KLEINE COURANT
't Vliegend Blaadje
voor Ho/tier, Texel, Wieringen en Anna Paulowna,
EINDELIJK YEREENIGD.
weg'
Mo 4187
Woensdag 26 Maart 1918.
41ste Jaargang.
I
't Vliegend Blaadje p. 3 in.50 ct., fr. p. post 76 cl., buitenland 11.
Pre- Zondagsblad 37J 45 f 0.
miêaf Modeblad 65 75 fO.
(Voor het buitenland bij voorn ltbetaling.1
Advertentie» <u 1 101 5 regel» (b(j vooruitbetaling) 30 ceni
Elke regel meer. 6
6ew»»-eietapl&ar -ij
Vignetten en grootr letter» worde» naar plaatsruimte berekend
Intero—
Telefoon 50.
Versohijnt Dinsdag- en Vrijdagmiddag.
Uitgaver i C. DE BOER Jr., Haldar.
29. InUrc. Telef. 60.
Eerste Blad.
Zij, die zich met
I April a.s- op
dit blad abenneeren, ont
vangen de tot dien datum
verschijnende nummers
GRUTIS.
NIEUWSBERICHTEN.
HELDER, 25 Maart.
Verkiezing Tweede Kamer.
Naar «De Maasbode" verneemt, zal de
vrjjiinnige concentratie in het district Zaandam
candidaat stellen mr. J. Limburg (v.-d.j, lid
van de Tweede Kamer voor het district Schoter-
land en lid van Ged. Staten van Znid-Holland.
De stoel van den burgemeester
van Amsterdam.
De steel van burgemeester Rü.-ll, die
vandaag „bjj executie" in het openbaar ver
kocht sou worden, zal, zoo meldt het „N.
v. d. D.", dat droevige lot niet ondergaan 1
De tegenparty is zoo genadig geweest het
beslag te schorsen en zal de beschikking op
de aangevraagde cassatie van het vonnis van
het hof afwachten. Datielfde geldt nn ook
van hot beslag op het dienstgebouw van de
tram. De bewaarders van de beide met boslag
beslag bezwaarde goederen zjjn van hun
functie ontheven.
Auto-bandieten.
In de onmiddellijke nabijheid van Nymegen
hooft een aanslag plaats gehad op de auto
van den heer L. nit Nymegen. Deze was
Zate: dagavond, naar de „Njjm. Crt." mede
deelt, omstreeks kwart over negenen met
zyn auto, waarin behalve hjj zelf zes dames
en heeren gezeten waren, van den Plaemolen
ia de richting Nijmegen vertrokken, toen bjj
tusschen den Plasmolen en Mook plotseling
een boom dwars over den weg zag liggeD.
De voortreffelijke lautaarnB, waarvan de
auto voorzien is, hadden den heer L. in
staat gesteld dit dreigende gevaar op vrjj
grooten afstand te zien en door de remmen
krachtig aan te zetten gelukte het hem enkele
centimeters vóór den boomstam op zjj te
trekken. Tegely'kertyd kwam een met een
grooten revolver gewapend individu nit de
strnikon, terwijl op een 50 motera afstand
een paar manten kwamen toeloopen.
De met den revolver gewapende deed'
echter niets dan brutaal toezien en in enkele
oogenblikken kon de auto weer doorrijden.
In Mook werd de veldwachter gewaarschuwd
en tcrwyl do dames hier zoo laDg achter
bleven, gingen do heeren met don veldwachter
terug om een nader onderzoek in te stellen.
Ook de maréebaussée ie gewaarschuwd. Het
is niet onwaarschijnlijk, dat deze auto-aanslag
door dezelfde individuen is bedreven als die
13 Kaldenkircben. De heer L. zal zich dan
ook naar laastgonoemde plaats begeven, op
dat do daar aangehouden autobandiet met
hem geconfronteerd kan worden.
De bioscoop-epidemie.
Do Amsterdams^he correspondent van de
„Nieuwe Rotterd. Courant" schrijft:
„Amsterdam wordt door d« bioscooptheaters
dood gemoord 1"
Dit „doodgemoord" is taalkundig gespro
ken, niet zeer schoon. Men zou niet ver
wachten dat het ie neergeschreven door een
letterkandige van naam, en toch vloeide
het uit de pen van niemand minder dan
Herman Heyermans Jr., die andere zijn taal
zoo scherp weet te snijdenmen denke
vooral aan zijne Falklandjes.. Maar by
heeft een alibiHet was niet de antenr
Heyermans, die het leelijke woord op papier
zette, het was de tooneel-directeur,in wanhoopt
Heyormans is moedeloos, nu reeds, zes
maanden nadat by de teugels vau de nieuwe
Tooneelvereeniging in handen heeft genomen.
Dat blykt uit het antwoord, hetwelk hjj ge
geven heeft aan den tooneelreferent, die hem
een dezer dagen verweet, dat by zyne arti
stieke beloften Diet vervuld heeft.
Leest wat by schreef (ik geef het verkort)
„Wanneer ik destijds in Augustus of
September by een gehouden interview „te
veel" beloofde, geschiedde dat in de weldadige
wittebroodsweken vóór het begin van het
seizoen. Ik kwam ca vjjf jaar wouods in
Berlijn in Amsterdam terug en had er
niet het flauwste idee van, hoe Amster
dam door de bioscooptheaters dood
gemoord wa». Ik beloofde te goeder trouw
en met het stellig voornemen bjj na geen
Hejerman8-8tukken op to voeren. De
ondervinding leerde evenwel, dat de belang
stelling te Amsterdam voor het theater in
het algemeen wanhopig gezakt was. Wij ver
loren in de eerste drie, wier weken ruim
tienduizend gulden. Toen zette ik de oude
trekpaarden der Heyermans-stukken voor de
uit de rails rakende kar, en wjj wonnen het ter
rein terug. De symptomen van dit seisoen zjjn,
dat het publiek geen nieuwe stukken wil
let op het répertoire by andere theateronder
nemingen I en dat ieder nieuw stuk een nek-
brekende waaghalzerij wordt, als het niet
aanslaat en ze slaan niet aan, omdat
er nauwelyks op te werken valt tegen den
slappen geest van het „uitgaand publiek",
dat op Zon- en werkdagen de bioscooptheaters
vult."
De klacht is niet nieuw, maar bjjt toch
aan, omdat ze komt van die zijde. Heyer-
mars heeft niet, wat men zou kunnen noomen,
een libellen-natnur. Hy is een ruige, sterke
kerel, taai en koelhoofdig. Hy wist dat by
de pezen zou moeten spannende boot zou
moeten kraken van den arbeid-op-de-riemen 1
Toch moet hy thans erkennen, nog vóór het
einde van het seizoen, dat hy overwonnen is.
De bioscoop is den kunstenaar te machtig 1
Is de bioscoop-epidemie hier ter stede dan
zooveel erger dan elders? Het antwoord is
moeilijk te geven, want alleen de statistiek
zou hieromtrent zekerheid kunnen geven.
Vast staat alleen, dat het aantal bioscoop
theaters te Amsterdam gróót is. Volgens
eene offlcieele opgave, welke ons verstrekt
werd, zjjn er thans hier ter stede twee-en-
dertig (32) groote en kloine inrichtingen
van dien aard. Natuurlijk, dat het aantal
aanvragen om vergunning véél talrijker is
geweestde meeste brachten het echter niet
verder dan het bureau van den commandant
der brandweer, omdat de ondernemers, of
liever zy die het wenschten te worden, niet
konden voldoen aan de hooge eischer, welke
terecht gesteld worden io het belang van de
veiligheid van het publiek. En even natuur
lijk is, dat nog verschillende aanvragen op
afdoening liggen to wacbteD. Tooh durf ik
wel voorspellen, dathet ergste geleden is.
Misbruik van vergiften.
Het misbriik van opium of morphine en
andere bedwelmende middelen noemt in
Amerika ontzaglijk toe. In een onlangs ver
schenen rapport wordt verklaard, dat in de
laatste tien jaar meer dan 400,000 pond
opium werd ingevoerd, dat voor het grootsto
deel in morphine werd omgezet, terwjjl van
deze laatste, naar schatting, eea 80 percent
door morphiniaten gebruikt werd. Van cocaïae
wordt jaarlijks 150,000 enz gebruikt en voorts
honderden ponden, waarschjjoljjk tonnen van
chloral on andere slaapmiddelen. Te Parijs
wordt methodissh clandestien handel gedreven
in coc*ïae door personen, die een zekere
hoeveelheid in een enveloppe by zich hebben
en daarvoor in de nachtcalé's koopers weten
t6 vinden. Soms krygen zy 20 francs voor
één gram.
DE WEEK.
22 Maart.
Om de menschen ertoe te krygen, ook
voor het beste, voortreffelijkste doel ter
wereld offers te brengen, daar is zeer
bijzondere en bniteDgewone tact toe noodig.
Een dezer dagen woonde ik een tooneeltje
bij, dat op zoo scherpe wyso.deze oude waar
heid „illustreerde". 't Gebeurde in een groot,
veelbezocht café. Kellner staat te praten met
stamgast. Met iemand, die sinds jaar en dag
op z'n gewone uurtje krant komt lezen,
steentje leggen, steeds op hetzelfde tijd
stip huis-toe trekt.
Stamgast is iemand van de gemoedeljjk-
gezellige, praatgrage soort, 't Gebeurt wel,
dat hy de eerste is van het vaste, eenzame
domino-clubje, waarvoor een tafeltje wordt
„gereserveerd", een half uur reeds vóór het
gebruikelijke moment van aanvang stam
gast zit dan met kellner te babbelen over
alles-en-nog-wat. Do „topics of the day", de
nieuwtjes uit avond- en ochtendblad, mits
gaders locpende praatjes en geruchten wor
den bebabbeld. Kellner kent stamklant natuur
lijk door-en-door. Weet op 'n haartje hoo
hy over menschen en dingen denkt. Richt
zich, als ervaren en verstandig man, daar
naar. Als stamklant uitroept dat zoo'n kerel,
die me daar den Griekscben Koni g heeft
neergeschoten, levend moest gevild, gerad
braakt of geroosterd worden, dan haast
kellner zich mot dat stronge judicium in te
stemmen mocht stamklant toevallig van
oordeel zijn, dat 't Koning Georgeos z'n
eigen schuld was „zo hadden hem ge
waarschuwd I Waarom niet geluisterd naar
goeien raad en maatregelen genomen
Kellner beweert stamklant, dat deze hem
„de woorden nit den mond neemt"ook
„in politicis" heerscht er tusschen bezoeker
en geëmployeerde steeds treffende overeen
stemming. Vindt meneer dat het overnemen
van het vermaarde amendoment-Duys door
minister Talma „een meesterlijke zet van
Rechts" was, do andoro gloeit van geest
drift. En Iaat meneer er de voorspelling op
volgen, dat „ze met al hun kunstjes en trucjes
in Juni toch den aftocht moeten blazen"
dan luistert kellner eerbiedig aandaebtig naar
deze prognos, als stond hjj voor de profetische
taal van een orakel.
„Zoudt u toch denken vraagt-io nog
'UB.
„Beslist 1 Beslist 1" roept stamklant uit,
lichtalyk-gevleid door de waarde, aan z'n
profetie gehecht
Wie zoo'n houding van kellner nu slap
of karakterloos noemt, die overdrijft m.i.
schromelijk. Het behoort nu eenmaal tot de
plichten van het zeer moeieljjke, velo aan
geboren gave en zware inspanning vergende
kellners-vak om met do gasten „om te sprin
gen". Een stugge, harkige, van geenbabbel-
tjos houdende kellner is absoluut onbruik
baar. Jaagt de mensohen naar 'n concurrent
on verdient zelf geen droog-brood Maar
nu donke men zich eens 'n collega van den
zeer-stugge, die 't zou ondernemen, met al
do verschillende soorten van café-bezoekers,
die hy zoo'n langen lieven dag te servee
ren" heeft, ernstige disputen aan t« bindeD.
Men stelle zich in nu reeds al-zwoeler
wordenden dampkring van dicht-by-Juni b.v.
een coalitie-man als kellner voor, die voort
durend slaags is met de diverse groepen van
concentratie-bezoekers die met vry-liberale
meneeren (en damesl) twist over de oprecht
heid der Tyiomannianen op 't stuk van
Staatspensioenon op 't stnk van kios-
reobtdie volhoudt, dat do Tariefwet er
wèl komt; dat minister Kolkman wel dege
lijk goed heeft gezien, toen hy voorspelde
de komende zege van Rechtsdie op*
stuift by do bewering, dat meneer Lobman
de obstructie der sooi's indertyd heeft uitge
lokt, berokkend, door zyn bazigheidof
weleen Wjjnkoopiaan als kellner, die 't
aan den stok krygt met een S.D.A.P'er
of oen kellner tegenstander van vrouwen
kiesrecht die van oordeel is dat men de
Londensche dames-brandstiohtsters stillekens
moest laten doodhongeren als ze daar plezier
in hebbenmen denke zich dan eene
Nedorlandsche mrs. of miss Pankburst in
n café, natuurlijk gewapend met bjj!,
revolver, vitriool of bommen wie duizelt
't niet by do gedachte aan hetgeen dhn zou
kunnen volgen
N?en, laten wij redelyk zyn. Wat er
alzoo vastzit aan hot riohtig en naar den
cisch vervullen, in onze dagen, van het
kelloersvak, 't wordt schromelijk onder
schat. Ik zag dit in vollen en plechtigen
ernst. De kellner-up to date moet de kunst
verstaan om gedurende zoo'n langen, afmat-
len dag, als beschaafd en voorkomend
i z'n goed-humenr en opgewektheid geen
minuut te verliezen. Hij komt in aanraking
met vriendelyke en fatsoenlijke lieden, maar
ook met vele, vele anderenMet menschen,
die door zorgen, door zemwen geplaagd
worden en daardoor lastig, kribbig, gejaagd,
ongeduldig zijn. Mot „Protzen", ploerten,
ophakkers en snoevers, die ham de vernede
ring van vyf of tien centen „over" diep
laten gevoelenhij moet op de hoogte
wezen van allo nieuwtjes, gedrukte en rond
vertelde. Steeds en onmiddellijk allerlei in
lichtingen kunnen verschaffen omtrent treinen,
straten, trams, on dnizend dingen meer. Hij,
kellner, dient ijzeren zelfbedwang te bewaren
by gevallen, waarin door wantrouwende zielen
en vrekkig-aangelegden, die zich steeds ver
beelden „er-tusscben te worden genomen",
zijn eerlijkheid wordt verdacht voor enkele
conten en hy moet nu en dan jobsgeduld
vertoonen wanneer 'n meneer, die het stadium
van dronkenschap bedenkelijk nadert of zelfs
overschreden hoeft, zich in 't door hem aan
comBumptie verschuldigde vergist of in de
onwankelbare overtuiging verkeert, reeds
botaald ta hebbenhy, kellner, moet 't
waakzaam oog houden op Bommige „dnbituse
elomenten" onder do bezoekers, gevaar
lijke klantjes, die zitton te loeren op de
gunstige gelegenheid om de plaat te poetsen
zonder de beurs te hebben geopendin
welk geval de arme geëmployeerde soms de
winst van urenlange inspanning plotseling
verliestwant de kellner is verantwoor
delijk. En hjj moet zwijgen, dulden, verduren,
gedoogen. De patroon kieBt de zjjde van
het publiek, dat feitelijk de werkgever on
„broodheer" van den keltaer isl... O, cr
is over de „psychologie van den kellner"
heel wat te schrijven
En intusschen dwaalde ik al-verder af van
myn stamklant en den ander, straks ge-
noe'md
Die 't immers samen steeds zoo best kon
den vinden.
Eon dezer dagen kwam daar eensklaps
'n soort van breukje in. Bn hier doel ik nu
op dat café tafereeltje.
Wat er gebeurde?
Iets van zeer weinig betsekenis.
Op zeker moment haalde kellner een klein
stukje papier te voorschijn. Niet veel grooter
dan een plakzegeltje. 't Vertoonde het beeld
van een mager, ziekelijk, halfnaakt knaapje.
Van een arm ventje, door t.b.c. aangetast
Nu begrypt men 't wel verder.
De vereeniging to' bestrijding der tuber
culose heeft van die prentjes verspreid. In
de café*8 en restaurants. Als iemand lekker
gesmuld hoeft en de „addition" moet op het
zilveren bordje worden aangeboden, dan zou
de „tablkellcor" moeten vragoD, of hy zoo'n
prentje op de nota mag plakken. Tien centjes
maarvoor iemand, die zjjn diner besluit
met een „poesje" van bijvoorbeeld een gul
den en een „Bismarck" van zestig cents, is
dat zeu men zeggen toch niet heel
erg De stamklant in mijn café verteert
's middags, gedurende z'n „steentje leggen"
nn, laten we zeggeD, aan sigaartjes etc.
toch zeker zes dubbies. En als hy wanboft
met de „steenen", dan komt daar nog iets
by. In het offreeren van „nog een rondje"
is by moet 'k bekennen uiterst royaal.
Maar die vraag vau kellnerof hy ook
een paar van die tiencents-prentjes wou heb
ben voor do stumpers, die door t.b.e. zyn
aangetast. Dhhr werd-ie knorrig om. Raakte
uit z'n humeur. Zeker kocht zoo'n paar
prentjesmaar trok een gezicht als 'n
oorwurm. Ging een krant zitten lezen cn
sprak verder geen woord met z'n ouden,
beleefden, hem altijd in het gevlei komenden
kellner
Dit, nu, is het tafereeltje, door mjj bedoeld.
Ik wil graag gelooven, dat niet allen zoo
kleingeestig-kribbebjjterig zijn als stamklant.
Maar... velen ongetwijfeld wel! Ik vrees
dan ook, dat de poging om, door middel van
die preDtjes, in restaurants en zoo verspreid,
pii voor de t.b.c.-bvatrydiog te oogsten,
eene „failnre" zal blijken. Op niets of wei
nig zal nitloopen.
„De menschen" zei or een „laten zich
niet dwingen, niet opdringen liefdadigheids-
betoon". En een tweede sprak„Als iemand
lekker gesmuld heeft en in genoegelyk-ver-
zadigde after dinner-stemming verkeert, dan
moet ge hem niet komen plagen mat allerlei
narigheid dat breekt de stemming dat
maakt ook wel eens knorrig, wjjl zich een
„inwendig stemmetje" doet hoorer, dat zegt:
„WM 'n veraehill Tusschen jouw leventje
van Luilekkerland en dat lydeo, die ellende
van m9cschen, voor wie men je een arm
zalig dubbeltje afsmeektGelooft U my,
rei die ander, de merscben bonden
Diet van zulke dingen. En wie er zich niet
aan stoor', dia komt toch ten slotte met da
kous op den kop naar huisl"
Mjjn zegsman had als ervaren kellner,
„de menschen" vele jaren gadegeslagen. Ba
ik geloof dat 's mans „psychologische k
kjjk"
Heel wat waard is
Opwekkend zyn de gedachten, door zulke
„tafereeltjes" en toelichtingen gedaan, zeker
niet. Een rozige, teedere Paasch-stemming
wokken ze evenmin
Maar ook hier leidt het te snel en to
generaliseerond gevolgtrekking maken tot
onbillijkheid En wie een tegengift zoekt
om do sombere zwartgalligheid te verdry ven,
die roepe zich het beeld voor oogen van de
IJmuidensobe redders 1
Allicht zal dan de ware Paasch-stemming
gver hem komen
Mr. Ahtokio.
DIT DE BELDBRSCHB SAMENLEVING.
Door P. N. v. R,
Qnder vlMChert aan board.
VIII
Stoffig, stinkorig en nauw, spinnewebbig,
poenig grof geverfd en viesig was het voorin,
waar de oude tachtigjarige zeebonk een uur
geleden in kribbigen onwil driftig tegenge-
sputterd had
.Wat! Mot 'k diikr zitte? Zóó te
kyk? Gekkenwerk!"
Maar toen was er gelamenteerd door een
wyden kriDg van kinderen terwille van de
ijdelheid en een storm vaa ernstige veront
waardiging was onder hen losgebroken.
«Nee, vader, dat moet nou de menschen
willen u graag zien op een dag als van-
laag moet u doen zooals het hoort".
.Dan op een gowone bank, niet in die
malle bombarie. Ben ik daarvoor tod ond
geworden, om strakkies as 'n wild beest te
worden aangegaapt? 't Is verschrikkelijk.
As 'k het vooruit gewete had, was 'k stilletjes
in mien bed gebleve".
.Zoo'n mooi versierde leuningstoel door
bloemist gedaan hoe kan iomand zoo
dwars zjjn 1" hadden ze geroepen.
Toen, er uiet meer togen op kunnende,
had hij zich dan maar overgegeven.
En daarom zat hjj, terwjjl do buren van
de vlsot hem de hand kwamen drukken, in
den grooten gelegenheidsstoel, zjjn bleek
schrompel-kopje kleintjes ingenepen tusschen
het overdadig uitpiekende eparregrocn. Die
diDgen prikten hem soms hinderend in don
hals, zoodat hjj du eens kwaad aan oen
uitstekend twjjgje trok en dan weer dood
ongelukkig en treurig beschaamd voor zich
uit staarde. Onthutst en benauwd keek deze
hoofdpersoon naar zjjn omstanders, die hem
aansohouwden als een vreomd exemplaar in
de diergaarde. Met verbaasd welwillende
belangstelling deed men hem allerloi vragon
in expres daartoe opgezette vriendelijke, vlei
ende stemming. Aanvankelijk hoorde de oudo
bitter weinig. Al dat stemgeroes, bet ge
schuifel langs hem scheen soozig voorbjj zjjn
ooren te gaan. Verbjjsterd strak gluurde bjj
naar al die menschen en 't was alsof een
onuitsprekelijke walg en afkeer van dezen
heelen toestand in hem opkroop. Hjj, die
zich bc-paald hulpeloos overgeleverd voelde,
werd door de gansche deputatie gefeliciteerd.
Iemand hakkelde paarsrood een verwarde
toespraak, waar geeD sterveling iets van be
greep en die daarmee eindigde d >t het plots
daverde van boerah-en-lang-zal-ie-leven-ge-
schreeuw. Daarna trad oen, dm zich wat
achteraf had gehouden, door het deurtje naar
>n, met beide handen een fraaie tabaks
pot, een mahoniehout tonnetje gevuld met
geurige baai, behoedzaam torsend. Een.ge
weldige opschudding ontstond. Men gild. .n
gierdn het uit. EeDige lompe Ijjven, die on-
mog.l(jk meer in het vertrekje konder, dron
gen in het trapgat op, blikten nieuwsgierig
naar het onde mannetje, dat zoowaar in een
hartstochtelijk, lnidruchtig snikken nitbarstte,
waardoor zjjn gansche liobaam, van z'n rood
baaien halsboordje met gouden knoopjes tot
z'n zwarte konsebeenen, in hevige ontroering
schokte on zjjn klein bolhoedje in zot e»
dwaas gewippel van rechts naar links, van
voren naar achteren wonderljjke toeren begon
te verrichten op z'n ronden kop. Met de
mouwen van zjjn buis veegde hjj de tranen
af, dio in sohoonen overvloed uit zyn ge
zwollen oogjes stroomden en stamelde een
koer of wat mot ontroerde stem
»'k Kan d'r niks an doen 't is van
bljjdscbap 't is van geluk laat
maar d'r is uitachreeuwe".
Dod, met een plotselinge beweging, boog
bjj zich voorover, breidde wjjd zjjn forsohe
armen open en drukte een paar lievelingen
van kleinkinderen wild en stevig aan zyn
borst, dat z'n stool er door schudde en trilde
of de storm er tegen stootte.
De oude man snikte en huilde nu niet
meer, maar b.go» met z'n klare blauwe
oogen, kleiogeknepen en diep onder 't voor
hoofd gegroefd, vriendelijk te speuren en bjj
mengde zioh in de gesprekken van de uit-
gelutenen, schertste en lachte als iets
vanzolf er zoo bjj hoorde. Tot eindeljjk
ouoje met kalenden schedel en grjjzenden
stoppelbaard de aanwezigen uitnoodigde te
zamen een passend psalmvers te zingen. Hjj
hief do eerste woorden aan en opzienbarend
bard volgde ieder op eigen toonhoogte:
Loof, loot den Heer, mijn ziel, met alle krachten;
\erhef zjjn naam, zoo groot, zoo heilig te achten.
Och of nu al wat in mij is Hem pre«s!
Loof, loof, mijn ziel, den Ho rder der gebeden
Vergeet nooit één van zijn weldadigheden,
Vergeet ze niett is God, die ze u bewees.
Toen word door denzelfden voorganger ge
beden, een dankzegging aan den HeeroGod:
„Zoovelen onzer zjjn in de afgeloopon jaren
door den dood weggenomen, zoovelon aan
hun ziekbed gekluisterd, zoovelen zjjn op
zee geslagen door tegenspoed en rampen van
allerlei aard, on wjj, wjj allo geDade ver
beurd hebbeDdo zondaren, raogon door 's
Hoeren goedertierendbeid hier spdm komen,
om een onden kameraad op zjjn jaardag du
hand te drukken
Je kon wel een speld hooren vallen, zoo
stil als het was. Van de Buitenhaven klonk
een machtige jubel door, een dreunende,
veivaarljjke, groofsch en verheven militaire
marech van de marine-Btafmusiek, dio ern
wandeling door onze wjjketi bad gedaan en
nu terugkeerde met een eindeloozen stoet van
matrozen en mariniers en een golvende
menigte particuliere menschop, waaronder
jolige jongens on meisje*, die dansten en
sprongen als zotton op de opwekkende maten,
zich do kelen heesch zongen en sohreeuwden
van bandelooze lente, zorgeloos en zobder
gedachten, arm in arm, ljjt tegen Ijjf, zwie
rend in breode brooderljjke rjjen.
Na hot gewichtig „amen" werd koffie ge
schonken, vette bollen gepresenteerd en 't
mansvolk kreeg een sigaar.
„Benne het fjjno?" vroeg een zittende
kerel, met de witgeraDdc oogen in het
donkere gezicht schuw opziend tot een
makker, die moeizaam stond te dampen en
te blazen.
„Non, of! 'tls dessert van Havanna."
„Hoe weet jjj dat
„Kjjk maar op 't kissie."
„Dessert van
„Ja, ja, dat wil zeggen afval," verklaarde
de ander spottend.
Nu maakte de schipper, vader van den
jubilaris, zich njjdig. Wat daoht die vent
wel? Voor wie aanzag hjj hem
„Wat zegde, Jonas? Afval? afval?!
Wjj vandaag afval geven aan do menschen
Afval I Zeg eens, maat, as je me nou voor
schandaal wil zetten
Thans dreigde de schoone vrede gestoord
te worden, maar de jonge visscher, dezelfde
di«n W6>ls boltenbakker hadden gadogeslagon,
haalde uit een kastje in de bank zjjn
harmonica te voorschjjn en de tonen van dit
simpulo instrument werkten bjjtjjds aanstekend.
Hjj moduleerde eerst zachtjes, speeldo toen
van allerlei geliefde straatdeuntjes en in een
oogenblik ging 't er lustig op les.
Pittig gestemd zongen een paar oude mannen
als in den goeden jongen tyd:
Moedere, doe-d-open
Zoude mjj nie slaon?
G'hêt 'et in u jonkheid
Uuk zeu gedson
Door 't durend samenzjjn verbroederd,
hielden deze ongedwongen tooneeltjei aan tot
de meesto vrienden en kennissen woor naar
hun schnit gingen. Toen bleef de familie
zelve nog lange, maar gezellige uren in de
roef bjjeen. Een zware, vette Urker vrouw
maakte chocolade en de dochtors sneden
fjjne, dikgeboterde, goudgele eierkoek-boter
hammen. En nadat veel van deze smakelijke
sootigheid was genuttigd, ging mes zoetjes-
behageiyk bjj aojjsmelk-geslurp en havana-
gezuig luisteren naar den harmonicaspeler in
hnn midden, mit wiens blauwe truikraug een
glimmonde rood aangegloeide kop stak, en
naar nog zoo'n bloodroode bullekop, kaal on
glanzend, die in de zoele stemming van in
timiteit komische voordrachten deed op een
wjjze van jeugd spontaniteit, dat allen soms
paf zaten hoe zóóréél dols kon stroomen uit
eeu kleine, strakke mondspleot tusschen git
zwarte bakkebaardjes. En aan de jolige
rumoerigheid kwam eerst oen einde, toen het
oude mannetje van tachtig met onzekere
schuivelpasjes naar een houten krib liep on
met zjjn klankloos, dun stemmetje „allemaal
goeiennacht" riep.
't Werd ook hoog tjjd. Ia de omgeviog
buiten doken talrjjke masten weg in do
donkerheid. Duizenden sterren zagen neer.
En het manneken in de maan keek toe met
zjjn vriendeljjksten lach.
(Wordt vervolgd.)
Uit een ambulance verslag:
„Een buitengewone verbetering was de
aankomst van 14 bedden, waarop even
zoovelo beenbreuken, zeowel djj- als onder-
besnfracturen plaats vinden".
FEUILLETOH.
6)
Toen ik het huis verliet, bemerkte ik,
dat het weer veranderd was. Zware wolken
hadden zich aan 't luchtruim verzameld.
Het was zoo donker dat ik stilstond en uit
mjjn zak de lantaren haalde, waarvan Johan's
voorzorg mij had voorzien. Na eenige ver-
geefsche pogingen slaagde ik erin ze aan te
steken. Daarna snelde ik den weg op, mjj
haastende het tijdverzuim in te halen. Ik
moes» recht togen den wind in.
Plotseling voelde ik de verblindende sneeuw
mij in 't gelaat jagen. De wind huilde vreese-
lijk door de uaakte struiken aan weerszijden
van den weg. De sneeuwvlokken vlogen als
dol in het rond. Nimmer had ik zulk een
woedenden sneeuwstorm gezien, noch een
die zoo spoedig en fel opstak. En evennis
ik, was Anna aan zijn volle woede bloot
gesteld. Zjj kon den weg verliezen en den
heolen nacht ronddolen op de hei. Deze
vrees deed mjj mijn schreden versnellen. Ik
worstelde voorwaarts door den dollen storm.
Elke gedachte aan wraak had op dit oogen
blik mjjn hart verlatenik wenschte nu enkel
Anna te vinden en haar veilig onder mijn
dak te brengen.
Zij kan toch niet veel verder gegaan zijn,
zei ik, mjj met inspanning vooruitwerkende.
Ik keek scherp voor mij uit. Ver kon ik niet
zieu, want dwarrelende sneeuw maakte
alles tot op geringen afstand onzichtbaar.
Ik spitste de ooren om elk geluid, al was
bet ook de zwakste kreet te vernemen.
Mjjn lantaren vast in de hand klemmende,
verlichte ik beurtelings beide zijden van den
O, waarom was zij niet gekomen Zjj had
het beloofd. Waar was Tellings? Naar mjjn
berekening moest ik hem reeds hebben ont-
moet. Was hij misschien niet gekomen? Had
het weer hem afgeschrikt en hem te Bussum
doen blijven? Bij de gedachte aan de moge
lijkheid hiervan werd ik woedend. De ge
voelens van wraak keerden terug in mijn
hart. Indien ik slechts wist, waar Anna was,
zon niets me meer hebben verheugd dan een
ontmoeting met hem op dozen eenzamen weg
en te midden van dezen dollen sneeuwstorm.
Wist ik maar of Anna veilig wasIk
vond nog geen spoor van haar. Mjj overviel
zekere besluiteloosheid. Zoo het eens waar
was, dat ik haar voorbjj gegaan was? Zij
zon dan zeker nu al bij mijn huis zjjn, ver
wonderd waar ik gebleven was.
Zou ik verder gaan of terugkeeren? Maar
hoe zou ik te moede zjjn, als ik bjj mjjn
thuiskomst bemerkte, dat zjj er niet was.
Besluiteloos bleef ik midden op den weg staan.
Ik sloeg mijn handen samen, om den
bloedsomloop te bevorderen. Ik had bjj het
haastig verlaten mijner woning geen voor
zorgsmaatregelen genomen om zulk een sneeuw
storm te trotseeren. Mjjn handen en voeten
waren bijna bevroren cn mijn gezicht snerpte
van pijn, ondanks de haast waarmee ik liep.
Hemel, help mjj om te besluiten, of ik zal
voortgaan of terugkeeren.
Bijna op hetzelfde oogenblik vernam ik
dicht bjj mjj een wilden schaterlach, die mij
het bloed in do aderen deed stollen. Plotseling
rees uit de dwarrelende sneeuwjacht een
groote, grijze gestalte op. die mjj haastig
voorbijsnelde. Zoodra ze mij voorbijvloog,
wist ik, dat het Anna was. Zij verdween
zoo vlug, dat ik haar, na de seconde, dat de
schrik mjj beving, niet meer kon zien. Zoo
snel ik kon ijlde ik haar na, steeds roepende
„Anna! Anna!" Spoedig had ik haar inge
liaald. De nacht was zoo donker, (lat ik haar
bijna aanraakte vóór ik haar schimachtige
gestalte zag. Ik deed haar stilstaan door mjjn
armen om haar heen te slaan. Zjj worstelde
hevig tegen. Mjj tot haar oor buigende, zeidc ik:
Ik ben het, Willem, Anna.
Bij hot hooren mijner stem staakte zjj de
worsteling.
Ik ben bljj, dat ik jc gevonden heb!
Den hemel zjj dank hiervoor! zeide ik. Laat
ons teruggaan, zoo spoedig mogelijk.
Terug? Neen! Ga voort, voort, riep
zij uit. Nog een wijl langs den weg door
den sneeuwstorm voort, tot je het loon
der zonde ziet.
De woorden vlogen haar uit den mond.
Door de duisternis heen zag ik, dat haar
gelaat witter was dan sneeuw. Hare groote,
donkere oogen, vol nameloos leed, blikten
mjj op vreemde wijze aan.
Wees kalm, Anna, sprak ik eu trachtte
hare hand in de mjjne te nemen. Toen ik
poogde ook haar rechterhand meester te
worden, viel cr iets uit; het gaf, toen het op
den grond viel, een klank als van metaal.
Ik bukte mjj om het voorwerp op te rapen.
Terwjjl ik dit deed, rukte zjj zich met een
wilden kreet los. Als krankzinnig de woorden
„Het loon der zonde!" herhalende, ontvluchtte
zij mij en vordween in de duisternis.
Terwjjl ik haar aohternasnelde, sidderde
ik, want ik gevoelde nu eerst, wat zjj had
laten vallen. Het was een klein pistool. Al
hoewel de aanraking van het metaal koud
moet geweest zijn scheen het mij te branden
als een kool vuur. Onder het loopen wierp
ik liet ver, ver van mjj. Hoe kwam dal dezen
avond in Anna's hand
Ik liep als dol voort. Lang duurde dit
echter niet. Ik stiet mot den voet tegen een
steen en viel op den grond. Ik kon bijna
geen adem halen, zoo hard had ik geloopen.
Het duurde eenige oogenblikkon alvorens ik
voldoende bekomen was om op te staan.
Anna moest met haar krankzinnigen spoed
een grooten voorsprong op mij verkregen
hebben, er was geen mogelijkheid meerbaar
in te halen.
Ik voelde de aanraking van het pistool
nog in mjjn hand. Nog klonken mij Anna's
woorden in het oor. „Ga voort, nog een wijl
langs den weg", liad zij geroepen.
Wat was cr gebeurd Ik wilde op mijn
schreden terugkeeren en zien. Ik moest het
weten. Anna, slechts een zwakke vrouw,
vluchtende door den kouden, donkeren nacht!
Als de verschrikkelijke vrees, die zich aan
rajj opdrong, tot rust was gebracht, kon ik
haar weer volgen. Ik moest tot eiken prijs
weten, wat er gebeurd was. Mijn lantaren
op het midden en de beide zijden van den
weg latende schijnen, ging ik voort. Ik ging
do plaats, waar ik meende Anna te hebben
ontmoet, eeu eindweegs voorbjj. Plotseling
bleef ik met een kreet van ontzetting stil
staan. Midden op den weg, vlak voor mjjr
voeten, lag, verlicht door bet schijnsel mijner
lantaren, een witte massa. Toen inijn oog
hierop viel, vrist ik maar al te goed de be-
teekenis van Anna's wilden uitroep: „Het
loon der zonde!" Ik wist, vóór ik bij h<
neerkuielde en na zjjn jas le hebben
ontknoopt hem (le hand op de borst legde,
dat hjj dood was. Ik behoefde dè lantaren
niet naar zjjn gelaat te koeren, om te weten
wie die man was.
Met zjjn leven had Tlieodoor Tellings zjjn
zonde geboet. Het vereischte weinig moeite
de oorzaak van zjjn dood op te geveneen
kogel was hem recht door het hart gegaan.
Naar het scheen, was het schot op korte»
afstand gelost. Hij moest gevallen zjjn zonder
een enkelen kreet te slaken. De spottende
glimlach lag nog op zijn gelaat. Het eene
oogenblik stond hij vol leven, haar bespot
tonde die hem vertrouwd had cn door hem
bedrogen was, en het volgende oogenblik,
nog vóór hjj den zin dien hij uiten wilde,
kon voltooien, lag lijj levenloos aan hare
voeton, en begonnen de sneeuwvlokken zjjn
lijkwade to weven.
Snel cn plotseling had de dbod hem aan
gegrepen, zonder hom een oogenblik van
berouw le laten. Hij had dus geboet' O,
zoete wraak! Maar waarom moest die wraak
van Anna komen? Zjj een inoordenaarstor
Dat was te vreeseljjk; dal moest 'n droom
zjjn! Mjjn wraakplannen verlieten mij; zjj
maakten plaats voor diep medeljjden met den
man, die in de kracht des levens gevallen
was. Bij zijn leven kon ik verlangen naar
het oogenblik, dat wjj tegenover elkaar zouden
staan en elkander koelbloedig zouden ver
moorden; nu hjj dood was haatte ik hem
niet meer. De dood is een heilig iets.
Tellings gevallen door Anna's hand; het
kon en zou niet waar zjjn. En toch! Ik
herinnerde rajj den hartstocht, die klonk in
harewoorden: „Willem, haattejeooitieroand?"
Toen mij te binnen schoot, hoe ik het pistool,
dat zjj had laten vallen, had weggeworpen,
uitte ik een kreét van angstdat wa» het
apen geweest, waarmede zij de verschrik
kelijke daad had gepleegd.
Door Anna gedood! Gedood, niet in een
plotselinge uitbarsting van onbedwingbarcri
hartstocht, maar volgens een vast beraamd
plan. Zjj moest gewapeud zijn uitgegaan om
hem te ontmoeten; zij had liern vlak door
het hart geschoten en hem toen zien vallen.
De vrcoselijke daad, die zij bedreven had.
moest haar toen, in al haar omvang, bewust
geworden zijn. Geen wonder, dat zij als
krankzinnig die plaats ontvluchtteArm,
igclukkig schepsel!
Half krankzinnig "van angst richtte ik mij
uit mjjn knielende houding op en stond een
poos nis versteend bij het lijk. Eerst thans
besefte ik, hoe innig ik do vrouw, die dat
geduan had, liefhad. Mijn liefde verhief zich
verre boven smart en vrees. Ik moest haar,
die ik liefhad, tot eiken prijs redden, uit do
handen van het gerecht.
Het was de eerbied, verschuldigd aan een
doode, die mij aanzette liet lijk op te nemen
en aan den kant van den weg te leggen.
Natuurlijk zou hij morgen gevonden worden.
De ontzettende tjjding zou door 't geheelu
land gaan. Anna zou morgeno, hemel,
nooit! nooit!
Eerbiedig legde ik het stoffelijk overschot
van Theodoor Tellings bezijden den een
zamen weg. Ik trachtte zjjn glazige oogen
te sluiten en bedekte zjjn gelaat met een
zakdoek.
Ik keerde terug met eeu hart vol angst
en vrees, om de arme, ongelukkige vrouw
te zoeken. Waar zou ik haar vindon? Ang
stig snelde ik voort. Ik was geheel alleen
op den weg. Wie zou nu cok buiten zijn?
(Wordt vervolgd).