k Straf der Zonde 21e JaargangDinsdag 26 Augustus 1930. No. 65 NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WIERINGEN EN OMSTREKEN »WÏËRÏNGER COURANT® VERSCHIJNT ELKEN DINSDAG en VRIJDAG. ABONNEMENTSPRIJS per 3 maanden 1. Brieven uit het Zuiden 409. VACANTIE-MISèRE. Het was in de vacantie op dien gedenkwaardi- gen zeiltocht, waarover ik u reeds schreef. We naderden een dorp en de windstilte. De man aan 't roer constateerde, dat er getrokken moest wor den. Ik vond, dat 't volstrekt niet noodig was en dat.... Do man aan 't roer besliste, dat er ge trokken zou worden. Het is merkwaardig, hoe een stormpje en een donderbui het gezag van den stuurman ten goede komt. Zelf is hij hec- lemaal veranderd. Van een vriendelijk en wel willend grootvader, die ellenlange inlichtingen en verklaringen geeft van de jeugd om hem heen, is hij een strakke en vastberaden Musso- lini geworden, die met één of twee woorden ant woordt of heelemaal niet antwoordt. Hij vindt, dat er geregeerd moet worden en dat hij dat moet doen. Én de dames kijken hem aan met oo- gen vol stillen eerbied, beantwoording en dank baarheid.... ze zijn dc schrik van daar straks nog niet vergeten. Ik geloof al zijn leven, dat de dictatum in dc wereld alleen bestaan kan, als de vrouw den held heeft ontdekt in den dicta tor. Nu dan, er zou getrokken worden en de stuurman vond, dat één 't wel afkom. Ik wist, dat mijn lot beslist was. 't Gezag had bezwaren tegen mijn houding en mijn toon en nergens kan 't gezag zich van afdoender middelen bedienen dan in een zeilboot. Als 't pal in den wind wordt of stil, dan zetten ze je er uit en laten je trek ken. Toen de stuurman mij op den wal wou heb ben. vond iedereen mij aangewezen. Zelfs mijn vrouw, ja mijn vrouw.. „Jij mag ook wel eens wat doen" vermaande ze. Zoo iets is hard. Ik had aldoor aan de fok gezeten en dc lappen vel hingen aan mijn vingers. Bovendiert, de wereld beseft dat te weinig, maar een fok is een be langrijk ding. Wat er allemaal gebeuren kan, als een fok niet goed gehouden wordt, dat weet 't publiek over 't algemeen niet. Ik heb 't later mijn vrouw probeeren uit te leggen. Ze luisterde nau welijks. Mijn vrouw heeft de kwaal van alle vrouwen zij ziet te hoog bij andere mannen op en dat kan ik haar maar niet afleercn. Zoo wandelde ik dan heelemaal alleen in dc lijn. Ik voelde me miskend, maar 't zezelschap trok zich daar niets van aan. Ik kon niet ver staan. wat er achter mij gezegd werd, maar de eeno lachbui volgde op de andere. Tk vrees, dat ze zich vroolijk maakten over mij, maar ik kan het niet bewijzen. TTier was een ramplot, waarin allen, die ik eens liefhad, bolrokken wa ren maar bewijs dat nu eens, al lachen ze nog zoo hard Ik voelde me nog op andere wijze gedupeerd. Misschien kan ik u dat niet zoo goed duidelijk maken. We naderden een dorp. In dat dorp had ik een deel van m'n jeugd gepasseerd. Ik kende er vele mcnschen bijna alle menschen kénden WIJ BREIEN en repareeren alle soorten Wollen Kleeding, Kousen en Sokken, ook de aller fijnste. JAAP SNOR. ZUIDSTRAAT 15, DEN HELDER. Let op den Gelen Winkel. Depots voor Wieringen Hippolytushoef Wed. J. de Beurs Den Oever Jb. Kaleveld FEUILLETON. (83. Terwijl hij zoo sprak, wierp hij een vluchtigen blik om zich heen. Maar waar is de bruggraaf toch vroeg hij Wij zijn niet waakzaam genoeg geweest mijnheer, antwoordde Gabirori, die zijn kwade luim niet kon verbergen en wij hebben de on handigheid gehad onzen gevangene te laten ont. vluchten. O, wij hebben den schelm niet genoeg gewantrouwd. Wlij hadden moeten bedenken, dat hij er alles op zetten zou om te ontsnappen. Is hij door die deur gevlucht Neen, door die. Zoo, antwoordde Durkett op een zonderlin gen toon. Wij zijn hem onmiddellijk gevolgd, hernam Gabiron. Maar hij was als een schim verdwe nen. We hebben overal, in alle kamers gezocht. Niets. Hij heeft niet uit het venster kunnen sprin gen. Want alle zijn voorzien van ijzeren tralies. O, o, sprak de Amerikaan bij zichzelf, in dien dit het geval was, zou het verschrikkelijk wezen Wat bedoel je. WHliam, vroeg Van Ossen? Ik ben er niet zeker van, mijnheer Mijn onderstelling is missschien ongegrond. Maar wij zullen het wel spoedig weten. Komt, hoeren, ging hij voort, terwijl hij een licht nam. Komt. volgt mij. Zij liepen het vertrek, dat aan dc groote zaal grensde door, William opende de deur, die zoo in het houtwerk was aangebracht, dat men haar niet gemakkelijk kon onderscheiden en die Ga biron dan ook niet opgemerkt had. Zij bevonden zich in een half-cirkelvormigc gang, veel nau wer dan die der benedenverdieping. Zij volgden die achter elkander loopendë Aan het eind ge komen sloeg William op den muur. terwijl hij zeidc Hier is een deur. Gabiron en Noirot keken uiterst verbaasd. De gang aan welker uiteinden wij ons be- ÜITÖEYEB COEN. J. BOSKEK, WIEKINGEN mij. Onze familiegeschiedenis is, met dal dorp verweven. Als kind voelde ik al: als een van mijn voorvaderen op een kasteel zou hebben gewoond, moest het hier gestaan hebben. Ik heb in mijn jeugd diep in den grond vaak oude steenen ge vonden, maar zekerheid, dat ze van ons kasteel waren, heb ik nooit kunnen krijgen, ofschoon ik veel vermoedde. Enfin, u voelt mijn band met dit dorp. waar ik overigens al dertig jaar weg ben en maar nu en dan terug ben geweest. Als we er heen gaan, zeg ik tegen mijn vrouw Trek je beste japon aan.". Natuurlijk zegt ze Daar denk ik niet aan, waarom zou ik En ik „Hoe je er in den stadsschouwburg uitziet, kan me geen sikkepit schelen, maar nu trek je je beste japon aan. Dat is geen zaak van 't verstand, dat moet je voelen." Dan trekt mijn vrouw haar beste japon aan. Het is merkwaardig hoe flink ik bij zoo'n gelegenheid kan zijn. Daarom denk ik juist dat we eens een kasteel gehad moeten hebben en dat het in ons dorp gestaan heeft Ik zelf maak nooit veel werk van m'n toilet. Maar als ik naar mijn dorp ga, draag ik mijn hoed van 25 gulden, een „Stetson", u weet wel van Meeuwsen uit de Leidsche straat Ik draag anders niet zulke dure hoeden. Maar die heb ik eens gekocht, toen ik naar mijn dorpje moest op jubileum bezoek. Mijn vrouw vond, dat mijn oude ruim voldoende was voor 't platteland. Il< zei dat is een gevoelskwestie en kwam met dezen „Stetson" thuis. Mijn vrouw was vreeselijk boos.maar er zijn momenten, dat mijn vrouw niet de haas is. Ja, 't is merkwaardig als ik naar mijn dorpje ga. koop ik dure dingen en als ik bijv. een mooi nieuw pak koop, heb ik altijd neiging naar mijn dorpje te gaan. Enfin, misschien begrijpt u de ,,casus-positic" zoo'n beetje, zooals mijn geleerde vriend zou zeggen. Ik was 'smorgens keurig sportief uitge zeild, want ik wist, dat wc „ons dorp" zouden passeeren. Witte schoenen, witte pantalon, wit te trui. Maar we waren nat geregend, kletsnat. Mijn broek was vuil, heelemaal gekreukeld en op mijn zitvlak had ik een groote winkelhaak door een spijkertje. Om die pantalon alleen al leen had 't gezelschap dolle pret gehad. Ik was 't lage land opgestuurd, om de boot vast te hou den en ik had tot de enkels in de modder ge staan. Over mijn schoenen hoef ik u dus niets te vertellen. Mijn vrouw had mij bevolen mijn wollen trui uit te trekken, omdat die kletsnat was en volgens haar toch niet drogen zou, omdai 't wol was. De eigenaar van de schuit had een oud afzichtelijk jasje, dat ik in Amsterdam aan geen bedelaar zou durven geven, te voorschijn gehaald, dat hij altijd „achterin" had liggen, zooals hij zei, om te dienen voor als je nat mocht woFden. De schimmel zat er op, maar ondanks mijn tegensputteren vond 't geheelo gezelschap, dat ik 't aan moest trekken en mijn vrouw had gezegd, dat ik wat meer om mijn gezondheid en wat minder om1 mijn ijdélheid moest denken. Het is niet aangenaam, als er in 't publiek zulke aanmerkingen op je karakter worden gemaakt, voorral. als je weet. dat je diep in je hart een eenvoudig en nederig man bent, al* je niet naar je dorpje gaat. Lezer, het spijt me, ik kan u geen foto toonen. Trouwens foto's zeggen weinig en een foto zou van de ruïne van mijn uiterlijke verschijning en van het zielclcven daarbinnen weinig kunnen vinden, ging de Amerikaan voort, dient alleen om te geleiden naar deze deur. die, zooals gij ziet, in den muur is verborgen en toegang ver leent naar een geheime trap, die aangebracht is aan den binnenkant van een der buitenmuren. Deze trap, die natuurlijk heel smal is, loopt tot aan de fundeeringen van het huis, waar zij vooi been afgesloten was door een ijzeren deur, wel ke nog steeds bestaat, maar niet meer houdt op do door roest verteerde scharnieren. Als men die ijzeren deur door is, betreedt men een onder aardsche gang, die ongeveer vijftig meter lang is. Men verlaat deze door een spleet in een rots waar men een grot heeft gegraven, die reeds lang door klimop en struiken geheel is versperd. Welnu, het lijdt bij mij geen twijfel of De San- zac is langs die trap en door die gang ontvlucht. Er behoorde veel vermetelheid toe, want hij wist dat vele treden der trap losgegaan waren en hij- na niet meer hielden. Nu zullen wij zien of mijn vrees is gerechtvaardigd. De jongeman bracht een veer in beweging en langzaam en krassend viel de deur open. Ziet, heeren, ziet riep hij met een stom trillend van aandoening, ik heb mij niet vergist De trap is ingestort en heeft een gedeelte van den buitenmuur meegesleept. En werkelijk kon men in den muur een ont zaggelijk gat van twee a drie vierkante meters zien. De zware steenen trappen waren achter elkander ingestort en met kalk en steenen ver mengd in den mantel der trap gevallen. En wat veronderstel je dus, William vroeg Van Ossen angstig. Dit, mijnheer, heeft de burggraaf niet bij tijds, dit wil zeggen vóór de instorting, de on- deraardsche gang bereikt, dan is hij begraven, gestikt, verpletterd onder het puin. Dat is vreeselijk Vreeselijk Maar hoe het te weten te komen Niets is gemakkelijker. We hebben slechts naar de grot te gaan en we zullen spoedig ze kerheid hebben. Zij voorzagen zich van een paar lantaarns en traden naar buiten en wendden hun schreden naar de grot De toegang was geheel afgesloten dooi slingerplanten kamperfoelie, wilde win gerd en klimop. Met geweld moesten zij zich daar door een weg banen En toen zij aan de spleet kwamen, zagen zij die van boven tot be- BUKEAU Hippolytushoef Wieringen. Telefoon Intercomm. No. 19. jweergeven. Het was, wat de Franschman noemt ..pityabel", ofschoon ik 't meelijden, dat in dat woord ligt uitgedrukt een van de gevoelens vind, die ik niet uit kan staan, als ik er mee begena digd wordt. Ik liep dus in de lijn en trok. Wat er in dit uurtje door mijn ziel is gegaan, geen pen kan het beschrijven. Ik begon met me vast voor te nemen met dit gezelschap nooit meei één vacantie uit te gaan. Ik heb het voor en te gen van echtscheiding overwigen, omdat alles toch niet meer kon worden als voorheen. Ik heb besloten na de vacantie steviger op te treden, omdat ik ouderlijke tucht en zegen vond en mijn vijftienjarige zoon met de handen aan zijn mond telkens geestigheden tegen me zat te roepen, die ik niet kon verstaan, maar waarom 't gezelschap onbedaarlijk moest lachen. Maar meer dan 't verleden en het heden plaagde me de toekomst. Dat heb ik u nog niet verteld. Er zijn een paar menschen op „ons dorp", die ik niet uit kan staan. Daar hebt u de zoon van onzen.. Neemt u me niet kwalijk, dat ik hem niet openlijk in de krant aanduid. Je weet nooit, hoe zc daar ginds deze krant onder de oogen kunnen krijgen en dan is mijn heele prestige in ons dorp weg. Wat ik hierboven schreef, is voldoende de men schen veertien dagen lang met me bezig te hou den. Ik hen ook te openhartig geweest. Maar die zoon van.. waarover ik sprak Ik heb met hem in dc klas gezeten. Hij kon niks van reke nen. Ik rekende veel beter dan hij. Ilij was; eert stommeling, een échte stommeling. En ver waandontzettend. Op de zaak van zijn ia- der en op diens geld. Wij hadden geen zaak en wij hadden geen geld. Hij kon niet uitstaan, dat ik veel beter rekenen kon dan hij. Ik hoorde tot de knappe jongens., ik mocht, vaak taaloefenin gen en opstellen nakijken van andere kinderen en dan voor de klas de fouten zeggen, die ik ge vonden had. Ik vond in zijn werk altijd de mees te fouten en ik sloeg er geen een over. De mees ter kon er hem dan vreeselijk onder door halen Lekker Eens hebben we gevochten. Ik wil 'r wel weten ik lag onder. Er zijn drie meesters aan te pas gekomen, om ons van elkaar 'af te trekken. Als we weer 't hart hadden met elkaar te vechten, zou de meester ons.... Ik weet al niet precies meer, wat de meester zou, maar 't was heel erg. Enfin, we hebben niet. meer ge vochten..maar we haten mekaar. Nog. Ik zU hem eiken keer, als ik op 't dorp kom. Hij heef! nu de zaak van zijn vader. Hij is rijk, zegt men. Hij draagt een zwaar gouden horloge met zware gouden ketting en bruine schoenen. Ik heb geen gouden horloge mét gouden ketting. Ik heb iet.- tegen bruine schoenen. Ik weet niet, of dat komt omdat hij ze draagt. Maar ik ben altijd blij, dat ik mijn Stetson. op heb, als ik hem zie. En ten slotte, laat ik niet vergeten,, dat ik een intellec tueel ben. Aan zijn gezicht kun je zien, dal hij nog even stom is als vroeger. Er is nog iemand, aan wien ik 't land bob. Maar daarover wil ik liever niet spreken. We zijn vijanden geworden door een meisje, waarop we zestien jaar oud beiden onze zinnen hadden gezet. Vijanden is niet goed uitgedrukt. Hii doet erg vriendelijk tegen me, maar in zijn blik lees ik altijd weet je nog wel, dat ze mij wèl wou en jou niet. Ik doe altijd vriendelijk terug. Tk- wil me niet laten kennen en daarvóór kon- den we altijd goed opschieten. Het meisje trou- neden behangen met spinnewebben. Geen twijfel was dus mogelijk. De Sanzac was de onderaardsche gang niet uitgekomen. Dus had de instorting plaats, terwijl hij de trap afliep en de steenmassa had hem verpletterd. Welk een einde, sprak de jongeman. 't Is Gods straffende hand, sprak Van Os sen. Maar 't is vreeselijk. Ja, vreeselijk. zei Gabiron, doch hij is voor het tuchthuis bewaard. Ontroerd verlieten de vier mannen de grot en keerden naar huis terug. Van Ossen gaf een zijner bedienden last een lantaarn te nemen en den koetsiers te gaan zeg gen, onverwijld naar het hek te rijden. De Grappige en zijn vrouw werden van hun prop en hun boeien bevrijd en toevertrouwd aan de bewaking van Noirot. Toen traden Van Ossen en William de kamer binnen, waar zich de gravin en haar dochter bevonden. De jonge vrouw en Aurora, op de ca napé gezeten, hielden elkander teeder omvat. De gravin had Aurora meegedeeld, dat zij door een doodsvijand van haar vader was ontvoerd die door zijn haat verblind, haar opgesloten wilde laten blijven, haar doen lijden en eens mis schien van honger omkomen, om zich op den heer Delorme te wreken. Men had haar op af schuwelijke wijze bedrogen. En de brief, dien men haar had doen schrijven, was slechts het middel geweest om haar onderwijzeres in een valstrik te doen vallen. Want, lief kind, besloot de gravin, ik moet je zeggen, dat ik ook sedert vier dagen in dit akelige huis ben opgesloten geweest. Het jonge meisje, met het hoofd tegen me vrouw Durand geleund, weende en snikte. Toen de gravin door Wfilliam Durkett bege leid, zich in tegenwoordigheid van Aurora be vond. die op het gezicht harer onderwijzeres een kreet van vreugde niet kon bedwingen en zich in haar armen wierp, stond zij op het punt zich te verraden door uit te roepen Mijn dochter. Maar zij had zich het verbod van haar echt genoot herinnerd, gedacht aan de gevolgen van die onthulling. Zij had zich ook ditmaal weten te beheerschen en zonder een woord te spreken, haar armen geopend. Een onbeschrijfelijk tooneel volgde toen, waar ADVERTENTIëN: Van 15 regels 0.50. Iedere regel meer 0.10 wens. ik ben blij dat ik ze niet gekregen heb. Het is nu een dikke schommel, heelemaal ver- boerscht. Dan heb ik mijn vrouw honderdmaal [liever.... ofschoon ik zal na de vacantie eens heel voorzichtig ter sprake brengen van „mis schien.heter., dat ieder., zijn., eigen, weg. gaat." Wat ze dan eens zeggen zal Ten slotte voert men tegenwoordig in elk modern huwelijk zulke gesprekken. Het hoeft nog niet definitief te zijn. Gek, dat zoo'n oude veete over een meisje, dat je niets meer schelen kan, zoo vast kan zetten in je bloed. Ik heb een hekel aan dien vent. Ik durf wedden, dat hij aan iedereen vertelt „G. (dat ben ik) heeft destijds een blauw tje geloopen bij mijn vrouw." Ja, ik vind hem ook een onuitstaanbaar mirakel.... Je zal zien: zoo meteen kom ik juist die twee tegen. Ik trek door; ik zweet als een daglooner. Mijn gore zak doek is klets ik voel me als een schooier en ik nader mijn dorp. O, hemel, daar heb je den „dwinger"! Ge weet niet, wat de „Dwinger" is. Het is Friesch, ik kan u den naam niet verklaren, maar 't is heel erg. Hier worden asch, faecaliën, dierenlijken en wat nog meer stinke „geborgen" mag ik niet zeggen, want hier stinkt alles in 't openbaar. Ik ruik 't al. De heele onwelriekende afdee- ling van m'n jeugdherinnering wordt wakker. Deze plaats haat ik met mijn gansche wezen. Ik heb er aan geleden want ik moest er vaak langs en hij stinkt net als vroe ger. Ik kan het niet helpen, maar ik heb van mijn moe der een uiterst gevoeligen neus en een sterke fantasie ge erfd. Ik kan nooit bij vreemden eten, want 't minste af wijkende luchtje in een vreemde keuken snoerde me on middellijk de maag dicht. Als ik in Amerika woonde, zou ik aan rassenhaat lijden. Ik zou den neger en den chinees ruiken en mijn neus is veel beter georganiseerd dan mijn verstand. Toch heb ik verstand genoeg om te begrijpen, dat nog bewezen moet worden, dat een chinees meer stinkt dan een blanke. Ik loop daar niet langs! Ik wil weer aan boord. Ik wenk en roep. De boot drijft nader De stuurman zegt' „Je hoeft er niet in. Je kan doorloopen; er is een pad Ik protesteer; „de stank is niet uit te houden." De stuur man zegt: hoogstens driehonderd meter" en mijn vrouw wat scheelt haar vandaag? „Stel je niet zoo aan en loop door Ik ben een lammeling en ik loop door. Ik houd mijn a- dem in, sluit mijn mond, doe herhaaldelijk met mijn zal: doek, of mijn neus nat is. Halverwege 't terrein staat een jeugdkennis van me, heeft ook bij me in de klasse geze ten. Hij is een beste jongen, maar ik houd niet van zijn beroep. Hij staat op een praam met niet nader aan te dui den inhoud en voelt zich blijkbaar gelukkig, want hij zingt. Hij herkent me. Mijn democratisch uiterlijk brengt iets warms in zijn begroeting, dat ik daarin mis, als ik mijn boord draag en mijn Stetson. Hij houdt de ton, die hij pas heeft leeggegoten in de praam, in zijn hand en maakt zich gereed voor een praatje. Op dat oogenblik ontdek ik op den wal een hondenlijk, dat op een vuur tje ligt te braden. De hygiëne maakt ook hier vorderin gen. Er staat hoor ik in de gemeenteverordening, dat kadavers op de belt worden verbrand. Ik kan getuigen dat het zoo is. Op een heel zacht vuurtje; want brand stof is duur. Maar de stank gaat alle beschrijving te bo ven. Ik wil het wel weten. Ik ben populair op ons dorp. Is sta met alle menschen (op twee na) op goeden voet. Ik ben blij, als ik ze zie. Ze doen blij, als ze mij zien. Maar hier op dezen „dwinger" moet mijn populariteit stran den. Ik weet niet, hoe ik mijn jeugdvriend heb aangeke ken. Het moet een uitdrukking zijn geweest, die ergens tusschen wanhoop, verontwaardiging en verwildering heeft ingelegen. Ik heb niets geantwoord. Geen boe of bah ik ben gevlucht. De schuit schoot als een snoek door het water. En na den dwinger ben ik aan boord ge gaan, nadat ik, tegen de uitdrukkelijke aanwijzing van den stuurman in, de boot naar den wal had getrokken ik heb een scene gemaakt, heb mijn vrouw afgesnauwd. We zijn achter een stoomboot naar huis gevaren, we heb van William Durkett uit bescheidenheid meen de geen getuige te mogen zijn. Van Ossen en Durkett hieven onhewegenlijk staan bij het aanschouwen van het tweetal en schenen zich af te vragen of zij zouden voort schrijden dan wel heengaan. Aurora weet, dat zij in de armen ligt van haar moeder, sprak Van Ossen hij zichzelf. Doch hij kreeg spoedig het bewijs dat hij zich vergiste. Aurora stond op en terwijl zij een paar schreden voorwaarts deed. sprak zij - Mijnheer Van Ossen, mevrouw Durand, mijn lieve onderwijzeres, heeft mij gezegd wat ik u verschuldigd ben. Een groot gevaar, de dood misschien, wachtte mij hier. U heeft mij bevrijd. Ik dank u vurig, mijnheer En u ook. voegde zij er bij, zich tot William wendend. Deze maakte zwijgend oen buiging. Van Ossen nam de hand van het meisje, trok haar zacht naar zich toe en drukte een kus op haai' voorhoofd. Daarna op de gravin een blik vol medelijken werpend, dacht hij Arme moederOok vandaag nog had zij den moed, de kracht haar geheim te bewaren. De jonge vrouw was op haar beurt opgestaan. Zij trad op Van Ossen toe en sprak tot hem met tranen in de stem Eens, mijnheer, hoop ik, zal het mij vei*' gund wezen te spreken. Dan zult u alles weten De Hollander ging een paar schreden met haar terug en antwoordde heel zacht De ongelukkige gravin De Lasserre behoeft mij niets meer te zeggen. Hoe, sprak zij, terugdeinzend, u weet. Hij haalde het papier uit den zak. dat Noirot den burggraaf had ontnomen, vouwde het open en reikte het haar over. Zij rilde en sloeg de han den voor het gelaat om den blos van schaamte te verbergen, die haar naar het aangezicht vloog Toen ik dit gelezen had. hernam de ban kier, begreep ik heel spoedig, waarom eerst Au rora en daarna gij, hierheen zijt gevoerd, 't Is met dit vreeselijk middel, het mes op de keel. dat en ellendeling u heeft willen dwingen dien schandelijken brief te schrijven. Wat heeft u moeten lijden Welke martelingen Ik heb gebeden, mijnheer en mijn vertrou wen op God gesteld. Hij heeft mij gesteund. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Wieringer courant | 1930 | | pagina 1