumbler-tauben en 3 Albatros-tweedekkers op, kruisten boven het veld en daalden na twintig minuten in zweefvlucht. By het be gin van de parade vertoonden zich ook eenige burgerlyke vliegers uit Johannisthal en de luchtschepen P III en Schtitte-Lanz. De vliegverrichtingen van de officieren wek ten onder de menigte groote geestdrift. Mijngasontploffing. Lens, 3 Sept. In de myn Clarence by Bruya, waar 73 arbeiders aan het werk waren, heeft een myngasontploffing plaats gehad. Van de 73 arbeiders zyn er 10 zonder hulp naar boven gekomen. Deze hadden brandwonden van beteekenis28 anderen echter, die opgehaald werden, waren zwaar verbrand en werden naar het ziekenhuis ge bracht, waar eon hunner reeds bezweken is. Ook zyn drie lyken opgehaald. De 37 man, FEUILLETON. 1) HOOFDSTUK L Is mynheer thuis gekomen, Josette Neen, mevrouw," antwoordde het meisje zacht, terwyl zy niet kon nalaten, een deelnemenden blik op haar meesteres to slaan. Het schoone gelaat van de vrouw des huizes vertoonde duidelyk ge noeg de sporen van verdriet, dat het on verantwoordelijke gedrag van haar echt genoot haar deed lyden. Nadat Josette de kamer bad verlaten, zuchtte mevrouw Boaupré wanhopig, terwyl heete tranen uit haar oogen welden. «Sedert drie dagen waagt hy het niet meer tehuis te komen 1" mompelde zy binnensmonds. Zy zat aan de gedekte ontbijttafel in haar woonkamer, evenwel zonder iets aan te ra ken. Er was echter een kopje gebruikt, maar dit behoorde aan Gerard, haar eenigen zoon, die hier had ontbeten, voor hy naar de school ging. „Myn God, hoe ver is het met ons ge komen!" ging zy voort te klagen. »George moet zyn verstand geheel verloren hebben, hy rent op den afgrond toe het ongeluk is niet meer te keerenl" Mevrouw Beaupré kon ongeveer dertig jaar oud zyn en was niettegenstaande allen kommer, die haar drukte, toch een in 'toog die nog in de myn zyn, worden als verloren beschouwd. Alle gangen zyn gevuld mei dikke rook en ieder oogenblik hebben er instortingen plaats. Parys, 4 September. De «Matin" bevat een telegram uit Béthume meldonde, dat het aantal dooden by de mijnramp in de myn Clarence 49 bedraagt. De meesten der 24 gewonden zullen, naar men vreest, de wonden ook niet overleven. Lens, 4 Sept. By de ramp in de Clarence- myn moeten 60 man om het leven zyn gekomen. Auto ongeluk. Uit Innsbriick komt het bericht van een ernstig auto-ongeluk. Een Engelsche familie, bestaande uit drie dames, twee heoren en een kind, maakte een tocht naar den Zirler- berg, toen een rem den dienst weigerde en de auto in eon afgrond tuimelde. Een van de dames was dood, de beide anderen werden zwaar gewond. Een van de beide heeren, een ambtenaar uit Britsch-Indië, had een arm gebroken de ander, een Indisch dokter, was slechts licht gewond. Het ongeluk gebeurde, toen de auto een scherpe bocht maakte. Toen op dat oogen blik de rem weigerde Btuurde de ohauffeur den auto tegen don rotswand, maar de machine maakte als het ware een sprong en viel door het kreupelhout heen in den afgrond. Daar bij werden al de passagiers or uitgeslingerd. De auto was totaal vernield. Schipbreukelingen. De «South Wales Argus" bevat een relaas van de lotgevallen van de schipbreukelingen van het Briteche schip «Criccieth Castle" van Peru naar Antwerpen, dat op 15 Juli schipbreuk leed nadat het om kaap Hoorn was gevaren. De opvarenden van het schip begaven zich in twee booteneen dezer booten met zeven man, is spoorloos verdwenen, de tweede boot met zeventien schipbreuke lingen is op 22 Juii bij Kaap Pembroke op de Falklandseilanden aangekomen. In deze boot hadden na de schipbreuk de kapitein van het schip, zyn vrouw en vierjarig zoontje en dertien leden dor bemanning een plaatsje gevonden. Gedurende den eorsten nacht werd de kapitein door eon golf uit de boot geslagen, maar by werd door zyn vrouw nog by de kleeren gegrepen en kon weer binnen boord worden gebracht. Maar in dienzelfden vreese- lyken nacht stierven drie der mannen en drie anderen kwamen om gedurende de week, dat men op zee rondzwalkte. Het was raidden in den winter sn het lyden dor schipbreuke lingen in de open boot was vreeselyk. In den middag van 22 Juli zag men het licht van Kaap Pembrokemen kon nog signalen gevon on do vuurtorenwachters slaagden er in de ongelukkigen te redden. Allen waren in een staat van uitputting on half bevroren. Men hoopte de lieden echter in het leven te kunnen houden, alleen de tweede stuurman is na de redding tengevolge der doorgestane ontberingen nog overleden. De meteoroloog. Men weet toch wat een meteoroloog is Het is een geleerde, die tot dagelyksche taak heeft, de menschheid voor te lichten omtrent de verschijnselen van het weer van gisteren, vandaag en morgen. Hy heeft in zyn meteo rologisch observatorium niets anders te doen dan naar verklaringen to speuren, waarom het zomers zoo warm is, of waarom 's winters zoo koud, waarom toch de regen uitblijft, of wat de reden is, dat het niet mot regenen wil ophouden. Hy moet een geleerd man zyn, om dit alles te kunnen verklaren, en ook moet hy van een onverschrokken optimisme zyn. Naar zyn orakeltaal luistert toch heel het volk, of het is zeeman, of landbouwer, stadsbewoner of veeboer. Want leven wy niet allen daarheen, onkundig van de raadselen der natuur, en wat weten wy van do ver rassingen on bedreigingen des hemels Een behoorlijk meteoroloog moet bovendien iemand zyn, die in het verleden van zyn vak doorkneed is. By voorbeeldde nieuwsgierige journalist komt hem in zyn werkcel vol geheimzinnige toestellen opzoeken, om zyn licht op te steken over de verontrustende vraag, waarom het in den zomer van 1911 in zestig dagen niot geregend heeft. Dan zal dadelyk de onder legde meteoroloog u antwoorden met dezen afdoener«In de zomers van 1842, in 1763, in 1512 regende het niet gedurende één-en- zestig dagen!* En de anstige krantenlezers herademen dien dag by de lezing van hnn avond-editie. Of men komt hem bezoeken met een door weekte parapluie, de broekspijpen siepelend, de boord slap-geregend, en de algemeenu vraag«Meent u niet, dat het voor dezen tyd van het jaar wat vochtig is? En duren dezo regenbuien niet wat verdacht lang En hy zal u wederom geruststellen met zyn cjjfers uit het verleden, dat er sedert Noach meer natte regen-zomers zyn geweest, dat de regenval het maximum niet over schreden heeft, dat er in Augustus niet meer dan zooveel millimeter hemelwater per etmaal is gevallen. En getroost keert men weer huiswaarts, om te getuigen, dat het nog niet zoo hooi erg is, al roffelt de regen op je parapluie en al bagger je tot over je enkels door de plassen. Er is immers niet moor dan zooveel milli meter'regen in de laatste vier-en-twintig uur gevallen De meteoroloog, hoog op zyn observatori um, bekommert zich inderdaad niet om kwakkelwinters, noch om verregende zomers. Hy leeft slechts by de cyfers van zyn baro-, thermo- en regenmeters. Eu zoodra de nieuws gierige vrager zyn natte hielen heeft gelicht, vermenigvuldigt hy zorgvuldig de temperatuur van den dag met het aantal per vierk. centi meter gevallen regendruppels, deelt dit getal door het jaarcijfer, trekt daaruit den wortel met behulp van het aantal zonnevlekken,.... om daarna to conBtateeren, dat onze zomer 1912 een normaal verloop heeft. Maar nu heb ik in myn vacantie een van zulke heeren meteorologen bniten ontmoet en recht aangenaam met hem kennis gemaakt. Hy had vacantie genomen, was uit zyn laboratorium omlaag gedaald, had zich buiten gewaagd, midden in het weer, in de tempe ratuur, in den zomer. Nadat hy een maandlang, eiken ochtend en eiken middag weer, zyn nous omhoog had gestoken en zjjn hand buiten de voordeur had gehouden, om te constatoeren .wat voor weer het was*, kwam hy tot de ontdekking, dat het weer abnormaal was. Het regende; het woei; het was guur. Hy las geen cyfers af van syn toestellen, hy telde geen gradeD, geen minuten en seconden, geen millimeters. Hy constateerde slechts. Hy werd nat, en koud, on huiverig. Hy verklaarde: „Het is het onaangenaamste seizoen, dat ik ooit heb beleefd Zoo sprak de meteoroloog-mot-vacantie, onder zyn parapluie, in de bui, als een ge woon sterveling natgeregend. (H.blad.) Kijkjes uii mijn venster. Van 'n zonderlingen zwerver. 4 September. Toen ik vanochtend over den Zeedyk ging, stonden wat voorbijgangers aangedrongen over eikaars schouder te kijken in een evengewekte nieuwsgierigheid-van-is -t'r-wat-te-doen. En zy gluurden over de reeling van een hooge vlet op de steeneD, een diepe wyde haringboot, waarin een zeer verwaarloosd man van in de vyftig jaren vast en onbezorgd lag to snurkeD, met een dikke verschoten overjas als deken tot den hals over zich heen. Zyn ooren hingen als slappe lappen onder den vetten rand van een bruin deukhoedje, z'n gezicht was gerimpeld als van oud perkament en zyn oogen waren rauw-hongerig-woest met daarachter een smeekende machteloosheid toen oen brutale vent de jas oplichtte en hem moedwillig- hardvochtig in de lendeuen porde. Onrustig zag hy de lieden aan, gelyk iemand, die na lang getob zich voorbereidt op 't vooruitzicht van goheel-tot-zich-zelf-te-komen. Hy stond op, zei geen stom woord, maakte niet één enkele opmerking of kort antwoord, maar liet de kwaadsprekende omstanders in arg waan-gedachten staan, trok kalmpjes een paar ijzerharde, grove schoenen aan de voeten en hing de jas losjes over den schouder van een schamel colbertje. Zoo sjokte hy voort als een arme geBnapte brooddief naar een der banken bij de klnft aan den Kruis weg, terwyl de achterblijvende menschen hem oplettend nakeken, met stille, smalle glimlachjes op de gezichten. Een jonge vrouw van achterom, halfgekleed nog, in haar onderrok, met een dun vlechtje haren op den rug, met baar bloote armen over elkander, schudde van een even-ingehouwen- om-niet-uit-te-gieren-proest-lol on noemde den kerel een van die armoedzaaiers, die nog worstelen tegen den Veenhuizen-tocht, een stiekeme landlooper die geen centen meer bezat voor de een of andere goed- koope slaapstee en daarom zish maar te vreden stelde met zoo'n houten ligplaats. En men was het volkomen eens, dat de onbekende arme bliksem hier den ganschen reeds bekend was Het meisje scheen haar gedachten te raden, want zy haastte zich er by te voegen„Hy verzoekt dringend, dat mevrouw hem zal ontvangen." „Nu good. Ik kom dadelyk in de salon." Nadat eenige minuten waren verloopon, trad Margaretha in hot naastgelegen vertrek. Colli vet, die mot den hoed in de hand op een stoel zat, stond dadelyk op en groette eerbiedig. Hy was een man van ongeveer vyftig jaar, lang, mager en kaalhoofdig. Het beenige gezicht was bleek; de dunne lippen werden overschaduwd door den rossigen knovol, de donkore oogen fonkelden levendig. „Hebt gy my iets bijzonders mede te deelen, mynheer Collivet?" vroeg Margaretha. „Over den algemeenen toestand niet. Dien kent gy reeds lang even goed als ik. Hot huis is verloren, de laatste middelen zyn uitgeput. Er zou oen wonder moeten plaats hebben, om het te redden, en zulke wonderen plegen in de handelswereld niet voor te komen. Ik weet, dat er reeds klachten tegen den heer Beaupré aanhangig zyn, en dat tot zyn failliet-verklaring is besloten. Het ban kroet is onvermydolyk, en zonder twijfel zal hot gerecht hem na onderzoek der boeken aan frauduleus bankroet schuldig verklaren. Ik acht my verplicht, mevrouw, u dit mede te deelen." „Spreek zonder eenige terughouding," smeekte zy met neergeslagen oogen. •Mynheer Beaupré is er zich, zooals gy wel kunt denken, klaar van bewust, en alB hy zich sedert oenigo dagon hier niet meer heelt vertoond, dan is de reden daarvan, dat hy een oogenblikkelyke gerechtelijke tusschenkomst, zoo niet zelfs zyn inhechtenis neming vreest. Ofschoon het gerechtelijk onderzoek nog niet geopend is, schijnt er toch reeds bevel te zyn gegeven, om nw echtgenoot gevangen te nemen, ik heb ten minste in den laatsten tyd herhaalde malen personen in de nabyhoid van het huis be merkt, die my als politie-agenton bekend zyn." Dan heeft myn man Parys zeker reeds in 't geheim verlaten." Neen, ik heb hem gisteren avond in de avenue Gabriel, achter het zomer-circus, ontmoet." Was hy alleen?" vroeg zjj met bevende stom. „Neen, er was een dame by hem. Dozelfde, van wie hy in de kringeD, waarin hy ver keert, als don verklaarden vereerder geldt. Het gerucht loopt hoe pijnlijk het my ook is, dit uit te spreken dat hy voor nemens is zyn scheiding door te zotten, om haar in elk geval in hetbuilenland te huwen." Margaretha kon zich slechts met moeite staande houden. „Hebt gü my haar naam al niot oons genoemd?" „Marinette zonder twyfel slechts eon kunstnaam, zooals de dames, die in do ele gante uitspanningslokalen als zangeressen op treden, plegen aan te nemen. Ik kan u echter haar photograpbie laten zien." „Wat beteekent dat voor my I" antwoordde zij met een gevoel van walging. Maar dade lyk daarop strekte zy, toegevende aan oen brandend gevoel van nieuwsgierigheid on maar al to begrypelyke jaloerschheid, do hand uit mot de woorden: „Laat het my toch eens zien." Maar nu scheen Collivet te aarzelen. Hy hield een photographie in de hand en staarde er opf of by er niet van wilde scheiden; zyn vingers beefden, en in z(jn zwarte oogen waren tegelykertyd woede en smart uitgedrukt. Mevrouw Beaupré beschouwde de photo graphie een poos en gaf ze toen terug, ter wyl zy zeide„Ja ik begryp hetzij moet zeer schoon zyn." Met bevende vingers nam Collivot het portret weer in ontvangst, om het haastig in zyn zak te bergen, alsof hot een kostbare schat was. Toen wischte hy met den zak doek zyn voorhoofd af, dat in een oogenblik met koud zweet bedekt was geworden. Mar garetha was te zeer met haar eigen go- dachten bozig, om doze zonderlinge handel wijze te bemerken. Zy vroeg alleen: „Hoe hebt gy u deze photographie kunnen aan schaffen „O, niots gemakkelijker dan dat, mevrouw. De kunstenares is op het oogenblik zeer in de mode en haar op'.reden vindt ongohoord^n byval. Haar photographiën zyn overal te koop." De woorden kwamen slechts met moeite uit zyn keel. Hy word eerst weer bedaarder, toen mevrouw Beaupré nog eenige vragm, do zakon betreffende, tot bom richtte, Zyn mededeelingcn lieten er niet meer aan twijfelen, dat de slag niet meer was af te wenden. Hy noemde verschillende getallen en eindigde met de woorden: „Gisteren zei de ik u, dat het nog maar eenige dagen kon duren, heden zjjn het nog slechts uren." Daarop nam by afscheid. (Wordt vervolgd.) vallend schoone vrouw. Reeds op zestien jarigen leeftijd was zy te Batavia met George Beaupré gehuwd, waar haar vader directeur was geweest van het filiaal van het groote Parysche bankiers- en handelshuis Beaupré van moeders zyde had zy eenige droppels Maleisch bloed in de aderen. Weinige weken na de huwelijksvoltrek king was het jonge paar naar Frankryk teruggekeerd en had daar de eerste jaren schijnbaar in goede verstandhouding geleefd. Toen echter was de jonge Beaupré plotseling door den dood z'yns vaders chef van een zeer omvangrijke zaak, die zelfs in vreemde landen haar kantoren had, en bezitter van een groot vermogen geworden. Daar hy in zyn jeugd buitengewoon streng behandeld was geworden en voor zyn vader, tot op het laatste oogenblik, een byna aan vrees grenzenden eerbied had gevoeld, wilde hy nu eindelyk het leven genieten en zich over de schatten verbergen, waarover hy nu on beperkt kon beschikken. Lichtzinnigheid en zucht naar genot, die tot nu toe door den vader in toom waren gehouden, traden nu hoe langer hoe meer als grondtrekken van zyn karakter to voorschijn. Daar zyn jonge vrouw hem ook niet wist te boeien, misschien omdat zy hem niet beminde, stortte hy zich zonder omzien in de draaikolken der Pa rysche vermaken en verkwistte ongehoorde sommen. By werd een echte doorbrenger, die slechts het genot zocht en zyn zaken verwaarloosde, welke hoe langer hoe meer achteruit gingen. De buitenlandsche filialen werden hot een na het ander opgeheven, en het krediet van het huis ging geheel verloren. Om geleden verlieten weer zonder moeite te dekken, begon hy aan de beurs te speculeeren, dat meestal mislukte, en na tien jaar was zyn vermogen verdwenen en stond hy op het punt bankroet te gaan. Ten slotte had by, om zich boven water te houden, zelfs middelen aangewend, die onder het bereik der strafwet vielen, en nu scheen het ongeluk ook onmiddellijk te verwachten te zyn. Zyn vrouw had, toon zy inzag, dat noch voorstellingen noch smeekgebeden iets op haar echtgenoot vermochten, haar ongeluk met gelatenheid gedragen. Zy bezat groote zelfbeheersching en wilskracht; zy wilde niet beklaagd warden en weende en klaagde slechts in stite. Ook waakte zy or met pijn lijke zorgvuldigheid voor, dat het beeld van den vader rein en vlekkeloos bleef in de oogen van zyn zoon; nooit vernam hy hot geringste van de kwellingen, die haar man haar deed lyden. Voor haar persoon beefde zy niet voor de ontberingen, die het bankroet, waarop de man losstuurde, voor haar ten gevolge moest hebben, maar zy sidderde voor de toekomst van haar zoon, en alles in haar kwam in oproer tegen de gedachte, dat door haar echtgenoot schande kon gebracht wor den over den naam, dien zy en Gerard droegen. In deze gedachten werd zy gestoord door het weder binnenkomen van Josette, die zeide: „Mijnheer Collivet is er, om Margaretha Beaupré maakte een matte beweging met de hand. Collivet was een der voornaamste bedienden van het huis, dio op haar bevel eiken morgen by haar verscheen, om haar mededeeliog to doen over den toe stand der zaken. Zy wist door hem, dat het eiken dag verder bergaf ging en dat het einde spoedig te wachten was. Wat kon hy haar dus nog mededoelen, dat haar niet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Vliegend blaadje : nieuws- en advertentiebode voor Den Helder | 1912 | | pagina 1