ieiue
HEEREN BAA
BLANKE BAAI
EEN OUDEJAARSAVONDVERTELLING.
18e Jaargang-
Vrijdag 30 December 1927.
No. 99
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
WIERINGEN EN OMSTREKEN
Tabaksfabriek
De Wakende Leeuw
J. R. KEUSS
Laat 125 ALKMAAR.
WIERINGER COURANT*
UITGEVER
CORN. J. BOSKER, WIERINGEN
VERSCHIJNT ELK EN
DINSDAG en VRIJDAG.
ABONNEMENTSPRIJS
per 3 maanden 1.
ADVERTENTIëN:
Van 15 regels 0.50.
Iedere regel meer 0.10.
BUREAU:
Hippolytushoei Wlerlngen.
Telefoon Intercomm. No. 19.
30, 70, 100, 120, 140, 150, 160, 180.200.225,250
350, 400, 450, en 500 cent per pond.
EINDIGENDE MET HET EINDE
Een geschiedenis van oud en nieuw.
Het vadertje was altijd heel eenvoudig geble
ven. Omdat hij te zwak was geweest voor 't boe
renwerk, was hij niet als zijn vader, zijn grootva
der, zijn overgrootvader, zijn geheel voorgeslacht
voor zoover dat bekend was, boerenarbeider ge
worden ,maar hij had een ambacht geleerd. IIij
was schoenlapper geworden. En toen hij wou
gaan trouwen, had zijn meisje, die de dochter
was van een verarmde boer, eens eigenaar van
twee hofsteden en een stal met veertig koeien en
die, al nam ze nu het schoenlappertje ook, toch
haar hart hoog droeg en de weelde van haar
jeugd weer hoopte te heroveren, hem als voor
waarde gesteld, dat zij naar de stad zouden gaan,
Zoo dan had hij het gedurfd, in de groote, groo-
te stad, een onderhuisje te huren en op eigen ge
legenheid zich als mr. schoenmaker te vestigen
En 't was gelukt. Niet zoozeer door hem. Hij zou
naar zijn aard, nederig in den Heere, schoenen
zijn blijven lappen en gelukkig zijn gebleven.
Nele had de welvaart gebracht. Ze was van een
echt-Hollandsche zindelijkheid. Ze wist het niet
van zichzelve, dat zij die wondere eigenschap
van de Hollandsche boerin bezat, die veel meer,
dan wel erkend wordt, een der oorzaken is van
de welvaart van het Nederlandsche volk. de zin
delijkheid om de zindelijkheid. Het onderhuisie
waar ook vroeger een schoenlapper gewerkt had.
was verwaarloosd en vervuild. Nele maakte het
den dag vóór haar huweljjk zelve schoon. Fr
werd geen water en geen zeep gespaard.
Ook geen boender. En 't allerminst arbeid. Het
blonk, toen ze er den dag van 't huwelijk intrek
ken. Nele kocht verf en kwasten en Wiebe mees»
het opschilderen van buiten en van binnen. Er
was een ruit met een barst.
Die kan niog best mee, Nele.
Weg er mee, Wiebe. Het moet er degelijk
uitzien
En die eerste jaren van het huwelijk bad Nele
er voor-bezorgd, dat het lappers-onderhuisje
bleef Ainken. Eiken morgen om zes uur, eert
half uiff-^fcor Wiebe begon te werken, deed zij
't werkplaatsje. Er bleef geen houten pennetje
op den grond liggen, geen stukje oud leer, geen
vezel afsnijdsel. Wiebe wou sparen voor een cr
gel, om den Heere welgevallig te ziin.
Eerst een machine, Wiebe 1
Wiebe wilde het geld vooruit sparen. Hij kon
er niet toe komen, iets te kotopen, vóór hij het
geld er voor bijeen had. Maar Nele kocht de ma
chine op afbetaling.
Maar dan wordt ze duurder, Nele De koop
man moet rente trekken van zijn geld, dat uit
staat.
Als jij een jaar eerder met de machine kan
werken, haal je in één maand de rente er uit.
En als het eens mis gaat
Dan neemt de man zijn machine terug. Hij
weet wel dat, wie op afbetaling koopt, dat niet
uit weelde doet.
Zoo waren dan deze twee vereenigd, de ijveri
ge, nederige werkman, die arbeidde, omdat ar
beid den Heere welgevallig is, de man uit het
geslacht der boerenarbeiders. En de dochter van
den eigengeërfden boer, van den ondernemer,
die het product van .de arbeiders door zijn inzicht
en zijn geestesarbeid aan de voordeeligste markt
hielp. En zoo was, door de samenwerking van
arbeid en doorzicht de welvaart ontstaan en zoo
waren de zes kinderen, drie meisjes, drie jongens,
voorwaarts gekomen, ieder harer en hunner, als
iof het een mathematisch vraagstuk gold, per-
cies volgens de wijze, waarop de eigenschappen
der voorouders, zich in het individu haddon ge
uit.
Udde, de oudste jongen, had vaders aard. Hij
was een goed werkman en had het ver kunnen
brengen, maar hij had idéés fixes. Zoo wilde hij
geen balschoentjes maken, om „den duivel niet.
bij zijn verzoekingen bij te staan." Rina, die
volgde, „kon maken, wat haar oogen zagen."
.Maar zij had er het geduld niet toe. Daarom had
den ze veel verdriet van haar gehad, dat ze
trouwde met een koopman, die „vliegende win
kels" door het geheele land en in België hield
Het avontuurlijke en afwisselende van dien han
del bevredigde haar, en haar man was dolgeluk
kig met haar. In beiden leefde, zonder dat zij het
wisten, het nomaden-instinct.
Van alle kinderen was Arend, het jongste kind
het „fiortuinlijkst" geweest, zoo als men dacht.
Het fortuinlijke kent échter geen toeval. Arend
had de arbeidzaamheid en het besel van de ge
ringe wezenlijke waarde van de stof van vader en
hij had het doorzicht, den drang naar orde. net
heid, zindelijkheid van moeder. ïn hem was het
geslacht der heerschers en het geslacht der die
naars tot een nieuwe eerineia gekomen. Hij was
een kind van den komenden tijd. Daar hij de
jongste was, werden aan hem niet de fouten der
andere kinderen in de opvoeding begaan, vond
hij den steun der ouderen, mocht studeeren naar
hartelust, omdat de financieele positie der ou
ders het nu toeliet. Zoo was Arend dan nu het
hoofd van de groote internationale exportfirma,
bewoonde een huis als een paleis, behoiorde tot
de grooten van de stad. Zoolang hij jong was ge
weest, had hij altijd meer van moeder gehou
den, meer tot moeder opgezien. Want zij begreep
hem, toen hij studeerde, toon bij zijn titel haalde
toen hij ziin firma stichtte, toen hij zijn groote rei
zen naar het buitenland ondernam, om nieuwe
afzetgebieden te vinden. Vader sprak dnn van
„groote waagslagen" en schudde hof hoofd. Toen
moeder hem eens meegetroond had naar een
nieuw, groot schip, dat door mr. Arend van den
FEUILLETON.
O—O
No. ii.
Ee nige mannen namen het stoffelijk overschot
van den ingenieur op en droegen het naar het ge
bouw, dat door de richting van den wind aan de
verzengende vlammen ontsnapt was.
De politiecommissaris ging voort, terwijl hij
zich tot Ricoux wendde
Een woord vooraf. Mr. Labroue was niet ge
huwd, nietwaar
Hij was weduwnaar en vader van een kind
Hoe verklaart gij dan zijn aanwezigheid hier
dezen nacht
De baas had vele werken die een voortdu
rende waakzaamheid van hem vereischtcn. Zon
der twijfel heeft hij gezien, dat de ziekte van zijn
zoon geen gevaar opleverde en zal hij terugge
keerd zijn.
Gij kent het adres van de zuster van mr.
Labroue
Ja, mijnheer.
Wilt gij u er mee belasten haar het ongeluk
te melden dat gebeurd is
Zeker.
HOOFDSTUK X1ÏT.
De hulp was te laat gekomen, gelijk wij gezegd
hebben, omdat de fabriek zoo afgezonderd stond:
er was niets meer.te redden. De menigte die nog
voor de verbrandde fabriek stond, besprak de
verdwijning van Jeanne. Alle stemmen verhieven
zich 'om haar te beschuldigen. Niemand twijfelde
of zij was schuldig. Het onweder was opgehouden-
de donder rommelde niet. meer de wind loeide
nog met hevighedd en dreef de laatste wolken
wegeen grijsachtige tint, die in het Oosten te
gen de duisternis afstak, kondigde aan, dat de
dageraad weldra zou aanbreken.
Jeanne, versuft en ontsteld, was, met haar zoon
fn de armen, weggevluchtzij liep, of beter, zij
Dijkakker, hun grooten zoon, voor een aanzien
lijk deel van lading was voorzien, stond vader
maar te kijken. Hij was_ geprest, lom een eind
mee te varen, moest met de familie blijven toe
zien naar het wegstoomen zeewaarts. Thuis toen
hij, uit liefhebberij en om wat handen te hebben,
de schoenen verstelde vap. zijii kleinkinderen,
zei hij slechts één wioord, toen moeder een woord
van lof trachtte te verkrijgen.
Arend heeft het toch maar ver gebracht,
zoo'n zeekasteel te bevrachten
Even de hamer laten rusten. Rustig en over
tuigd opkijken.
Werken van de kinderen Belials.
En zij wist, dat dit zijn eenige gadachte was
geweest, gedurende het uitstapje en was er van
overtuigd, dat haar groote Arend het gewéten
had ook, dat dit vaders inzicht \Yas over zijn
„waagslag."
Toen moeder gestorven was en vader alleen
was gebleven, Arend een dagje ouder werd, hi.i
liep nu naar de vijftig, begon hij zijn vader te
begrijpen, begon van hem te houden. Het was
hem, den grooten koopman, lief in zijn vader
geworden, die levenslang, nu tot zijn tachtigste
jaar, volgehouden afkeer van de materie. Hij,
Arend, verachte de materie niet. Hij wist, hoe
ontzettend het voor een volk is, als het arm
blijft. Vroeger had hij wel eens aan zichzelf ge
twijfeld. Tot hij na den oorlog in Duitschland
had leeren inzien, dat welvaart bodem is ook van
geestelijke ontwikkeling. En toch, er zat zoo iets
eerbiedwaardigs in, dat principe van vader,
neen principe was het niet, het was een uiting
|van zijn wezen, van zijn ziel, vader kon eenvou
dig niet anders, dat de mcnsch had te arbeiden
uit liefde tot den arbeid iof zooals vader zei, om
het gebod te vervullen, „zes dagen zult gij ar
beiden." „En den zevenden zult gij rusten."
Die zevende hangt er maar aan, jongen. Die
is een gunst. Maar de zes eersfe dat is de plicht
Gods.
Arend werd rijper. Hioe lang duurde het, voor
een mensch volwassen werd. Al bijna vijftig
En nunu liep hij, de groote koopman met
de academische vorming, school bij "het tachtig
jarige vadertje. Als hij nu een nieuwe onderne
ming op touw ging zetten, zou men het geloo-
ven, werd eerst het inzicht van het ex-schoen-
lappertje gevraagd. Niet „ex". Hij was het nog.
Dit zijn de schoentjes voor kleine Wiebe
Ja, vader.
Kijk eens naai' de zolen.
Ja vader, mooi gepend.
Nee, jongen, dót is het niet. Door Gods goed
heid in mijn negentigste jaar, zonder bril gepend
Vader, het is vandaag Oudejaarsavond,
komt u bij ons 't oude jn 't nieuwe vieren
Moet het
Wij hebben familip-desr. Al de kinderen en
de kleinkinderen bij elkaar. Er is een groot sou
per en
Wordt er gedanst
Dat zullen wij niet kunnen tegengaan met
al die moderne jonge menschen.
Wat voor muziek
De vleugel en Rein brengt zijn viool mede.
Even stilte.
Waarom moet ik daar dan bii zijn
Omdat ik je zoo liefheb.vader.
Heb je, jongen
Vader, laat een grooten kerel geen water
landers in zijn oogen krijgen.
De Schrift kent geen waterlanders. De
Schrift kent tranen. Je moet niet je gevoel naar
buiten hangen als waschgoed uit het raam over
de droogstokken
Nee, vader.
Je zegt, dat je mij liefhebt.waarom laat
je me dan niet thuis
Wij houden allemaal zoo van u.
Jelui houdt van jelui zelf.. Laat mij hier.
Stine bakt een oliebol en ik zal dotor Gods wil en
goedheid een hoofdstuk uit de Schrift lezen, le
zen zonder bril eindigende met het einde in de
stilheid der overgave
Hij wist het. Met vader was niet te redeneeren.
Zijn weg ging recht, als de ploegvoren, die zijn
geslacht, eeuwen achtereen door de akkers had
den getrokken.
De groote koopman treuzelde nog wat, nam
zijn hoed, wilde weggaan, wachtte op het vader
tje, dat het paar gezoolde schoentjes voor zijn
petekind in een gespaard stuk papier wikkelde.
Vader
Ja, jongen
U bent nu in de negentig en elk jaar van n
telt....
De blik uit de blauwe oogen ging opwaarts
naar den grooten, den langen zoon, met een
zweem van bestraffing.
Nee vader, ik weet wel, uw woiord is uw
woord.maar mag ik dan dit jaar bij u komen
en met u.met u. .de oliekoek van Stine.
Je zegt
Mag ik met Stine luisteren, als u uit do
Schrift leest., eindigende met het einde..
De blauwe bril was opeens verteederd. Er deed
iemand moeite, om het waschgoed niét over do
droogstokken te hangenToen, opeens rustig
en beheerscht
Jij mag komen én.én. .kleine Wiebe.Dat
zal dan zijn eindigende met het einde en begin
nende met het beginEn om tien uur kan je
naar je huis gaan, het kind mag niet langer op
blijven. en je vader kent ook zijn tijd, jongen.
snelde over de velden, die door den roodon weer
schijn van den brand verlicht werden in haar
verwarden geest had zij maar één enkele gedach
te zoo snel mogelijk van de fabriek wegvluch
ten. Ongeveer een uur liep zij aldus, recht voor
zich uit, voort, zonder te weten waarheen zi.i
ging over wegen en paden, door hagen en af
sluitingen. Ten laatste, uitgeput, hijgend, op
haar beenen wankelend, liet zij zich op den gras
rand eener sloot neervallen. Toen eerst wierp zij
een vluchtigen blik achter zich en zag niets
meer aan den gezichteinder dan een rooden gloed
die den hemel als met den weerschijn van het
Noorderlicht verlichtte.
Georges, dien zij op haar knieën hield en te
gen haar borst drukte, maakte een beweging. Je
anne sidderde en bedekte zijn gelaat met kussen
terwijl zij stamelde
Georges, mijn lief kind, mijn lieveling.
Hij opende de c*ogen.
Moeder, ik heb het koud, zeide het kind.
wiens kleeren doornat waren van den regen.
Gij hebt het koud, mijn lieveling ach, wij
zullen even loopen om te verwarmen.
En zij zette den kleinen Georges op den grond
neer en stond zelf op een lange weg, die als een
witte band in het duistere veld scheen, strekte
zich voor haar uit.
Waarheen gaan vroeg de arme moeder zich
met wanhoop af. Wat doen Ik ben gevlucht-
Waaróm ïk heb angst gehad. Waarom Kon
men mij met schijn van waarheid beschuldigen
Zou men mij waarlijk niet geloofd hebben
Een huivering liep haar over het lirhaam. Zij
herinnerde zich de woorden van Jacques. De
schelm had tot haar gezegd
Ik heb mijn maatregelen genomen, opdat
alles u beschuldige
Ja, morde zij, hij had gelijk, men zal mij be
schuldigen. Men zal de ledige petroleumflesschen
vinden. Men zal zich de onvoorzichtige) woerden
herinneren, die ik heb uitgesproken en waardoor
ik mr. Labroue scheen te bedreigen. Die woorden
zijn mijn veroordeeling. Ik ben verloren Ik moe4
nog verder vluchten.
En zij wilde Georges medesleepen.
Mijn paard, riep het kind, dat zijn speelgoed
op den grond gezet had.
Jeanne nam het op en begaf zich weer op weg.
KAUWGOM EN ROOKEN.
Men schrijft aan het D. v. R.
Er zijn nog altijd menSchen die meenen dat
0w«tahak pn kauwgom niet samen
kan gaan. Tot hen die zoo ueimen, ucuuureii
wel tabaksverbruikers als tabaksverkoopers.
Toch hebben beiden ongelijk.
De rooker meent dat de smaken van peper
munt en tabak niet goed bij elkaar passen. Hier
in zou hij volkomen gelijk hebben als hij tegelij
kertijd rookte en gom kauwde het spreekt van
zelf dat dit niet smakelijk kan zijn. Men moet de
zaak echter van een anderen "kant bekijken.
De geregelde rooker weet heel goed dat ziin
tweede sigaar, of sigaret, of pijp, die hij na de
eerste opsteekt, hem lang niet zoo goed smaakt
als die eerste. Hij weet ook dat het hem beter be
komt wanneer hij een half uurtje wacht alvorens
de tweede op te steken. De hartstochtelijke roo
ker zal bemerken dat hij bij gebruik van kauw
gom die tusschenpoozen veel korter kan maken,
zonder dat een tweede sigaar hem minder goed
smaakt. En dat hij op die manier meer kan roo-
haar zoon bij de hand houdende.
Waar gaan wij naar toe, moederlief vroeg
het knaapje.
Ik weet het niet, mijn beste.
Hoe Gij weet het niet
Neen. Op Gods wil af
Dus is het de goede God Die ons leidt
Ja.
Laat ons dan voortgaan.
Het kind stapte voort en de moeder herhaalde
nog altijd
Waar naar toe Wat zal er van ons wor
den
En dikke tranen biggelden over haar wangen.
Langzamerhand brak de dag aan. De zon ging
glanzend en blijde aan den gezichtseinder op.
alsof zij de aarde wilde troosten over den storm-
achtigen nacht. De weg was nog altijd eenzaam.
Jeanne staarde met haar betraande oogen in de
verte en aanschouwde den eindeloozen weg, die
door den regen doorweekt was. Eensklaps stond
zij stil. Bij de kromming van een voetpad, dat
een aan den weg liggend boschje doorkruiste,
zag zij twee onduidelijke figuren. Het waren
twee gendarmes te paard.
De zilveren banden hunner hoeden en de blin
kende scheeden hunner sabels schitterden in de
stralen der zon. Voor hen uit.liep een vrouw, in
lompen gehuld, de handen gebonden. De gendar
mes deden de correspondentie, zooals men dat
noemt en geleidden de gevangene van de eene
brigade tot de andere.
Jeanne herkende de uniform en sidderde. ïr
haar verbeelding zag zij, de onschuldige, de eer
lijke vrouw, die zich als een dievegge, als een
brandstichster, de handen geboeid, tusschen de
vertegenwoordigers der wet weggeleid worden
De vrees greep haar aan, haar bloed verstijfde ir
baar aderen.
Zij nam George haastig in haar armen, en
spoedde zich naar het boschje, waar zij indrong
Nadat zij eenige schreden in het kreupelhout ge
daan had, bleef zij stil staan zij keerde zich om
en bemerkte een weg door de takken en bladeren
heen, welke met regendruppels bedekt waren
die in het eerste morgenlicht als diamaenten glin
sterden. Weldra hoorde zij het regelmatig getrap
pel der paarden, en zag, wat later, de vrouw en
de gendarmes voorbijgaan.
Een nieuwe siddering beving haar, en om zich
beter te verbergen, zette zij zich neder op hel
vochtige gras. Georges begreep natuurlijk niet
wat er gebeurde. Hij wilde spreken, maar zijn
moeder legde vol schrik haar hand op zijn lip -
pen legde hem alzoo het zwijgen op. De gendar
mes reden voort en waren weldra, met nun ge
vangene, in de verte verdwenen. Jeanne wachtte
nog. Zwaarmoedige, verschrikkelijke gedachten
kwelden haar geest. Haar wanhoop brak eens
klaps uit.
En nochtans, ik ben niet schuldig zeide zij
ibijna hard op, zonder het te weten die man, die
ellendige, heeft al die misdaden begaan, en ik
verberg mij, ik word beschuldigd Ik, die on
schuldig ben
Zij hield een oogenblik op, maar vervolgde dan
sidderend
Onschuldig, ja, dat is waar, maar niet met
terdaad. Ik had dien zin van dien eerloozen brief
moeten begrijpen en de politie verwittigen. Ik
was do bewaakster der fabriek. Ik had er, on
danks alles, moeten blijven en op mijn po9t ster
ven, liever dan te vluchten. Hoe heb ik dat niet
begrepen Ik was er bij tegenwoordig, evenals
die ellendige Jacques, toen de kassier, vóór het
vertrek van den baas, dezen de rekeningen voor
legde. Hoe heb ik mij niet herinnerd dat de som
van ongeveer tweehonderd duizend francs, waar
van de brief sprak, juist degene was, welk zich in
de kas bevond Waarom heb ik mij niet met
mijn nagels aan het gezicht van den dief en moor
denaar vastgeklampt en uitgeroepen Dat is de
schuldigeHij zou mij gedood hebben. Ehwel. on
dan Het ware honderdmaal beter, dat ik dood
was, dan te staan tegenover een afgrijseliike be
schuldiging en een onmogelijke rechtvaardiging.
De alleenspraak van Jeanne werd door Geor
ge onderbroken.
Lieve moeder, zeide het kind. ik heb honger.
Die woorden troffen de ongelukkige moeder als
een geweldige slag op haar hart. Hasr zoon hnd
hongerHoe zou zij hem voedsel geven Zij
tastte haastig in den zak van haar kleed, want
zij hoopte er haar geldbeurs in te vinden, waarin
twintig francs zaten. IJdele hoop V Zij had haar
geldbeurs op de tafel in de loge laten liggen. In
haar zak vond zij maar dertig centimes.
(Wordt vervolgd.)